ECLI:NL:RBNNE:2019:2324

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
27 mei 2019
Publicatiedatum
27 mei 2019
Zaaknummer
18/830155-18
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot brandstichting in appartementencomplex met gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar voor personen

Op 27 mei 2019 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, geboren in 1974, die beschuldigd werd van meerdere brandstichtingen in Hoogezand, gemeente Midden-Groningen. De tenlastelegging omvatte onder andere het opzettelijk stichten van brand in een appartementencomplex en in voertuigen, met gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar voor de bewoners. De rechtbank heeft de verdachte op basis van camerabeelden en andere bewijsstukken in staat van beschuldiging gesteld. Tijdens de zittingen op 14 november 2018, 13 december 2018, 28 februari 2019 en 13 mei 2019 heeft de officier van justitie veroordeling gevorderd voor de feiten, terwijl de verdediging vrijspraak bepleitte. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor de meeste ten laste gelegde feiten, maar achtte het onder 1 subsidiair bewezen dat de verdachte op 4 augustus 2018 in de kelder van het appartementencomplex heeft geprobeerd brand te stichten. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de overige feiten en hem veroordeeld tot een gevangenisstraf van 400 dagen, met bijzondere voorwaarden voor behandeling en toezicht door de reclassering. De vorderingen van de benadeelde partijen zijn niet-ontvankelijk verklaard, omdat de schade niet voldoende was onderbouwd.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Groningen
parketnummer 18/830155-18
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 27 mei 2019 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1974 te [geboorteplaats] ,
ingeschreven op het adres [woonadres] ,
thans verblijvende in [verblijfplaats] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 14 november 2018, 13 december 2018, 28 februari 2019 en 13 mei 2019.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. I. Djordjevic, advocaat te Groningen.
Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. R.G. de Graaf.

Tenlastelegging

Aan verdachte is, na nadere omschrijving van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
1.
hij in of omstreeks de periode van 5 mei 2018 tot en met 4 augustus 2018 te
Hoogezand, in de gemeente Midden-Groningen,
(telkens) opzettelijk,
(in kelder en/of (nood)trappenhuis en/of (hoofd)portiek) in
appartementencomplex aan [straat 1] brand heeft gesticht door open
vuur in aanraking te brengen met papier (tijdschrift(en)/folders) en/of
karton, althans met een brandbare stof
ten gevolge waarvan papier (tijdschrift(en)/folders) en/of karton geheel of
gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan,
en daarvan gemeen gevaar voor dat appartementencomplex, in elk geval gemeen
gevaar voor goederen en/of
levensgevaar voor in dat appartementencomplex wonende/verblijvende personen,
in elk geval levensgevaar voor een ander of anderen en/of
gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor dat appartementencomplex
wonende/verblijvende personen, in elk geval gevaar voor zwaar lichamelijk
letsel voor een ander of anderen
te duchten was;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij op 4 augustus 2018 te Hoogezand, gemeente Midden-Groningen,
ter uitvoering van het door hem voorgenomen misdrijf om
opzettelijk
brand te stichten in kelder nabij kelderboxen in appartementencomplex aan
[straat 1] ,
met dat opzet papier (tijdschrift) en/of karton heeft aangestoken, in elk
geval met dat opzet open vuur in aanraking heeft gebracht met papier
(tijdschrift) en/of karton, althans met een brandbare stof,
en daarvan gemeen gevaar voor dat appartementencomplex, in elk geval gemeen
gevaar voor goederen en/of
levensgevaar voor in dat appartementencomplex wonende/verblijvende personen,
in elk geval levensgevaar voor een ander of anderen en/of
gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor in dat appartementencomplex
wonende/verblijvende personen, in elk geval gevaar voor zwaar lichamelijk
letsel voor een ander of anderen te duchten was
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij in of omstreeks de periode van 5 mei 2018 tot en met 4 augustus 2018 te
Hoogezand, gemeente Midden-Groningen,
opzettelijk en wederrechtelijk enig gebouw (te weten appartementencomplex aan
[straat 1] ), geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde partij 1]
, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, heeft
vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt;
2.
