In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Nederland op 13 februari 2018 uitspraak gedaan op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoekster, die een winkel exploiteert in de gemeente Heerenveen. Verweerder, het college van burgemeester en wethouders, had op 12 september 2017 een dwangsom van € 150.000,00 ingevorderd wegens het niet naleven van een eerder opgelegde last onder dwangsom. Deze last was opgelegd omdat verzoekster niet-perifere detailhandel zou hebben gedreven, wat in strijd is met het bestemmingsplan.
Verzoekster had bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit en verzocht om een voorlopige voorziening. Tijdens de zitting op 9 oktober 2017 is de kwestie van de definitie van perifere detailhandel aan de orde gekomen. De voorzieningenrechter heeft de behandeling van het verzoek aangehouden om partijen de gelegenheid te geven om in gesprek te gaan over de producten die wel en niet onder de definitie van perifere detailhandel vallen. Na aanvullende stukken van verweerder en een reactie van verzoekster, heeft de voorzieningenrechter geoordeeld dat er verwarring was ontstaan over welke goederen en percentages toegestaan waren.
De voorzieningenrechter heeft geconcludeerd dat de invorderingsbeslissing niet voldoende gemotiveerd was en dat er omstandigheden waren die aanleiding gaven om geheel of gedeeltelijk van de invordering af te zien. Daarom heeft de voorzieningenrechter het bestreden besluit geschorst en de voorlopige voorziening toegewezen. Tevens is verweerder veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht aan verzoekster.