ECLI:NL:RBNNE:2018:4980
Rechtbank Noord-Nederland
- Bodemzaak
- K. Wentholt
- Rechtspraak.nl
Verjaring van vorderingen WW en bewijs van verzending stuitingsbrieven
In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 3 december 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (verweerder) over de verjaring van vorderingen in het kader van de Werkloosheidswet (WW). De eiser had beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder waarin werd gesteld dat de vordering van € 20.671,74 op eiser niet was verjaard. De rechtbank oordeelde dat verweerder niet aannemelijk had gemaakt dat de niet aangetekende stuitingsbrieven aan eiser waren verzonden. Hierdoor was de verjaring van de vorderingen uit 2010 niet gestuit, en moest de vordering als verjaard worden beschouwd. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit, herstelde het primaire besluit en droeg verweerder op het betaalde griffierecht en de proceskosten aan eiser te vergoeden.
De rechtbank overwoog dat het bestuursorgaan in het geval van niet aangetekende verzending moet aantonen dat de brieven zijn verzonden. Aangezien verweerder hierin niet was geslaagd, werd de verjaring van de vorderingen bevestigd. De uitspraak benadrukt het belang van een deugdelijke verzendadministratie en de noodzaak voor bestuursorganen om aan te tonen dat documenten daadwerkelijk zijn verzonden naar het juiste adres. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun rechtsmiddelen.