hij op of omstreeks 29 juli 2018 te Hoogezand, gemeente Midden-Groningen,
opzettelijk, aan [straat 2] , nabij appartementencomplex
[straat 1] ,
brand heeft gesticht door open vuur in aanraking te brengen met een brandbare
stof en/of mer eem aldaar staande auto/bedrijfsbus (merk/type Opel [type] ,
kenteken [kenteken 1] ),
ten gevolge waarvan die auto/bedrijfsbus geheel of gedeeltelijk is verbrand,
in elk geval brand is ontstaan,
en daarvan gemeen gevaar voor die auto/bedrijfsbus en/of de daarin liggende
goederen/kostuums, en/of dat appartementencomplex aan [straat 1] , in
elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of
levensgevaar voor in dat appartementencomplex wonende/verblijvende personen,
in elk geval levensgevaar voor een ander of anderen en/of
gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor in dat appartementencomplex
wonende/verblijvende personen, in elk geval gevaar voor zwaar lichamelijk
letsel voor een ander of anderen
te duchten was;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij op of omstreeks 29 juli 2018 te Hoogezand, gemeente Midden-Groningen,
opzettelijk en wederrechtelijk een (aan [straat 2]
staande) auto/bedrijfsbus (merk/type Opel [type] , kenteken [kenteken 1] ), in elk
geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [bedrijfsnaam]
en/of [benadeelde partij 2] , in elk geval aan een ander of anderen dan
aan verdachte, heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt;
3.
hij op of omstreeks 29 juli 2018 te Hoogezand, gemeente Midden-Groningen,
opzettelijk, (op parkeerplaats achter flat(s) [straat 3] en [straat 1]
),
brand heeft gesticht door open vuur in aanraking te brengen met een brandbare
stof en/of met (voorband van) een aldaar staande (personen)auto (merk/type VW
Passat, kenteken [kenteken 2] ),
ten gevolge waarvan die auto geheel of gedeeltelijk is verbrand, in elk geval
brand is ontstaan,
en daarvan gemeen gevaar voor die auto en/of de/het daarin liggende
goed(eren), en/of dat appartementencomplex aan [straat 1] en/of
[straat 3] , in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of
levensgevaar voor in dat/die appartementencomplex(en) wonende/verblijvende
personen, in elk geval levensgevaar voor een ander of anderen en/of
gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor in dat/die appartementencomplex(en)
wonende/verblijvende personen, in elk geval gevaar voor zwaar lichamelijk
letsel voor een ander of anderen
te duchten was;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij op of omstreeks 29 juli 2018 te Hoogezand, gemeente Midden-Groningen,
opzettelijk en wederrechtelijk een (op parkeerplaats achter flat(s) [straat 3]
en [straat 1] staande) (personen)auto (merk/type VW Passat, kenteken
[kenteken 2] ), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde partij 3]
, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, heeft
vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt;
4.
hij op of omstreeks 29 juli 2018 te Hoogezand, gemeente Midden-Groningen,
opzettelijk in papier/vuilniscontainer(s) (bij gevel) appartementencomplex aan
[straat 1]
brand heeft gesticht door open vuur in aanraking te brengen met papier en/of
karton, althans met een brandbare stof
ten gevolge waarvan dat papier en/of karton en/of die/dat container(s) geheel
of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan,
en daarvan gemeen gevaar voor dat appartementencomplex, in elk geval gemeen
gevaar voor goederen en/of
levensgevaar voor in dat appartementencomplex wonende/verblijvende personen,
in elk geval levensgevaar voor een ander of anderen en/of
gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor dat appartementencomplex
wonende/verblijvende personen, in elk geval gevaar voor zwaar lichamelijk
letsel voor een ander of anderen
te duchten was;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij op of omstreeks 29 juli 2018 te Hoogezand, gemeente Midden-Groningen,
opzettelijk en wederrechtelijk papier/vuilniscontainer(s) (bij gevel)
appartementencomplex aan [straat 1] , in elk geval enig goed, geheel
of ten dele toebehorende aan woningbouwvereniging [benadeelde partij 1] , in elk geval aan een
ander of anderen dan aan verdachte, heeft vernield en/of beschadigd en/of
onbruikbaar gemaakt;
5.
