ECLI:NL:RBNNE:2019:4874

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
21 november 2019
Publicatiedatum
21 november 2019
Zaaknummer
18/730095-19
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van verzorgende voor meerdere diefstallen van kwetsbare slachtoffers

De rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, heeft op 21 november 2019 een vrouw van 52 jaar veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden, waarvan 10 maanden voorwaardelijk. De verdachte, die als verzorgende werkzaam was, heeft zich schuldig gemaakt aan meerdere diefstallen van geld van kwetsbare slachtoffers. De feiten vonden plaats tussen september 2018 en mei 2019 in verschillende gemeenten, waaronder Elahuizen, Grou, Schoonoord en Sneek. De verdachte heeft tijdens haar werkzaamheden in de thuiszorg geldbedragen gestolen van haar cliënten, waarbij zij telkens haar eigen financiële belangen voor ogen had. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte berekenend te werk is gegaan en ernstig misbruik heeft gemaakt van het vertrouwen dat in haar als verzorgende was gesteld. De rechtbank heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de ernst van de feiten, de impact op de slachtoffers en het feit dat de verdachte eerder is veroordeeld voor soortgelijke delicten. De rechtbank heeft ook bijzondere voorwaarden verbonden aan de voorwaardelijke straf, waaronder een meldplicht en klinische opname in een zorginstelling, om de kans op recidive te verkleinen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Leeuwarden
parketnummer 18/730095-19
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 21 november 2019 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte
[verdachte] ,
geboren op [geboortedatum] 1967 te [geboorteplaats] ,
thans gedetineerd in de P.I. Zwolle, Huub van Doornestraat 15 te Zwolle.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 7 november 2019.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. R.P. Snorn en mr. J. Andonovski, advocaten te Heerenveen.
Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. B. Rademacher.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
zij op of omstreeks 11 maart 2019 te Sneek, in elk geval in de gemeente Súdwest-Fryslân, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een woning (gelegen aan of bij [straatnaam] ) heeft weggenomen (uit een kast) twee portemonnees inhoudende geld en/of (uit twee andere portemonnees) een hoeveelheid geld (volgens aangever in totaal tussen de 1000 en 1500 euro), in elk geval geld, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, terwijl nog geen vijf jaren zijn verlopen sedert een veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf wegens een daaraan soortgelijk misdrijf in kracht van gewijsde is gegaan;
(i.v.m. artikel 43a van het Wetboek van Strafrecht);
2.
zij in of omstreeks de periode van 1 april 2019 tot en met 6 april 2019 te Akkrum, in elk geval in de gemeente Heerenveen, in/uit een woning (gelegen aan of bij [straatnaam] ) met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een enveloppe inhoudende geld (te weten 210 euro) en/of een DA drogisterij tegoedbon, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 3] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, terwijl nog geen vijf jaren zijn verlopen sedert een veroordeling van de
verdachte tot een gevangenisstraf wegens een daaraan soortgelijk misdrijf in kracht van gewijsde is gegaan; (i.v.m. artikel 43a van het Wetboek van Strafrecht);
3.
zij in of omstreeks de periode van 1 september 2018 tot en met 23 mei 2019 te Elahuizen, in elk geval in de gemeente De Fryske Marren, meermalen, althans eenmaal, in/uit een woning (gelegen aan of bij de [straatnaam] ) met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen geld, te weten:
- ( uit een portemonnee) geld (te weten 90 euro) en/of
- een enveloppe met daarin een (grote) hoeveelheid geld (ongeveer 3200 euro) en/of
- ( uit een of meer bussen en/of een potje) een hoeveelheid muntgeld (in totaal ongeveer 45 euro), in elk geval (telkens) geld, (telkens) geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 4] en/of haar moeder en/of [slachtoffer 5] , in elk geval (telkens) aan een ander of anderen dan aan verdachte, terwijl nog geen vijf jaren zijn verlopen sedert een veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf wegens een daaraan soortgelijk misdrijf in kracht van gewijsde is gegaan; (i.v.m. artikel 43a van het Wetboek van Strafrecht);
4.
