Op 12 februari 2019 heeft de Rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, uitspraak gedaan in een zaak betreffende de uithuisplaatsing van twee minderjarigen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De gecertificeerde instelling, William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering, had een verzoek ingediend om de locatie van een eerder verleende machtiging tot uithuisplaatsing te wijzigen. De kinderrechter had eerder op 27 november 2018 een machtiging tot uithuisplaatsing verleend, waarbij de kinderen onder toezicht waren gesteld van de GI. De moeder was geplaatst in een 'moeder kind huis' van Martinizorg, maar de GI meldde dat de veiligheid van andere kinderen niet meer kon worden gewaarborgd door het gedrag van [minderjarige 1].
Tijdens de zitting op 5 februari 2019 zijn de ouders en vertegenwoordigers van de GI en de Raad voor de Kinderbescherming gehoord. De GI verzocht om een machtiging tot uithuisplaatsing in een gezinshuis, omdat de huidige situatie niet meer veilig was. De kinderrechter oordeelde dat de wet sinds 1 januari 2015 geen specifieke categorieën voor uithuisplaatsing meer kent en dat een machtiging in principe een algemeen karakter heeft. De kinderrechter concludeerde dat er geen reden was om de machtiging te beperken tot een specifiek type voorziening, zoals een gezinshuis.
Uiteindelijk heeft de kinderrechter het verzoek van de GI afgewezen, omdat de machtiging tot uithuisplaatsing ook de mogelijkheid biedt om de kinderen in een gezinshuis te plaatsen, wat in het belang van de minderjarigen zou zijn. De beschikking werd gegeven door mr. B.R. Tromp, kinderrechter, en is openbaar uitgesproken op 12 februari 2019. Hoger beroep tegen deze beschikking kan binnen drie maanden na de uitspraak worden ingesteld.