hij op of omstreeks 27 juli 2018 te Hoogezand, gemeente Midden-Groningen,
opzettelijk, (aan/nabij [straat 1] ),
brand heeft gesticht door open vuur in aanraking te brengen met een brandbare
stof en/of met een aldaar staande (personen)auto (merk/type Peugeot 107,
kenteken [kenteken 3] ),
ten gevolge waarvan die auto geheel of gedeeltelijk is verbrand, in elk geval
brand is ontstaan,
en daarvan gemeen gevaar voor die auto en/of de/het daarin liggende
goed(eren), en/of belendende percelen/appartementencomplex aan [straat 1]
, in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of
levensgevaar voor in dat/die belendende percelen en/of appartementencomplex
wonende/verblijvende personen, in elk geval levensgevaar voor een ander of
anderen en/of
gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor in dat/die appartementencomplex(en)
wonende/verblijvende personen, in elk geval gevaar voor zwaar lichamelijk
letsel voor een ander of anderen
te duchten was;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij op of omstreeks 27 juli 2018 te Hoogezand, gemeente Midden-Groningen,
opzettelijk en wederrechtelijk (aan [straat 1] staande)
(personen)auto (merk/type Peugeot 107, kenteken [kenteken 3] ), in elk geval enig
goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde partij 4] , in elk geval aan een
ander of anderen dan aan verdachte, heeft vernield en/of beschadigd en/of
onbruikbaar gemaakt.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor het onder 1 primair (gemeen gevaar voor goederen en in ieder geval gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor personen), 2 primair (gemeen gevaar voor goederen), 3 primair (gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar voor personen), 4 primair (gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar voor personen) en 5 primair (gemeen gevaar voor goederen) ten laste gelegde.
De officier van justitie heeft hiertoe – samengevat – het volgende aangevoerd. Er is rechtstreeks bewijs voor de betrokkenheid van verdachte bij de brandstichting op 4 augustus 2018, aangezien hij op die datum op camerabeelden is waargenomen. Voor zijn betrokkenheid bij de branden die op andere data zijn gesticht, ontbreekt dergelijk hard bewijs. Niettemin kan op grond van andere feiten en omstandigheden worden bewezen dat hij ook die branden heeft gesticht. Van belang hierbij is de persoonlijkheid van verdachte; verdachte wordt door de gedragsdeskundigen beschreven als een kwetsbare man die onder invloed van stress geneigd is tot impulsief, agressief en roekeloos gedrag, waar hij in onvoldoende mate controle over heeft. Uit de in het dossier gevoegde app-gesprekken volgt dat er telkens voorafgaande aan de branden sprake is van stress en aldus van een motief en dat verdachte steeds in de buurt was en dus de gelegenheid had. Ten aanzien van de branden in de flat was bovendien sprake van een specifieke modus operandi, gelet op de wijze en locatie van de brandstichtingen en de korte periode waarin de branden gesticht werden. Gelet op alle feiten en omstandigheden kan het niet anders dan dat verdachte alle ten laste gelegde branden heeft gesticht.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van de hem onder 1 primair en meer subsidiair, 2 primair en subsidiair, 3 primair en subsidiair, 4 primair en subsidiair en 5 primair en subsidiair ten laste gelegde feiten en dat het onder 1 subsidiair bewezen kan worden, maar dat verdachte met betrekking tot dit feit dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
De raadsvrouw heeft – samengevat – het volgende aangevoerd. Er is voor de branden gepleegd in de periode voor 4 augustus 2018 geen bewijs van betrokkenheid van verdachte, terwijl het gebruik van schakelbewijs evenmin tot een bewezenverklaring kan leiden. Uit de bewijsmiddelen met betrekking tot het onder 1 subsidiair ten laste gelegde blijkt niet een patroon in het gedrag van verdachte dat op essentiële punten overeenkomt met de feitelijke gang van zaken bij de overige ten laste gelegde feiten. Daar komt bij dat uit het onderzoek van de politie feiten en omstandigheden naar voren zijn gekomen die erop kunnen wijzen dat de feiten door een ander zijn gepleegd. Verder kan bij diverse feiten niet worden bewezen dat daarbij gemeen gevaar goederen en/of levensgevaar en/of zwaar lichamelijk letsel te duchten was.
Oordeel van de rechtbank
Vrijspraak van meerdere feiten
De rechtbank acht de onder 1 primair, 2 primair en subsidiair, 3 primair en subsidiair, 4 primair en subsidiair en 5 primair en subsidiair ten laste gelegde feiten niet wettig en overtuigend bewezen, zodat verdachte hiervan zal worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt hiertoe het volgende.