zij in of omstreeks de periode van 1 augustus 2018 tot en met 30 november 2018 te Grou, in elk geval in de gemeente Leeuwarden, meermalen, althans eenmaal, in/uit een woning (gelegen aan of bij de [straatnaam] ) met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een hoeveelheid geld (50 euro), in elk geval (telkens) enig goed, (telkens) geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 6] , in elk geval (telkens) aan een ander of anderen dan aan verdachte, terwijl nog geen vijf jaren zijn verlopen sedert een veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf wegens een daaraan soortgelijk misdrijf in kracht van gewijsde is gegaan (i.v.m. artikel 43a van het Wetboek van Strafrecht);
5.
zij in of omstreeks de periode van 10 mei 2019 tot en met 20 mei 2019 te Schoonoord, in elk geval in de gemeente Coevorden, meermalen, althans eenmaal, in/uit een woning (gelegen aan of bij de [straatnaam] ) met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen (uit een portemonnee en/of een muntenpot) een hoeveelheid geld (van in totaal ongeveer 200 euro), in elk geval (telkens) geld, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 7] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, terwijl nog geen vijf jaren zijn verlopen sedert een veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf wegens een daaraan soortgelijk misdrijf in kracht van gewijsde is gegaan; (i.v.m. artikel 43a van het Wetboek van Strafrecht).

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor de feiten 1., 2., 3., 4. en 5. Hij heeft hiertoe het volgende aangevoerd. Verdachte heeft alle tenlastegelegde feiten bekend, met dien verstande dat zij heeft verklaard minder geld te hebben weggenomen dan haar ten laste is gelegd. De verklaringen van verdachte zijn echter niet betrouwbaar gelet op haar handelwijze en kennelijk leugenachtige verklaringen. Daarom moet bij de beoordeling van het bewijs worden uitgegaan van de door aangevers genoemde bedragen.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft betoogd dat een bewezenverklaring kan volgen voor de feiten 1., 2., 3., 4. en 5. in die zin dat verdachte alleen kan worden veroordeeld voor de diefstallen die zij heeft bekend. Verdachte moet worden vrijgesproken van diefstal van een DA-tegoedbon zoals onder 2. ten laste is gelegd, en diefstal van geldbedragen van 3200 euro en 45 euro, zoals onder 3. ten laste is gelegd. Zij heeft daartoe aangevoerd dat de aangevers vermoeden dat verdachte een tegoedbon en geld heeft gestolen, omdat verdachte in hun woning andere diefstallen heeft gepleegd. Hiervoor is echter geen direct bewijs, zo hebben aangevers niet gezien dat verdachte daadwerkelijk heeft gestolen. Verdachte is vanaf het begin van het onderzoek eerlijk geweest en heeft aangegeven dat ze schoon schip wil maken. Haar verklaringen zijn daarom betrouwbaar.
Oordeel van de rechtbank
Bewijsoverweging ten aanzien van feit 2
Verdachte heeft feit 2 erkend, behoudens de diefstal van de in de aangifte genoemde DA drogisterij tegoedbon, waarvan de aangifte niet wordt ondersteund door andere bewijsmiddelen, zodat, voor wat betreft de ten laste gelegde diefstal van deze tegoedbon de drempel van het wettelijk bewijsminimum niet wordt gehaald.
Bewijsoverweging ten aanzien van feit 3
Verdachte heeft erkend dat zij 90 euro van aangeefster heeft gestolen. Aangeefster heeft verklaard dat zij een envelop met daarin 3200 euro en potjes geld met een totale waarde van ongeveer 45 euro mist. De verklaring van aangeefster wordt, voor zover dat een bedrag van 90 euro te boven gaat, met klem door verdachte weersproken en vindt geen steun in andere bewijsmiddelen, zodat in zoverre niet aan het wettelijk bewijsminimum is voldaan.
De rechtbank acht feiten 1., 2., 3., 4. en 5. voor het overige op na te melden wijze wettig en overtuigend bewezen. Nu verdachte deze feiten duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend, volstaat de rechtbank met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering.
Deze opgave luidt als volgt:
1. de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 7 november 2019;
2. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 19 maart 2019, opgenomen op pagina 48 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer 2019063564 d.d. 20 juli 2019, inhoudend de verklaring van [slachtoffer 1] ;
3. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 21 maart 2019, opgenomen op pagina 51 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend de verklaring van [slachtoffer 8] .
4. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 25 mei 2019, opgenomen op pagina 163 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend de verklaring van [slachtoffer 9] ;
5. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 19 juni 2019, opgenomen op pagina 188 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend de verklaring van [slachtoffer 4] ;
6. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 12 juni 2019, opgenomen op pagina 195 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend de verklaring van [slachtoffer 10] ;
7. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 17 juni 2019, opgenomen op pagina 202 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend de verklaring van [slachtoffer 11] .
8. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 8 juli 2019, opgenomen op pagina 206 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend de verklaring van [slachtoffer 12] .
9. het uittreksel uit de justitiële documentatie van verdachte d.d. 18 oktober 2019 inhoudend
de onherroepelijke veroordeling van verdachte tot een gevangenisstraf van 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren wegens diefstal, meermalen gepleegd. Dit vonnis is gewezen op 9 december 2016 door het Gerechtshof Arnhem, locatie Leeuwarden.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht feiten 1., 2., 3., 4. en 5. wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
1.
zij op 11 maart 2019 te Sneek met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een woning gelegen aan [straatnaam] heeft weggenomen uit een kast twee portemonnees inhoudende geld en uit twee andere portemonnees een hoeveelheid geld, toebehorende aan [slachtoffer 2] , terwijl nog geen vijf jaren zijn verlopen sedert een veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf wegens een daaraan soortgelijk misdrijf in kracht van gewijsde is gegaan;
2.
zij in de periode van 1 april 2019 tot en met 6 april 2019 te Akkrum uit een woning gelegen aan de [straatnaam] met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een enveloppe inhoudende geld, te weten 210 euro toebehorende aan [slachtoffer 3] , terwijl nog geen vijf jaren zijn verlopen sedert een veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf wegens een daaraan soortgelijk misdrijf in kracht van gewijsde is gegaan;
3.
zij in de periode van 1 september 2018 tot en met 23 mei 2019 te Elahuizen, uit een woning gelegen aan de [straatnaam] met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen geld, te weten 90 euro toebehorende aan [slachtoffer 4] , terwijl nog geen vijf jaren zijn verlopen sedert een veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf wegens een daaraan soortgelijk misdrijf in kracht van gewijsde is gegaan;
4.
zij in de periode van 1 augustus 2018 tot en met 30 november 2018 te Grou, meermalen met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een hoeveelheid geld van 50 euro, toebehorende aan [slachtoffer 6] , terwijl nog geen vijf jaren zijn verlopen sedert een veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf wegens een daaraan soortgelijk misdrijf in kracht van gewijsde is gegaan;
5.
zij in de periode van 10 mei 2019 tot en met 20 mei 2019 te Schoonoord, meermalen uit een woning gelegen aan de [straatnaam] met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen uit een portemonnee een hoeveelheid geld toebehorende aan [slachtoffer 7] , terwijl nog geen vijf jaren zijn verlopen sedert een veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf wegens een daaraan soortgelijk misdrijf in kracht van gewijsde is gegaan;
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezen verklaarde levert op:
1. Diefstal, terwijl nog geen vijf jaren zijn verlopen sedert de schuldige een haar wegens diefstal opgelegde gevangenisstraf heeft ondergaan.
2. Diefstal, terwijl nog geen vijf jaren zijn verlopen sedert de schuldige een haar wegens diefstal opgelegde gevangenisstraf heeft ondergaan.
3. Diefstal, terwijl nog geen vijf jaren zijn verlopen sedert de schuldige een haar wegens diefstal opgelegde gevangenisstraf heeft ondergaan.
4. Diefstal, meermalen gepleegd, terwijl nog geen vijf jaren zijn verlopen sedert de schuldige een haar wegens diefstal opgelegde gevangenisstraf heeft ondergaan.
5. Diefstal, meermalen gepleegd, terwijl nog geen vijf jaren zijn verlopen sedert de schuldige een haar wegens diefstal opgelegde gevangenisstraf heeft ondergaan.
