Uitspraak
RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
1.De procedure
- het tussenvonnis van 17 oktober 2018
- het proces-verbaal van comparitie van 10 januari 2019.
Rechtbank Noord-Nederland
In deze zaak heeft eiseres [A] een vordering ingesteld tegen gedaagde [B] met betrekking tot de verdeling van de huwelijksgemeenschap na hun echtscheiding. Partijen zijn op 7 juli 1989 in gemeenschap van goederen gehuwd en hebben twee minderjarige kinderen. Sinds 2 april 2011 wonen zij niet meer samen. De echtscheiding is op 14 januari 2015 uitgesproken, waarbij een echtscheidingsconvenant is ondertekend. In dit convenant zijn afspraken gemaakt over de verdeling van de gezamenlijke bezittingen, waaronder aandelen in de onderneming van [B]. [A] stelt dat [B] onrechtmatig heeft gehandeld door haar niet volledig te informeren over de waarde van deze aandelen, wat haar heeft benadeeld bij de verdeling. De rechtbank heeft vastgesteld dat partijen in het echtscheidingsconvenant zijn overeengekomen dat de waarde van de aandelen op nihil is vastgesteld, en dat [A] onvoldoende bewijs heeft geleverd dat [B] opzettelijk informatie heeft verzwegen die van belang was voor de verdeling. De rechtbank concludeert dat er geen sprake is van onrechtmatig handelen door [B] en wijst de vordering van [A] af. De proceskosten worden gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.