ECLI:NL:RBNNE:2018:5087

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
7 december 2018
Publicatiedatum
13 december 2018
Zaaknummer
NL18.22539
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring en terugkeer van een Syrische vreemdeling met een laissez passer voor Spanje

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 7 december 2018 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de bewaring van een Syrische vreemdeling. Eiser, geboren op een onbekende datum en met een V-nummer, was op 22 november 2018 aangehouden voor strafbare feiten en vervolgens in vreemdelingenbewaring gesteld. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had de maatregel van bewaring opgelegd op grond van artikel 59, tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000, omdat de noodzakelijke documenten voor zijn terugkeer naar Spanje, een laissez passer, voorhanden waren.

Eiser heeft tegen deze maatregel beroep ingesteld en verzocht om schadevergoeding. Tijdens de zitting op 4 december 2018 heeft eiser, bijgestaan door zijn gemachtigde, zijn standpunt toegelicht. Eiser betoogde dat de maatregel onrechtmatig was, omdat er geen verstoring van de openbare orde zou zijn en hij niet op de hoogte was gesteld van een terugkeerbesluit. Eiser had zich gemeld bij de Dienst Terugkeer en Vertrek met de intentie om naar Spanje te gaan en had een oom in Nederland die bereid was hem op te nemen.

De rechtbank overwoog dat de staatssecretaris terecht had gesteld dat de maatregel van bewaring was opgelegd in het belang van de openbare orde, gezien de noodzakelijke documenten voor de terugkeer van eiser. De rechtbank oordeelde dat de maatregel niet onrechtmatig was, omdat eiser eerder een negatief besluit op zijn asielaanvraag had ontvangen en niet naar Spanje was vertrokken. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af. Tevens werd er geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL18.22539

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiser,

geboren op [geboortedatum] ,
van Syrische nationaliteit,
V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. J.L. Crutzen),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. J.W. van Deel).

Procesverloop

Bij besluit van 22 november 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit op 24 november 2018 beroep ingesteld en de rechtbank hierbij verzocht om toekenning van schadevergoeding.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 december 2018. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Tevens was een tolk aanwezig.

Overwegingen

1. Eiser is op 22 november 2018 aangehouden voor strafbare feiten en daarna overgebracht naar een plaats bestemd voor gehoor, waar hij is opgehouden en aansluitend in vreemdelingenbewaring is gesteld.
2. Verweerder heeft aan eiser een maatregel van bewaring opgelegd, zoals bedoeld in artikel 59, tweede lid, van de Vw 2000. Deze maatregel wordt gevorderd door het belang van de openbare orde, omdat de voor de terugkeer van betrokkene noodzakelijke bescheiden voorhanden zijn, namelijk een laissez passer (lp) van Spanje.
3. Namens eiser is aangevoerd dat de maatregel van bewaring onrechtmatig is, nu geen sprake is van verstoring van de openbare orde en er geen sprake is van een terugkeerbesluit. De maatregel van bewaring is onevenredig. Eiser heeft geen strafrechtelijk verleden. Voorts is eiser nimmer medegedeeld dat hij het land moest verlaten. Eiser heeft zichzelf gemeld bij Dienst Terugkeer en Vertrek, waar hij heeft aangegeven dat hij naar Spanje wil. Tevens is aangevoerd dat eiser een oom heeft in Nederland die bereid is om eiser op te nemen en die ook bereid is om de kosten daarvan voor zijn rekening te nemen. Verweerder had derhalve kunnen volstaan met oplegging van een lichter middel, te weten een meldplicht.
4. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (vlg. de uitspraak van 9 oktober 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BY0852) schept het bepaalde in artikel 59, tweede lid, van de Vw 2000 een rechtsvermoeden dat het belang van de openbare orde, bedoeld in het eerste lid, de inbewaringstelling vordert. Dat rechtsvermoeden vormt de grondslag voor het opleggen van de maatregel van bewaring krachtens artikel 59, eerste en tweede lid, van de Vw 2000 en behoeft, in tegenstelling tot het opleggen van een maatregel van bewaring louter krachtens het eerste lid, niet aan de hand van de vreemdeling persoonlijk betreffende feiten en omstandigheden te worden gemotiveerd.
5. De rechtbank stelt vast dat niet in geschil is dat de voor terugkeer van eiser noodzakelijk bescheiden voorhanden zijn, dan wel binnenkort voorhanden zijn. Voorts is de rechtbank van oordeel dat verweerder zich, zoals ter zitting door hem is toegelicht, terecht op het standpunt heeft gesteld dat eiser reeds eerder een aanzegging heeft gehad om Nederland te verlaten in de vorm van een negatief besluit op zijn asielaanvraag, maar dat eiser niet naar Spanje is vertrokken. De stelling dat de maatregel van bewaring onrechtmatig zou zijn vanwege het ontbreken van een terugkeerbesluit kan de rechtbank daarom niet volgen. In het besluit van 9 oktober 2018 is overwogen dat dat besluit van rechtswege tot gevolg heeft dat eiser niet langer rechtmatig in Nederland verblijft en is hem opgedragen om zich onmiddellijk naar het grondgebied van Spanje te begeven.
6. Ter zitting heeft verweerder desgevraagd toegelicht dat op 29 november 2018 Spanje is gevraagd om te onderzoeken of eiser wederom toegelaten kan worden. Verweerder is in afwachting van het antwoord daarop.
7. Ten aanzien van het betoog van eiser dat verweerder had moeten volstaan met een lichter middel, is de rechtbank van oordeel dat dit betoog niet kan slagen. Verweerder heeft in de maatregel van bewaring uitgebreid gemotiveerd waarom niet kon worden volstaan met een lichter middel. De beroepsgrond slaagt niet.
8. Niet is gebleken dat oplegging van de maatregel van bewaring in strijd was met de Vw 2000 dan wel, bij afweging van alle daarbij betrokken belangen ongerechtvaardigd was te achten.
9. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.G. Wijtsma, rechter, in aanwezigheid van mr. F. Aissa, griffier.
Deze uitspraak is in het openbaar gedaan, digitaal ondertekend en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.