De rechtbank stelt voorop dat een bewijsmiddel waaruit de betrokkenheid van verdachte bij de betreffende (voltooide) brandstichtingen rechtstreeks kan worden afgeleid, ontbreekt. Er zijn weliswaar diverse aanwijzingen richting het daderschap van verdachte, maar is geen verklaring van een getuige die verdachte ter plaatse heeft waargenomen, terwijl verdachte evenmin door middel van camerabeelden of ander (forensisch) bewijs rechtsreeks in verband met deze branden kan worden gebracht. Dergelijk bewijs is wel aanwezig ten aanzien van het onder 1 subsidiair ten laste gelegde. Om tot een bewezenverklaring van de overige feiten te komen, dient derhalve gebruik te worden gemaakt van zogenaamd schakelbewijs.
Met de term schakelbewijs pleegt te worden aangeduid een bewijsvoering waarbij voor de bewezenverklaring van een feit mede redengevend wordt geacht de – uit één of meer bewijsmiddelen blijkende – omstandigheid dat verdachte bij één of meer andere strafbare feiten betrokken was. Daarbij is ten minste vereist dat de wijze waarop de onderscheidene feiten zijn begaan op essentiële punten overeenkomt. [1]
Uit het dossier en het onderzoek ter terechtzitting komt naar voren dat in de ten laste gelegde periode van 5 mei 2018 tot en met 4 augustus 2018 diverse branden zijn gesticht in het appartementencomplex waar verdachte woonachtig was en dat daarnaast in de nabijheid van dat gebouw drie autobranden en een brand in een afvalcontainer hebben plaatsgevonden. Er is derhalve sprake van verschillende wijzen van brandstichting, waarbij de autobranden en de containerbrand qua uitvoering geen overeenkomst vertonen met de door verdachte op 4 augustus 2018 verrichte gedragingen. Een overeenkomst tussen de branden die in het appartementencomplex hebben gewoed, is dat steeds sprake is geweest van in brand gestoken papier of karton. Het dossier bevat echter zeer summiere informatie over de aard en omvang van deze branden en de specifieke locaties waar ze zijn gesticht. De rechtbank is van oordeel dat uit de wijze waarop de onderscheidene feiten zijn gepleegd, niet een zodanig specifieke werkwijze kan worden afgeleid dat deze als schakelbewijs kan dienen in de onderhavige zaak. Ook de overige omstandigheden die als aanwijzingen voor het daderschap van verdachte kunnen worden gezien, acht de rechtbank van onvoldoende gewicht om tot het wettig en overtuigend bewijs van daderschap te komen.
Feit 1 subsidiair
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. De door verdachte ter zitting van 13 mei 2019 afgelegde verklaring, voor zover inhoudend:
Ik heb in de ochtend van 4 augustus 2018 geprobeerd brand te stichten in de kelder van het appartementencomplex aan de [straat 1] te Hoogezand, Gemeente Midden-Groningen, terwijl zich in dat appartementencomplex meerdere personen bevonden. Ik heb meerdere malen geprobeerd met een aansteker een papieren tijdschrift in brand te steken. In de kelder bevonden zich deuren met houten kozijnen. Bij eerdere branden in het trappenhuis van het appartementencomplex ontstond veel rook. Ik ben op de camerabeelden van 4 augustus 2018 te zien.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen (camerabeelden) van 6 augustus 2018, opgenomen op pagina 221 e.v. van voornoemd dossier, samengevat inhoudend als relaas van verbalisant:
Ik heb camerabeelden van woningbouwvereniging [benadeelde partij 1] bekeken. Het betreft beelden van 4 augustus 2018. Op de beelden is een deur naar de afgesloten kelderruimtes van de flat aan de [straat 1] te zien. Een man komt om 7.55.55 uur in beeld en stopt voor de deur. De man draagt een rolletje vermoedelijk tijdschriften. Hij probeert meermalen met een aansteker waaruit een vlam komt dit papier in brand te steken. De man heeft de tijdschriften op de grond gelegd, aan de linker voorzijde van de deur naar de kelderruimtes. Hij pakt om 8.03.31 uur de tijdschriften op en loopt uit beeld. De man op de camerabeelden die probeerde tijdschriften in brand te steken bleek later te zijn: [verdachte] .