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van de feiten 1., 2., 3., 4. en 5. wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden, waarvan 10 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaar. Aan het voorwaardelijk strafdeel dienen de volgende bijzondere voorwaarden verbonden te worden: een meldplicht, een klinische opname in een zorginstelling, een ambulante behandeling indien de reclassering dit nodig acht, een beroepsverbod, ambulante begeleiding, en het meewerken aan schuldhulpverlening. Tevens heeft de officier van justitie gevorderd dat het vonnis tegen verdachte openbaar wordt gemaakt door het niet geanonimiseerd te publiceren gezien de ernst van de feiten, het uitgestrekte werkgebied van verdachte en het feit dat verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor soortgelijke delicten.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft gepleit voor het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf die gelijk is aan de duur van het voorarrest en een taakstraf voor de duur van 240 uur. De taakstraf dient grotendeels voorwaardelijk te worden opgelegd met daaraan verbonden bijzondere voorwaarden in de vorm van ambulante hulpverlening. De raadsvrouw heeft bezwaar gemaakt tegen het opleggen van een beroepsverbod, omdat bescherming van de maatschappij moet worden gezocht in de regeling rondom afgifte van de VOG. De raadsvrouw heeft ook bezwaar gemaakt tegen publicatie van het vonnis zonder dat dit geanonimiseerd is.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting, het reclasseringsrapport van 24 oktober 2019, het psychologisch rapport van 11 september 2019, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. Verdachte heeft zich gedurende een langere periode schuldig gemaakt aan meerdere diefstallen waarbij zij telkens geld heeft gestolen van zeer kwetsbare slachtoffers, terwijl zij daar als verzorgende werkzaam was.
De rechtbank houdt bij de bepaling van de op te leggen straf rekening met het feit dat verdachte berekenend te werk is gegaan. Verdachte heeft tijdens haar werkzaamheden in de thuiszorg geldbedragen gestolen van haar cliënten waarbij zij telkens haar eigen, financiële belangen voor ogen heeft gehad. Zodoende heeft verdachte er niet alleen blijk van gegeven geen respect te hebben voor de persoonlijke eigendommen van anderen en hun persoonlijke levenssfeer, maar ook ernstig misbruik heeft gemaakt van het vertrouwen dat in haar als verzorgende was gesteld. Nog kwalijker is dat het om kwetsbare en van haar zorg afhankelijke personen ging. Voor hen en hun naaste omgeving hebben deze diefstallen een grote impact gehad. Dit wordt de verdachte zwaar aangerekend.
Naar het oordeel van de rechtbank past als reactie op deze strafbare feiten enkel een gevangenisstraf van een aanzienlijke duur. Hierbij is in aanmerking genomen dat verdachte eerder en bij herhaling is veroordeeld voor soortgelijke feiten.
De rechtbank zal een deel van de straf voorwaardelijk opleggen gezien het rapport van de reclassering en het monodisciplinair onderzoek van psycholoog dr. M. ten Berge. Uit dit laatste rapport volgt dat er bij verdachte sprake is van persoonlijkheidsproblematiek, impulsiviteit, en dat zij kampt met een chronische aanpassingsstoornis. Daarnaast heeft verdachte een belast verleden. Volgens de psycholoog kunnen de feiten haar in verminderde mate toegerekend worden. De rechtbank neemt deze conclusie over.
Gelet op de beschreven risicofactoren en de matig tot hoge kans op recidive, ziet de rechtbank aanleiding – ondanks de bezwaren van verdachte – onder andere als bijzondere voorwaarde de klinische opname in een zorginstelling op te leggen. De rechtbank merkt daarbij op dat het van belang is dat verdachte in een meer gedwongen kader dan voorheen noodzakelijke intensieve behandeling krijgt aangeboden, om tot een gedragsverandering te komen. Eerdere hulpverlening in ambulant of vrijwillig kader heeft, naar nu moet worden vastgesteld, onvoldoende resultaat gehad.
In aanvulling op de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden acht de rechtbank voorts meewerken aan schuldhulpverlening van belang aangezien haar financiële stress een van de redenen is die bij verdachte leidt tot drang om diefstallen te plegen.
De door de officier van justitie gevorderde voorwaarde om gedurende de proeftijd geen werkzaamheden in de zorg te verrichten, zal de rechtbank niet opleggen. Uit artikel 313 Wetboek van Strafrecht volgt dat het opleggen van een beroepsverbod als bijkomende straf wegens veroordeling voor diefstal is uitgesloten. Het stellen van een bijzondere voorwaarde waarvan de naleving neerkomt op het ondergaan van een in de wet voorziene bijkomende straf is niet toegestaan indien oplegging van die straf in het concrete geval niet mogelijk zou zijn of op andere wijze de wettelijke regeling van die straf op onaanvaardbare wijze zou doorkruisen (vgl. HR d.d. 22 januari 2019, ECLI:NL:HR:2019:87). Aangezien een beroepsverbod in dit geval is uitgesloten, zal oplegging van een bijzondere voorwaarde met een zelfde strekking een onaanvaardbare doorkruising van de wettelijke regeling opleveren.
