Uitspraak
RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
1.De procedure
- het verzoekschrift,
- het verweerschrift,
- de mondelinge behandeling op 9 juli 2019.
2.De feiten
Huidige klachten en belemmeringen
niet kanvertelt hij in principe alles te kunnen. Hij is kapper van beroep, zelfstandige, hij werkt ook 100%. Hij doet het wel, maar hij is niet volledig pijnvrij. De klachten zijn ook hier niet altijd goed in te schatten. Soms zijn er ’s ochtends klachten aanwezig, soms pas in de loop van de dag. Stoten geeft soms ook een zeurend gevoel in de elleboog.
dagelijkse belemmeringenvertelt hij dat hij aan de benen helemaal geen klachten heeft. (..) Ook trekken en duwen met de linkerarm gaat op zich goed. Tillen kan hij ook goed doen. Fietsen lukt wel, ook op de racefiets maar toch is het soms vervelend. Ook autorijden is soms vervelend als hij zijn arm in een bepaalde houding op de zijkant van het portier legt.
Functieverlies(..)
‘dat afwikkeling op basis van 50 % het maximum is’omdat het vallen van [verzoeker] slechts in gedeeltelijk causaal verband zou staan met de manoeuvre van [verweerder] en er omstandigheden waren die in het kader van artikel 6:101 BW aan [verzoeker] konden worden toegerekend. Namens partijen is vervolgens nog met elkaar gecorrespondeerd waarbij de belangenbehartiger van [verzoeker] aanvullende getuigenverklaringen per e-mail van 3 april 2019 heeft gezonden aan de advocaat van [verweerder] . Door getuigen is verklaard dat de manoeuvre van [verweerder] onverwacht was, onveilig dan wel tegen de gemaakte afspraken in. Op vraag 5 die luidt: ‘
Had [verzoeker] als vijfde in de rij, de mogelijkheid/tijd om te anticiperen op de manoeuvre van de heer [verweerder] die op de eerste positie reed?’ wordt als volgt geantwoord:
‘Nee, geen kans’,
Deze mogelijkheid was er niet’,
Daar kan ik niet veel over zeggen omdat ik daar niet reed, maar ik kan me wel voorstellen dat het risico erg groot wordt om te vallen op die positie.’
Absoluut niet. (..) een reactie voorin de groep versterkt naar achteren doorgegeven.’
Gelet op de onvoorspelbaarheid van de handeling van [verweerder], denk ik niet dat daarop te anticiperen viel. Dit blijkt ook uit het feit dat hierbij meerdere fietsers zijn gevallen.’
‘Nee. Er ontstond een domino effect. De rijders er vlak achter konden nog wel wat uitwijken maar dat had als effect dat door fietsers die verder er achter fietsten steeds minder tot geen uitwijkmogelijkheid meer hadden om een valpartij te voorkomen. Dat wreekte zich met name op de positie waar [verzoeker] fietste. Daar had de manoeuvre en de reactie van fietsers daarachter het meeste effect en kwam het meeste in de verdrukking.’
3.Het verzoek
het meeste in de verdrukking kwam’, maar zonder toelichting, die ontbreekt, is dat niet logisch. Fietsers die achter [verzoeker] fietsten zouden dan immers nog meer in de verdrukking zijn gekomen en ook zijn gevallen, hetgeen niet is gebeurd. Degene die ook viel, fietste naast [verzoeker] en viel door toedoen van hem. Bovendien was sprake van een brede weg, waarop voldoende uitwijkmogelijkheden bestonden en waarvan andere fietsers ook gebruik hebben gemaakt bij het manoeuvreren. Als [verzoeker] met de handen op of bij de remmen had gereden en hij alert en geconcentreerd op zijn voorgangers had gelet, dan zou hij een kortere remweg hebben gehad en had hij tijdig kunnen anticiperen. Zonder nadere bewijslevering, die ontbreekt (en waarvoor de deelgeschilprocedure niet bedoeld is), kunnen de getuigenverklaringen op dit punt niet worden gevolgd dan wel geven zij geen uitsluitsel over de relevante feiten en omstandigheden.
5.De beoordeling
dat naast het deelgeschil over wezenlijke andere geschilpunten ook nog geen overeenstemming is bereikt, dan is de zaak (nog) niet geschikt voor een deelgeschilprocedure’, aldus pagina 8 van de Nota naar aanleiding van het verslag (TK 2008-2009, 31 518 nr. 8). In de woorden van de toenmalige minister van Justitie:
‘Als er zo veel deelgeschil is dat het ook het hele geschil is, dan is de deelgeschilprocedure niet de geëigende weg, maar moet de bodemprocedure worden gevolgd.’ (Behandeling van het wetsvoorstel op 25 juni 2009, TK 100-7939.) Artikel 1019z Rv bepaalt dat het verzoek wordt afgewezen indien de verzochte beslissing onvoldoende kan bijdragen aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst. Uit de wetsgeschiedenis blijkt dat daarbij geldt dat de investering in tijd, geld en moeite moet worden afgewogen tegen het belang van de vordering en de bijdrage die een beslissing aan de totstandkoming van een minnelijke regeling kan leveren (Kamerstukken II 2007-2008, 31518, nr. 3, p. 18).