De rechtbank overweegt dat uit bovenstaande bewijsmiddelen volgt dat verdachte het voornemen had om in een appartementencomplex waar op dat moment meerdere bewoners aanwezig waren brand te stichten. Aan dit voornemen heeft hij een begin van uitvoering gegeven door daadwerkelijk met een aansteker in de nabijheid van een deur met een houten kozijn te proberen tijdschriften in brand te steken. Dergelijk handelen levert naar algemene ervaringsregels ten tijde van de brandstichting te duchten gevaar op voor het appartementencomplex en de zich hierin bevindende goederen en, mede gelet op de rookontwikkeling die dit tot gevolg kan hebben, levensgevaar voor de in dat appartementencomplex verblijvende personen.
De rechtbank acht het onder 1 subsidiair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht feit 1 subsidiair wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
hij op 4 augustus 2018 te Hoogezand, gemeente Midden-Groningen, ter uitvoering van het door hem voorgenomen misdrijf om opzettelijk brand te stichten in een kelder nabij kelderboxen in appartementencomplex aan de [straat 1] , met dat opzet papier (tijdschrift) en/of karton heeft aangestoken, en daarvan gemeen gevaar voor dat appartementencomplex en levensgevaar voor in dat appartementencomplex wonende/verblijvende personen en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor in dat appartementencomplex wonende/verblijvende personen te duchten was, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

De raadsvrouw heeft bepleit dat ten aanzien van het aan verdachte onder 1 subsidiair ten laste gelegde sprake is geweest van vrijwillige terugtred. Zij heeft hiertoe aangevoerd dat de branden verdachte bezighielden en dat hij uiteindelijk wilde weten wat een brandstichter ervaart. In een opwelling heeft hij besloten met tijdschriften en een aansteker naar de kelder van het appartementencomplex te gaan. Daar is hij meerdere minuten bezig geweest met zijn aansteker en de tijdschriften, zonder dat er iets vlam heeft gevat. Uiteindelijk heeft verdachte er zelf voor gekozen om te stoppen en de tijdschriften mee naar huis te nemen. Hij had langer of op een andere manier kunnen proberen het misdrijf te voltooien, maar heeft ervoor gekozen dit niet te doen en te vertrekken. Er was dus sprake van vrijwillige terugtred.
De rechtbank stelt voorop dat van vrijwillige terugtred in de zin van art. 46b Sr sprake is, indien de verdachte vrijwillig is teruggetreden voordat het misdrijf is voltooid. Of gedragingen van de verdachte toereikend zijn om de gevolgtrekking te wettigen dat het misdrijf niet is voltooid ten gevolge van omstandigheden die van zijn wil afhankelijk zijn, hangt – mede gelet op de aard van het misdrijf – af van de concrete omstandigheden van het geval. Daarbij verdient opmerking dat voor het aannemen van vrijwillige terugtred in geval van een voltooide poging veelal een zodanig optreden van de verdachte is vereist dat dit naar aard en tijdstip geschikt is het intreden van het gevolg te beletten.
Uit het dossier en het onderzoek ter terechtzitting volgt dat verdachte, die die nacht een aanzienlijke hoeveelheid alcohol tot zich had genomen, naar de kelder is gegaan met het voornemen om tijdschriften in brand te steken. In de kelder aangekomen, is hij gedurende een periode van zeven minuten nagenoeg voortdurend bezig geweest om tijdschriften in brand te steken, waarbij hij tussen de pogingen door steeds om zich heen keek. Ondanks zijn inspanningen hebben de tijdschriften echter geen vlam gevat. Niet blijkt van activiteiten van verdachte die geschikt zijn om het intreden van het gevolg te beletten. Naar het oordeel van de rechtbank is op grond van de hiervoor omschreven wijze waarop verdachte zijn plan ten uitvoer probeerde te brengen niet aannemelijk geworden dat het voorgenomen misdrijf niet is voltooid ten gevolge van van de wil van verdachte afhankelijke omstandigheden.
Het bewezen verklaarde kan worden gekwalificeerd en levert op:
1. subsidiair: poging tot het opzettelijk brand stichten terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is.
