In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 7 mei 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen een man en een vrouw over de verhuizing van de vrouw met hun minderjarige dochter. De man, die in [woonplaats 1] woont, verzocht de rechtbank om de vrouw te bevelen terug te verhuizen naar [woonplaats 1] of omgeving, nadat zij zonder zijn toestemming naar [woonplaats 2] was verhuisd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vrouw geen vervangende toestemming had gevraagd voor de verhuizing, wat volgens de wet vereist is wanneer de andere ouder geen toestemming geeft. De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig gewogen, waaronder de noodzaak van de verhuizing, de voorbereiding ervan, en de gevolgen voor de minderjarige. De rechtbank concludeerde dat er geen noodzaak was voor de vrouw om te verhuizen en dat de verhuizing niet goed was voorbereid. De rechtbank oordeelde dat de belangen van de minderjarige en de man zwaarder wogen dan die van de vrouw. Daarom werd de vrouw bevolen om binnen acht weken terug te verhuizen naar [woonplaats 1], met een dwangsom van € 500 per dag voor het geval zij hieraan niet voldeed, tot een maximum van € 25.000.