Op 12 april 2019 heeft de Rechtbank Noord-Nederland, zittingsplaats Groningen, uitspraak gedaan op een verzoek om herziening van een eerdere uitspraak van 8 september 2017, met kenmerk 16/4955. Het verzoek is ingediend door een verzoeker, wonende te [woonplaats], tegen de Raad van bestuur van het UWV. De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting.
De rechtbank overweegt dat volgens artikel 8:119, eerste lid, van de Awb een onherroepelijk geworden uitspraak herzien kan worden op basis van feiten of omstandigheden die vóór de uitspraak hebben plaatsgevonden, maar niet bekend waren bij de indiener van het verzoek. De rechtbank constateert dat de eiser tegen de uitspraak van 8 september 2017 hoger beroep heeft ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep (CRvB), wat betekent dat er geen sprake is van een onherroepelijke uitspraak. Hierdoor kan de rechtbank de uitspraak van 8 september 2017 op dit moment niet herzien.
De rechtbank verklaart zich kennelijk onbevoegd om kennis te nemen van het verzoek om herziening en zal het verzoek doorzenden naar de CRvB, zoals bepaald in artikel 6:15 van de Awb. Tevens is er geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding. De uitspraak is gedaan door mr. F. Sijens, rechter, in aanwezigheid van mr. E.H. Pot, griffier, en is openbaar uitgesproken op 12 april 2019. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken verzet worden gedaan bij de rechtbank.