Dit feit is strafbaar nu ook overigens geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het onder 1 primair, 2, primair, 3 primair, 4 primair en 5 primair ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van gelijke duur als de tijd die verdachte in voorarrest heeft ondergaan, te weten 227 dagen, met aftrek van voorarrest. Daarnaast heeft hij gevorderd dat aan verdachte de maatregel van terbeschikkingstelling met voorwaarden wordt opgelegd met de door de reclassering in haar advies van 3 mei 2019 geadviseerde voorwaarden, met dadelijke uitvoerbaarheid van deze maatregel.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft in geval van veroordeling gepleit voor oplegging van een gevangenisstraf waarvan het eventueel op te leggen onvoorwaardelijk op te leggen gedeelte niet langer is dan de duur van het voorarrest. Daarnaast heeft zij aangevoerd dat het niet nodig is de maatregel terbeschikkingstelling met voorwaarden op te leggen. Gelet op de coöperatieve houding van verdachte is het namelijk niet te verwachten dat verdachte zich niet aan de voorwaarden zal houden. Een klinische behandeling, gevolgd door ambulante behandeling, kan daarom worden opgelegd als bijzondere voorwaarde bij een (deels) voorwaardelijke gevangenisstraf.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting, de over hem opgemaakte rapportages, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. Verdachte heeft in een appartementencomplex waarin zich op dat moment meerdere personen bevonden gepoogd brand te stichten door tijdschriften in brand te steken. Dit heeft hij gedaan, terwijl in de hieraan voorafgaande periode reeds meerdere malen in en om het gebouw brand was gesticht en hij wist dat dit onder de medebewoners grote onrust had veroorzaakt. Door zijn handelen heeft hij de reeds bij zijn medebewoners bestaande gevoelens van angst en onveiligheid verhevigd.
Verdachte is blijkens het hem betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie eerder onherroepelijk veroordeeld voor een strafbaar feit.
Uit de over verdachte opgemaakte rapportage d.d. 24 oktober 2018 door psychiater R. Dijkstra volgt dat bij verdachte sprake is van een persoonlijkheidsstoornis met antisociale, borderline en vermijdende trekken. Ook was in die periode sprake van een aanpassingsstoornis met een gemengd angstige en depressieve stemming. Daarnaast wordt een stoornis in alcoholgebruik vermoed. Samenhangend met zijn stoornissen heeft verdachte onder meer een gebrekkige impuls- en agressieregulatie en is hij onder invloed van stress geneigd tot impulsief gedrag. Het recidiverisico is afhankelijk van het aantal feiten dat uiteindelijk wordt bewezen. Geadviseerd wordt verdachte een klinische behandeling op te leggen. In geval van bewezenverklaring van één feit wordt geadviseerd om deze behandeling op te leggen als bijzondere voorwaarde bij een voorwaardelijke straf of, indien meer feiten worden bewezen, als onderdeel van een terbeschikkingstelling met voorwaarden. De psycholoog D. Breuker komt in haar rapport d.d. 18 oktober 2018 in grote lijnen tot eenzelfde advies, zij het dat er sprake is van enige nuanceverschillen in de diagnose. Evenals de psychiater adviseert zij een klinische behandeling die kan worden opgelegd als een bijzondere voorwaarde bij een (deels) voorwaardelijke straf of, indien de strafmaat dit niet toelaat, in het kader van een terbeschikkingstelling met voorwaarden. Beide deskundigen adviseren verdachte als verminderd toerekeningsvatbaar aan te merken. De rechtbank neemt het advies van de deskundigen om verdachte als verminderd toerekeningsvatbaar aan te merken over.
De reclassering heeft in het meest recente rapport d.d. 3 mei 2019 eveneens de oplegging van onder meer een klinische behandeling geadviseerd. Gezien het gesignaleerde recidiverisico vindt de reclassering het aangewezen om een dergelijke behandeling in het kader van een terbeschikkingstelling met voorwaarden op te leggen. Zo wordt voorkomen dat verdachte, indien hij voortijdig afhaakt omdat bijvoorbeeld de behandeldruk hem te hoog wordt, na het uitzitten van een opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf (deels) onbehandeld in de maatschappij terugkeert.
