In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Noord-Nederland op 13 maart 2019 uitspraak gedaan in een verzoekschrift van de Raad voor de Kinderbescherming. De Raad verzocht om schorsing van het gezag van de vader over zijn twee minderjarige kinderen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2], na het overlijden van de moeder. De vader was aangehouden in verband met het overlijden van de moeder en bevond zich in voorlopige hechtenis. De kinderrechter oordeelde dat er sprake was van een crisissituatie, waarbij het noodzakelijk was om het gezag van de vader te schorsen en een gecertificeerde instelling, in dit geval Stichting Nidos, met de voorlopige voogdij te belasten. De Raad had op 28 februari 2019 een verzoek ingediend, dat aanvankelijk niet was toegewezen, maar de kinderrechter oordeelde dat de situatie van de kinderen onmiddellijke actie vereiste. De vader had aangegeven dat hij zijn broer als voogd wilde, maar de wet stond dit niet toe. De kinderrechter besloot dat de schorsing van het gezag van de vader op 1 juni 2019 zou vervallen, tenzij de Raad om beëindiging van het gezag verzocht. De beschikking werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en de mogelijkheid tot hoger beroep werd uiteengezet.