Uitspraak
RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
1.De procedure
- het verzoekschrift met producties;
- het verweerschrift met producties;
- de nadere producties 3 t/m 8 van [verzoeker] ;
- de mondelinge behandeling van 9 oktober 2019;
- de pleitaantekeningen van [verzoeker] ;
- de pleitaantekeningen van Google.
2.De feiten
3.Het verzoek
4.Het standpunt van [verzoeker]
public figureis. Ook als hij wel als een
public figurezou moeten worden aangemerkt, heeft het publiek geen belang (meer) bij deze specifieke informatie over [verzoeker] . Er is niet langer sprake van een publiek debat over de strafrechtelijke veroordeling van [verzoeker] .
5.Het standpunt van Google
allezoekresultaten die verschijnen bij een zoekopdracht op zijn naam en die verwijzen naar het door hem gepleegde misdrijf, zijn veroordeling en de omstandigheden van de strafzaak. Voor zover [verzoeker] hiermee méér verzoekt dan onderdrukking van de in zijn productie 1 en 2 bij het verzoekschrift genoemde URL's in zoekresultaten bij een zoekopdracht op zijn naam, is dat volgens Google te vaag, technisch onuitvoerbaar en zonder rechtsgrond. Bovendien kan Google op basis van artikel 17 en 21 AVG alleen verplicht worden tot onderdrukking van specifiek omschreven URL's in zoekresultaten bij zoekopdrachten naar " [B] ". Per individuele URL moet immers steeds een afweging worden gemaakt tussen de verschillende conflicterende fundamentele rechten en belangen, aan de hand van de concrete omstandigheden van het geval. Google vat het verwijderingsverzoek in deze procedure zo op dat het betrekking heeft op de in productie 1 bij het verzoekschrift genoemde URL's waarvoor Google verwijdering heeft geweigerd, die daadwerkelijk nog verschijnen bij een zoekopdracht op de zoekterm " [B] " en op hem betrekking hebben. Alsdan ziet het verzoek op een dertiental URL's, genoemd onder randnummer 103 van het verweerschrift. [verzoeker] heeft niet onderbouwd dat naast genoemde 13 URL's ook nog andere URL's waarvan hij verwijdering heeft verzocht, verschijnen bij een zoekopdracht op zijn naam, zodat de beoordeling van het verzoek tot verwijdering zich tot deze 13 URL's dient te beperken. Voor zover [verzoeker] wil dat ook andere URL's niet meer gevonden worden bij een zoekopdracht op zijn naam, is dat te laat en in strijd met de eisen van een goede procesorde. Het is voor Google onmogelijk om zich daartegen te verweren, aangezien zij deze URL's en de bijbehorende bronpagina's niet heeft kunnen beoordelen. Google heeft verwezen naar een lijst die door haar als productie 8 in de procedure is ingebracht, met daarop 50 URL’s als zoekresultaten van “ [B] ”. Dat in deze productie 50 URL’s worden weergegeven, waaronder de meergenoemde 13 URL’s is, aldus Google, het gevolg van het feit dat nadat [verzoeker] zijn verzoek heeft ingediend, nieuwe en andere URL’s zijn verschenen. Met betrekking tot deze nieuwe en niet in productie 1 of 2 van het verzoekschrift opgenomen URL’s zal Google zich, bij haar beslissing op eventuele toekomstige verwijderverzoeken evenwel laten leiden door de beschikking naar aanleiding van het onderhavige verzoek.
6.De beoordeling van het verzoek
.Op dit moment echter zijn, gezien de aard van de informatie, het belang van het publiek om te kunnen blijven beschikken over de informatie als waarnaar wordt verwezen in de zoekresultaten die [verzoeker] verwijderd wil zien en de belangen van auteurs en de pers dat die informatie nog gevonden kan worden, zo groot en zwaarwegend, dat die een rechtvaardiging vormen voor een inmenging in het privéleven van [verzoeker] ook al betreft het hier de verwerking van bijzondere, strafrechtelijke persoonsgegevens van hem. Dat “slechts nog 110 keer per maand” op de zoekterm " [B] ” wordt gezocht, zoals [verzoeker] heeft gesteld, maakt, wat daar overigens ook verder van zij, het voorgaande niet anders. De vraag of [verzoeker] al dan niet als “public figure” een rol speelt in het openbare leven, laat de rechtbank onbeantwoord. Ook als [verzoeker] niet als zodanig kwalificeert, acht de rechtbank, gezien het door hem gestelde belang afgewogen tegen de overige betrokken belangen en de omstandigheden van dit geval, voldoende gronden aanwezig om aan te nemen dat hier sprake is van bijzondere redenen die de inmenging in het recht op bescherming van het privéleven rechtvaardigen.