In deze zaak heeft de kinderrechter op 13 februari 2019 uitspraak gedaan over een verzoek tot gesloten uithuisplaatsing van een minderjarige, ingediend door de gecertificeerde instelling Leger des Heils Jeugdbescherming en Reclassering (hierna 'de GI'). De kinderrechter had eerder op 21 december 2018 een tussenbeschikking gegeven waarin werd vastgesteld dat er twijfels bestonden over de juistheid van de informatie die door de GI was verstrekt. De kinderrechter had de GI opgedragen om relevante personen ter zitting te brengen om duidelijkheid te geven over de informatie die was verstrekt. De kinderrechter verleende een voorlopige machtiging tot uithuisplaatsing om de termijn veilig te stellen tot de behandeling van de zaak.
Op 7 februari 2019 ontving de kinderrechter een plan van aanpak van de GI. Tijdens de zitting op 13 februari 2019, die achter gesloten deuren plaatsvond, zijn de vertegenwoordigers van de GI, de advocaat van de minderjarige en de pleegouder gehoord. De kinderrechter sprak voorafgaand aan de zitting met de minderjarige en haar advocaat. Tijdens de zitting werd duidelijk dat de GI zich niet had gehouden aan de eerdere tussenbeschikking en niet de juiste personen had voorgebracht om de kinderrechter te informeren over de eerdere informatie.
De kinderrechter concludeerde dat het verzoek tot verlenging van de uithuisplaatsing niet kon worden toegewezen, omdat de GI niet had voldaan aan de vereisten zoals gesteld in de Jeugdwet. Er ontbrak een instemmende verklaring van een gedragswetenschapper, wat essentieel was voor de beoordeling van de noodzaak van de gesloten uithuisplaatsing. De kinderrechter wees het verzoek van de GI af en maakte direct mondeling uitspraak, waarmee de voorlopige machtiging niet meer geldig was.