Ook zal de rechtbank afzien van het niet anoniem publiceren van het vonnis nu dit niet proportioneel wordt geacht.
Met betrekking tot de voorlopige hechtenis overweegt de rechtbank dat verdachte de gevangenisstraf waarvoor zij is geschorst kan blijven uitzitten, maar dat na executie van die straf de voorlopige hechtenis in deze zaak moet herleven.
Alles overziend zal de rechtbank verdachte een gevangenisstraf opleggen voor de duur van 18 maanden, waarvan 10 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaar. Aan de proeftijd zullen de volgende bijzondere voorwaarden worden verbonden: een meldplicht, een klinische opname binnen een forensisch psychiatrische afdeling of kliniek of soortgelijke zorginstelling, ambulante behandeling, ambulante begeleiding en schuldhulpverlening.

Benadeelde partijen

De volgende personen hebben zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding:
1. [slachtoffer 1] , tot een bedrag van € 1.250,- ter zake van materiële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan;
2. [slachtoffer 4] , tot een bedrag van € 5.198,64 ter vergoeding van materiële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan;
3. [slachtoffer 6] , tot een bedrag van € 250,- ter vergoeding van materiële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.
4. [slachtoffer 7] , tot een bedrag van € 190,- ter vergoeding van materiële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan, en € 337,25 ter vergoeding van de proceskosten.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft toewijzing van de vorderingen van de benadeelde partijen gevorderd inclusief de wettelijke rente, met dien verstande dat de schade dient te worden geschat op de door aangevers opgegeven bedragen. De proceskosten ten aanzien van de vordering van [slachtoffer 7] dienen niet toegekend te worden, omdat zij niet ter terechtzitting is verschenen. Tevens heeft de officier van justitie gevorderd de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft gedeeltelijke toewijzing van de vorderingen van de benadeelde partijen bepleit. Hij heeft hiertoe aangevoerd dat moet worden uitgegaan van de verklaring van verdachte. Derhalve kan alleen de schade worden toegekend voor zover deze door verdachte is erkend. De vordering van [slachtoffer 4] kan worden toegewezen voor een bedrag van 90 euro, voor het overige dient [slachtoffer 4] niet-ontvankelijk te worden verklaard in haar vordering. Het geleende geld betreft immers geen rechtstreekse schade, omdat de schade niet voortvloeit uit de tenlastegelegde diefstal. Daarnaast zijn de uren voor anderhalve dag werk niet nader onderbouwd. De vordering van [slachtoffer 7] kan worden toegewezen voor een bedrag van 190 euro, ten aanzien van de proceskosten dient de benadeelde partij niet-ontvankelijk te worden verklaard.
Oordeel van de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partijen schade hebben geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder 1., 3., 4. en 5. bewezen verklaarde. De hoogte van de vorderingen is door de verdediging betwist. Nu de rechtbank bij de bewezenverklaring van de feiten de verklaring van verdachte als uitgangspunt heeft genomen, beperkt de rechtbank zich bij toekenning van de schade tot de bedragen waarvan vaststaat dat deze door verdachte zijn weggenomen.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]
De rechtbank zal de vordering voor een bedrag van 900 euro toewijzen, en de vordering van de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk verklaren.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 4]
Voor zover het gevorderde een bedrag van 90 euro te boven gaat, is de vordering onvoldoende onderbouwd. De rechtbank zal de vordering toewijzen tot een bedrag van 90 euro en voor het overige niet-ontvankelijk verklaren.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 6]
De rechtbank zal de vordering voor een bedrag van 150 euro toewijzen, en voor het overige niet-ontvankelijk verklaren.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 7]
De rechtbank zal de vordering voor een bedrag van 190 euro toewijzen, en voor het overige niet-ontvankelijk verklaren. De gevorderde proceskosten (reis- en onkosten in verband met de zitting) komen niet voor vergoeding in aanmerking aangezien de benadeelde partij niet ter terechtzitting is verschenen.