De rechtbank heeft ook in aanmerking genomen dat verdachte zich in het kader van een schorsing van de voorlopige hechtenis heeft laten opnemen in de Forensisch Psychiatrische Kliniek te Assen. Uit een terugkoppeling van de kliniek volgt dat verdachte goed meewerkt aan de behandeling, zich bovengemiddeld inzet en voortvarend te werk is gegaan en dat hij langzamerhand meer probleembesef toont.
Alles afwegend is de rechtbank van oordeel dat de ernst van het feit de oplegging van een (deels voorwaardelijke) gevangenisstraf van na te noemen duur rechtvaardigt. Daarnaast acht de rechtbank het ter voorkoming van recidive van groot belang dat verdachte wordt behandeld voor de bij hem geconstateerde problematiek. Gelet op de (beperkte) omvang van de bewezenverklaring en de omstandigheid dat verdachte zich nu goed inzet voor zijn behandeling, acht de rechtbank het niet noodzakelijk dat deze behandeling in het kader van een terbeschikkingstelling met voorwaarden plaatsvindt. De rechtbank zal de voorwaarde dat hij zich laat behandelen, samen met een aantal andere door de reclassering geadviseerde voorwaarden, daarom verbinden aan een deels voorwaardelijke gevangenisstraf, waarbij het onvoorwaardelijke gedeelte gelijk is aan de reeds in voorlopige hechtenis doorgebrachte duur.
De rechtbank zal bevelen dat de voorwaarden en het hierop uit te oefenen toezicht dadelijk uitvoerbaar zijn, nu er – gelet op de inhoud van voornoemde rapportages in samenhang met het gepleegde feit – ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van één of meer personen.
Benadeelde partijen
De volgende personen hebben zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding:
1. [benadeelde partij 1] , vertegenwoordigd door [gemachtigde] , met als advocaat mr. I. van Ast, ten aanzien van feit 1, tot een bedrag van € 9.264,28 ter vergoeding van materiële schade, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan;
2. [benadeelde partij 2] , ten aanzien van feit 2, tot een bedrag van € 17.721,79, ter vergoeding van materiële en immateriële schade, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan;
3. [benadeelde partij 3] , ten aanzien van feit 3, tot een bedrag van € 586,00, ter vergoeding van materiële schade en te vermeerderen met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan;
4. [benadeelde partij 4] , ten aanzien van feit 5, tot een bedrag van € 1.315,00 ter vergoeding van materiële en immateriële schade, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vorderingen van de benadeelde partijen grotendeels kunnen worden toegewezen. Hij heeft zich aan het oordeel van de rechtbank gerefereerd ten aanzien van de door de benadeelde partijen [benadeelde partij 2] en [benadeelde partij 4] gevorderde immateriële schadevergoeding. Met betrekking tot de vordering van benadeelde partij [benadeelde partij 2] heeft de officier van justitie zich daarnaast op het standpunt gesteld dat de BTW van het gevorderde bedrag dient te worden afgetrokken.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich primair op het standpunt gesteld dat benadeelde partijen niet-ontvankelijk dienen te worden verklaard in de vorderingen, nu verdachte dient te worden vrijgesproken respectievelijk dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging, van de hem ten laste gelegde feiten.
Subsidiair heeft de raadsvrouw aangevoerd met betrekking tot de vordering van [benadeelde partij 1] dat zij zich refereert aan het oordeel van de rechtbank ten aanzien van de gevorderde opruimkosten en reparatiekosten en dat de rest van de vordering niet-ontvankelijk dient te worden verklaard wegens onvoldoende onderbouwing daarvan. Voorts heeft de raadsvrouw zich op het standpunt gesteld dat de vorderingen van [benadeelde partij 2] en [benadeelde partij 4] niet-ontvankelijk moeten worden verklaard omdat die vorderingen evenmin onvoldoende zijn onderbouwd. Met betrekking tot de vordering van [benadeelde partij 3] refereert de verdediging zich aan het oordeel van de rechtbank.
Oordeel van de rechtbank
Benadeelde partij [benadeelde partij 1]
De rechtbank overweegt dat een deel van de door de benadeelde partij gestelde schade ziet op schade die is ontstaan uit brandstichtingen gepleegd op data waarvan verdachte wordt vrijgesproken. In zoverre kan de benadeelde partij niet in haar vordering tot schadevergoeding worden ontvangen.
