ECLI:NL:RBNNE:2019:807

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
1 maart 2019
Publicatiedatum
1 maart 2019
Zaaknummer
18/830134-18
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor ontucht met minderjarige en bezit van kinderpornografisch materiaal

Op 1 maart 2019 heeft de Rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, uitspraak gedaan in de zaak tegen een 41-jarige man uit Drouwen, die werd beschuldigd van ontucht met een minderjarige en het bezit van kinderpornografisch materiaal. De rechtbank heeft de man veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van zeven maanden voor het plegen van ontucht met een meisje van vijftien jaar oud. De man had ontuchtige handelingen gepleegd met het slachtoffer, dat op dat moment nog niet de leeftijd van zestien jaar had bereikt. De rechtbank verwierp het beroep van de verdachte op afwezigheid van alle schuld, omdat hij onvoldoende onderzoek had gedaan naar de leeftijd van het meisje. De rechtbank sprak de man vrij van het bezit van kinderpornografisch materiaal, omdat niet bewezen kon worden dat hij op enig moment toegang had gehad tot het specifieke filmpje dat in de tenlastelegging was opgenomen.

De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet alle zorg had betracht die van hem kon worden gevergd, gezien zijn kennis van de kwetsbaarheid van het slachtoffer. De rechtbank hield rekening met de omstandigheden waaronder de feiten zijn gepleegd en de impact op het slachtoffer. De vordering van de benadeelde partij, het slachtoffer, werd gedeeltelijk toegewezen, waarbij de rechtbank een schadevergoeding van € 2.000,00 toekende voor immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente. De rechtbank benadrukte dat de verdachte niet het initiatief had genomen tot de ontuchtige handelingen, maar dat dit niet afdeed aan zijn verantwoordelijkheid voor de gepleegde feiten.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Groningen
parketnummer 18/830134-18
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 1 maart 2019 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte],

geboren op [geboortedatum] 1978 te [geboorteplaats],
wonende te [straatnaam], [woonplaats].
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 24 januari 2019. Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. G. van der Zee, advocaat te Groningen.
Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. T.H. Pitstra.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 14 januari 2017, althans in de maand december 2016 en/of januari 2017, te [pleegplaats], (in elk geval) in de gemeente Oldambt, met [slachtoffer], geboren op [geboortedatum] 2001, die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer], te weten het brengen van zijn, verdachtes, penis in de mond van die [slachtoffer];
2.
hij in of omstreeks de periode van 1 november 2016 tot en met 20 februari 2018, te Drouwen, (althans) in het arrondissement Noord Nederland, een afbeelding, te weten een (digitaal) filmbestand, op een gegevensdrager (te weten een mobiele telefoon), heeft verworven en/of in bezit heeft gehad en/of zich daartoe door middel van een geautomatiseerd werk en/of met gebruikmaking van een communicatiedienst de toegang heeft verschaft, terwijl op die afbeelding een of meer seksuele gedragingen zichtbaar was/waren, waarbij een persoon (te weten [slachtoffer], geboren op [geboortedatum] 2001) die kennelijk de leeftijd van achttien jaar nog niet had bereikt, was betrokken of schijnbaar was betrokken, welke voornoemde seksuele gedraging(en) -zakelijk weergegeven- bestonden uit: het betasten en/of aanraken van de geslachtsdelen van die [slachtoffer] en/of het met een voorwerp (te weten een deodorantbus) vaginaal penetreren van het lichaam van die [slachtoffer], die kennelijk de leeftijd van 18 jaren nog niet had bereikt, bij zichzelf (zie bestand [bestandsnaam].mp4).

