ECLI:NL:RBNNE:2019:5284

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
5 december 2019
Publicatiedatum
20 december 2019
Zaaknummer
LEE 19/579
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Mondelinge uitspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing compensatie aanvraag op grond van Tijdelijke regeling compensatie zelfstandigen door UWV

Op 5 december 2019 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in de zaak tussen een eiseres en het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) over de afwijzing van een aanvraag voor compensatie op grond van de Tijdelijke regeling compensatie zelfstandigen, beroepsbeoefenaren en meewerkende echtgenoten. De eiseres, die als zelfstandige twee kinderen heeft gekregen tussen 2005 en 2007, had een aanvraag ingediend voor compensatie, maar deze was door het Uwv afgewezen omdat deze te laat was ingediend. De rechtbank oordeelde dat de termijn voor het indienen van de aanvraag van dwingendrechtelijke aard is en dat het Uwv geen ruimte heeft om uitzonderingen te maken. De eiseres had aangevoerd dat zij niet eerder op de hoogte was van de mogelijkheid tot compensatie, maar de rechtbank stelde vast dat de regeling op 12 maart 2018 in de Staatscourant was gepubliceerd en daarmee op juiste wijze bekend was gemaakt. De rechtbank concludeerde dat de Staat voldoet aan zijn verplichtingen uit het VN-Vrouwenverdrag, aangezien de regeling voorziet in een vorm van bevallingsverlof met behoud van inkomen, maar dat er geen ongeclausuleerd recht op inkomen bestaat. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en gaf geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. Partijen zijn gewezen op de mogelijkheid om hoger beroep in te stellen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Zittingsplaats Leeuwarden
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 19/579

proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van

5 december 2019 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres
(gemachtigde: mr. F. van der Wielen),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), verweerder
(gemachtigde: P.J. Langius).

Procesverloop

Bij besluit van 23 oktober 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres om compensatie op grond van de Tijdelijke Regeling compensatie zelfstandigen, beroepsbeoefenaren en meewerkende echtgenoten bevallen in het tijdvak 7 mei 2005 tot
4 juni 2008 (hierna: de Tijdelijke Regeling) afgewezen, omdat de aanvraag te laat is ingediend.
Bij besluit van 3 januari 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Eiseres heeft nog een nader stuk ingezonden.
De zaak is behandeld op de zitting van 5 december 2019. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Na afloop van de zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Overwegingen

1. Eiseres is op 25 juni 2005 en op 9 mei 2007 van twee kinderen bevallen. Zij was toen zelfstandige (vennoot in een v.o.f). Zij heeft compensatie aangevraagd op grond van de Tijdelijke regeling compensatie zelfstandigen, beroepsbeoefenaren en meewerkende echtgenoten. Die regeling geeft vrouwen die tussen 7 mei 2005 en 4 juni 2008 zijn bevallen en in het kalenderjaar van bevalling zelfstandige was, recht op compensatie. Een aanvraag kon worden gedaan tussen 15 mei 2018 en 1 oktober 2018.
2. De aanvraag is door het Uwv afgewezen, omdat deze te laat is ingediend. Eiseres is het hiermee oneens. Zij heeft aangevoerd dat zij niet eerder bekend was met de mogelijkheid van compensatie en dat het Uwv en de Minister onvoldoende hebben gedaan om die mogelijkheid onder de aandacht van ondernemers te brengen. De Staat heeft hiermee nog steeds niet aan zijn verplichtingen uit het VN-Vrouwenverdrag voldaan, zo zegt eiseres.
3. Niet in geschil is dat de aanvraag op of omstreeks 19 oktober 2018 is ingediend, dat wil zeggen buiten de in artikel 7, tweede lid, van de Tijdelijke Regeling gestelde termijn.
4. De termijn in de Tijdelijke Regeling is van dwingendrechtelijke aard en geeft verweerder geen ruimte om uitzonderingen te maken. De wetgever heeft bewust gekozen voor een beperkte aanvraagperiode. Er is een einddatum gesteld zodat niet tot in lengte van dagen desgevraagd compensatie moet worden verstrekt, terwijl, zo heeft de wetgever overwogen, er wel een redelijke termijn wordt geboden om de compensatie aan te vragen en de compensatie op korte termijn kan worden toegekend.
5. Vastgesteld moet worden dat de Tijdelijke Regeling op 12 maart 2018 in de Staatscourant is gepubliceerd en daarmee in juridisch opzicht op juiste wijze bekend is gemaakt. Dat eiseres niet met de regeling bekend was is niet onbegrijpelijk, hoewel er wel ook publiciteit is gegeven aan de regeling. Onbekendheid met een regeling kan er echter niet toe leiden dat de aanvraag wel tijdig is gedaan. Dat is zuur, maar volgt uit vaste rechtspraak. Er is onvoldoende reden om hierop in dit geval een uitzondering te maken, zoals de gemachtigde heeft bepleit.
6. De essentie van de zaak is echter dat het VN-Vrouwenverdrag geen ongeclausuleerd recht op inkomen geeft. Het doel van artikel 11, tweede lid, aanhef en onder b, is dat er voor alle vrouwen enige vorm van bevallingsverlof met behoud van een zeker inkomen moet open staan. De modaliteiten van een regeling worden volledig overgelaten aan de verdragsstaten (zoals is overwogen door de Centrale Raad van Beroep (CRvB) op 27 juli 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:2461, rov 4.3.8). Met het recht op compensatie zoals neergelegd in de Tijdelijke Regeling voldoet de Staat naar het oordeel van de rechtbank op dit punt aan haar verplichtingen uit het VN-Vrouwenverdrag. Er is dan ook geen grond om de regeling onverbindend te achten vanwege strijd met het Verdrag.
7. Ook ziet de rechtbank geen grond om te oordelen dat vanwege de uitspraken van de Minister of om andere redenen de regeling in strijd komt met de beginselen van behoorlijk bestuur of anderszins in strijd met het recht is.
8. Ten slotte zijn de persoonlijke omstandigheden die eiseres naar voren brengt - de drukte op het bedrijf - niet dusdanig van aard dat toepassing van de Tijdelijke Regeling wegens strijd met het ongeschreven recht geen rechtsplicht meer zou vormen (zie de uitspraak van de CRvB van 2 januari 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:96 rov 4.3).
9. Het beroep is ongegrond. Eiseres krijgt geen gelijk.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
11. Partijen zijn op de zitting gewezen op de mogelijkheid om tegen deze uitspraak hoger beroep in te stellen. Dat kan op de manier zoals onderaan in dit proces-verbaal staat omschreven.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Dijkstra, rechter, in aanwezigheid van mr. E.A. Ruiter, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 5 december 2019.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.