Een ander deel van de schade ziet op het onder 1 subsidiair bewezen verklaarde feit. Hoewel voldoende aannemelijk is dat de benadeelde partij schade heeft geleden die het rechtstreeks gevolg is van het bewezen verklaarde, beschikt de rechtbank over onvoldoende informatie om de hoogte daarvan te kunnen beoordelen. De schade is namelijk niet uitgesplitst naar ontstaansdatum. Schorsing van het onderzoek om de benadeelde partij de hoogte van de schade alsnog te laten aantonen, zal leiden tot een onevenredige belasting van het strafgeding en daartoe zal dan ook niet worden overgegaan. De rechtbank zal de vordering daarom geheel niet-ontvankelijk verklaren. De vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Benadeelde partijen [benadeelde partij 2] , [benadeelde partij 3] en [benadeelde partij 4]
De rechtbank acht de feiten niet bewezen waaruit de schade zou zijn ontstaan. De benadeelde partijen zullen daarom niet-ontvankelijk worden verklaard in de vordering.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 14e, 45 en 157 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder 1 primair, 2 primair en subsidiair, 3 primair en subsidiair, 4 primair en subsidiair en 5 primair en subsidiair is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 subsidiair ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van 400 dagen.

Bepaalt dat van deze gevangenisstraf
een gedeelte, groot 173 dagen, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat de veroordeelde voor het einde van of gedurende de proeftijd, die hierbij wordt vastgesteld op 3 jaren, de hierna te noemen voorwaarden niet heeft nageleefd.
Beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.
Stelt als (algemene) voorwaarden:
1. dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
2. dat de veroordeelde ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
3. dat de veroordeelde medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht als bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
1. dat de veroordeelde zich meldt op afspraken bij Reclassering Nederland, waarbij de Reclassering bepaalt hoe vaak dit nodig is;
2. dat de veroordeelde zich gedurende een periode van maximaal 12 maanden of zoveel korter als de leiding van de zorginstelling in overleg met de reclassering wenselijk acht, laat behandelen in de Forensische Psychiatrische Kliniek (FPK) te Assen, althans een soortgelijke intramurale instelling, waarbij de veroordeelde zich zal houden aan de aanwijzingen die de veroordeelde in het kader van die behandeling door of namens de (geneesheer-)directeur van die instelling zullen worden gegeven;
3. dat de veroordeelde zich, indien en zolang de reclassering dat nodig acht, in het vervolg op de klinische behandeling onder ambulante behandeling zal stellen van een door de reclassering aangewezen deskundige of instelling op de tijden en plaatsen als door of namens die deskundige of instelling aan te geven;
4. dat de veroordeelde zich zal onthouden van het gebruik van alcohol en zich verplicht ten behoeve van de naleving van dit verbod mee te werken aan urineonderzoek en ademonderzoek.
Draagt de reclassering op toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Beveelt dat de op grond van artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht gestelde voorwaarden en het op grond van artikel 14d van het Wetboek van Strafrecht uit te oefenen toezicht dadelijk uitvoerbaar zijn.
Heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Ten aanzien van 18/830155-18, feit 1:
Verklaart de vordering van de benadeelde partij
[benadeelde partij 1]niet-ontvankelijk. De vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Bepaalt dat deze benadeelde partij en verdachte de eigen kosten dragen.
Ten aanzien van 18/830155-18, feit 2:
Verklaart de vordering van de benadeelde partij
[benadeelde partij 2]niet-ontvankelijk.
Bepaalt dat deze benadeelde partij en verdachte de eigen kosten dragen.
Ten aanzien van 18/830155-18, feit 3:
Verklaart de vordering van de benadeelde partij
[benadeelde partij 3]niet-ontvankelijk.
Bepaalt dat deze benadeelde partij en verdachte de eigen kosten dragen.
Ten aanzien van 18/830155-18, feit 5:
Verklaart de vordering van de benadeelde partij
[benadeelde partij 4]niet-ontvankelijk.
Bepaalt dat deze benadeelde partij en verdachte de eigen kosten dragen.
Dit vonnis is gewezen door mr. J. Edgar, voorzitter, mr. O.J. Bosker en mr. A. Jongsma, rechters, bijgestaan door mr. A. Dijkstra, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 27 mei 2019.
Mr. Jongsma is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Hoge Raad, 12 december 2017, ECLI:NL:HR:2017:3118.