De toegewezen vorderingen zullen worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.
Nu de aansprakelijkheid van verdachte vaststaat, zal de rechtbank ten aanzien van de toe te wijzen schadevergoedingen de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat verdachte de schade zal vergoeden.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partijen tot aan deze uitspraak in verband met de vordering hebben gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partijen ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de 14a, 14b, 14c, 14d, 36f, 43a, 57 en 310 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het onder 1., 2., 3., 4. en 5. ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van achttien maanden.

Bepaalt dat van deze gevangenisstraf
een gedeelte, groot tien maanden, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond, dat de veroordeelde voor het einde van of gedurende de proeftijd, die hierbij wordt vastgesteld op drie jaar, de hierna te noemen voorwaarden niet heeft nageleefd.
Voorwaarde is, dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
1. dat de veroordeelde, na het onherroepelijk worden van dit vonnis, zich binnen vijf dagen nadat zij uit detentie is ontslagen meldt bij de reclassering van het Leger des Heils, Damsterdiep 271 te Groningen. De veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig acht;
2. dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd laat opnemen in een FPA (Forensisch Psychiatrische Afdeling) of een FPK (Forensisch Psychiatrische Kliniek) of een soortgelijke zorginstelling, te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor de plaatsing. De opname duurt een jaar of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling;
3. dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd, in aansluiting op de klinische opname, ambulant laat behandelen door Lentis of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling;
4. dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd ambulant laat begeleiden door Stichting Unlimited of een soortgelijke instelling voor haar financiën en andere praktische zaken en zich houdt aan de afspraken die daarover met haar worden gemaakt, zolang de reclassering dit nodig acht;
5. dat de veroordeelde gedurende de proeftijd meewerkt aan schuldhulpverlening op de wijze zoals door de reclassering wordt aangegeven en de reclassering inzicht geeft in haar financiën en schulden.
Geeft aan voornoemde reclasseringsinstelling de opdracht als bedoeld in artikel 14d van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van haar identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Heft op het bevel tot schorsing van de voorlopige hechtenis met ingang van 20 december 2019.
Beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en/of voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.

Benadeelde partijen

Ten aanzien van feit 1.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] toe tot na te melden bedrag en veroordeelt verdachte tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van € 900,- (zegge: negenhonderd euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 11 maart 2019.
Verklaart de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] voor het overige niet- ontvankelijk. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 1] te betalen een bedrag van € 900,- (zegge: negenhonderd euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 11 maart 2019, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 18 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft. Dit bedrag bestaat uit € 900,- aan materiële schade.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 1] daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.
Ten aanzien van feit 3.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 4] toe tot na te melden bedrag en veroordeelt verdachte tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van € 90,- (zegge: negentig euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 23 mei 2019.
Verklaart de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 4] voor het overige niet- ontvankelijk. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 4] te betalen een bedrag van € 90,- (zegge: negentig euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 23 mei 2019, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 1 dag, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft. Dit bedrag bestaat uit € 90,- aan materiële schade.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 4] daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.
Ten aanzien van feit 4.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 6] toe tot na te melden bedrag en veroordeelt verdachte tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van € 150,- (zegge: honderdvijftig euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 30 november 2018.
Verklaart de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 6] voor het overige niet- ontvankelijk. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 6] te betalen een bedrag van € 150,- (zegge: honderdvijftig euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 30 november 2018, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 3 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft. Dit bedrag bestaat uit € 150,- aan materiële schade.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 6] daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.
Ten aanzien van feit 5.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 7] toe tot na te melden bedrag en veroordeelt verdachte tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van € 190,- (zegge: honderdnegentig euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 20 mei 2019.
Verklaart de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 7] voor het overige niet- ontvankelijk. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 7] te betalen een bedrag van € 190,- (zegge: honderdnegentig euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 20 mei 2019, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 3 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft. Dit bedrag bestaat uit € 190,- aan materiële schade.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 7] daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.P. van Sloten, voorzitter, mr. G.W.G. Wijnands en
mr. M. Brinksma, rechters, bijgestaan door mr. M. Postma, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 21 november 2019.
Mr. E.P. van Sloten is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.