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor het onder 1. en 2. ten laste gelegde.
Zij heeft met betrekking tot het onder 1. ten laste gelegde - kort gezegd het plegen van ontucht - aangevoerd dat uit onder meer de aangifte van [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer]), geboren op [geboortedatum] 2001, de verklaring van verdachte en de chatgesprekken tussen beide volgt dat verdachte zich op 14 januari 2017 door [slachtoffer] heeft laten pijpen. [slachtoffer] was destijds 15 jaar oud.
Met betrekking tot het onder 2. ten laste gelegde - kort gezegd het bezit van een filmpje met kinderpornografische inhoud - heeft de officier van justitie aangevoerd dat dit feit bewezen kan worden op grond van de verklaring van verdachte en het proces-verbaal met betrekking tot de chatberichten tussen verdachte en [slachtoffer].
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich met betrekking tot het bewijs van het onder 1. ten laste gelegde gerefereerd.
De raadsvrouw heeft voorts betoogd dat verdachte van het onder 2. ten laste gelegde moet worden vrijgesproken. Zij heeft daartoe aangevoerd dat [slachtoffer] ongevraagd filmpjes aan verdachte heeft gestuurd tijdens het chatten via Facebook Messenger en dat verdachte deze bestanden niet heeft opgeslagen. Verdachte had aldus geen beschikkingsmacht over het filmpje en het bezit ervan kan daarom niet bewezen worden. Subsidiair heeft de raadsvrouw betoogd dat verdachte geen opzet op het bezit van het filmpje heeft gehad, refererend aan een arrest [1] van het gerechtshof 's Hertogenbosch waarin werd geoordeeld dat vrijspraak van bezit van kinderporno dient te volgen met betrekking tot bestanden waarvan niet is vastgesteld dat deze voor de verdachte toegankelijk waren.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht het onder 1. ten laste gelegde bewezen gelet op de hierna genoemde bewijsmiddelen.
Ten aanzien van het onder 2. ten laste gelegde overweegt de rechtbank als volgt.
Vaststaat dat [slachtoffer] via het chatprogramma Facebook Messenger een aantal afbeeldingen en filmpjes van zichzelf aan verdachte heeft gestuurd. Het in de tenlastelegging opgenomen filmpje ([bestandsnaam].mp4) is beschreven in een proces-verbaal van bevindingen. Op basis hiervan kan worden vastgesteld dat het filmpje seksuele gedragingen van (de minderjarige) [slachtoffer] bevatte en derhalve van kinderpornografische aard is.
De rechtbank constateert echter dat uit het dossier, noch uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken of, wanneer en in welke context dit specifieke filmpje aan verdachte is gestuurd, of verdachte beschikkingsmacht over dit filmpje heeft gehad dan wel of verdachte zich op enig moment toegang heeft verschaft tot dit filmpje - noch dat hij hiertoe (voorwaardelijk) opzet had.
Zonder duidelijkheid hieromtrent kan niet worden bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het ten laste gelegde verwerven van, in bezit hebben van of toegang verschaffen tot dit specifieke filmpje.
De rechtbank acht het onder 2. ten laste gelegde dan ook niet bewezen en zal verdachte hiervan vrijspreken.
Bewijsmiddelen
De rechtbank volstaat ten aanzien van het hierna onder 1. bewezen verklaarde met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig het bepaalde in artikel 359, derde lid tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering, nu verdachte het hierna bewezen verklaarde duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend.
Deze opgave luidt als volgt:
1. de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 24 januari 2019;
2. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal d.d. 3 november 2017, opgenomen op pagina 184 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer NNRBC17105 RITARI V-004 d.d. 19 maart 2018, inhoudende de verklaring van
[slachtoffer];
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 15 december 2017, opgenomen op pagina 199 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend het relaas van verbalisant(en);
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 20 maart 2018, opgenomen op pagina 254 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend het relaas van verbalisant(en).

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het onder 1. ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
1.
hij op 14 januari 2017 te [pleegplaats], in de gemeente Oldambt, met [slachtoffer], geboren op [geboortedatum] 2001, die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer], te weten het brengen van zijn, verdachtes, penis in de mond van die [slachtoffer].
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
1. Met iemand die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren heeft bereikt, buiten echt ontuchtige handelingen plegen die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam.
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De raadsvrouw van verdachte heeft bepleit dat verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging op grond van afwezigheid van alle schuld (AVAS). Zij heeft daartoe aangevoerd dat verdachte niet strafbaar is ter zake van de bewezen verklaarde ontucht omdat verdachte niet kan worden verweten dat hij niet wist dat [slachtoffer] vijftien jaar oud was. Verdachte kende [slachtoffer] al langer als het nichtje van vrienden. Toen [slachtoffer] via Facebook contact met verdachte zocht en interesse in hem toonde, gaf ze aan dat ze zeventien jaar oud was. [slachtoffer] oom had - een jaar voordat verdachte met [slachtoffer] afsprak - tegen verdachte gezegd dat [slachtoffer] toen zestien jaar oud was. Verdachte had dan ook geen reden om te twijfelen aan de door [slachtoffer] genoemde leeftijd. Onder deze omstandigheden mag van verdachte niet worden verlangd dat hij nader onderzoek zou doen ter verificatie van de leeftijd van [slachtoffer].
De rechtbank overweegt dat conform vaste jurisprudentie een beroep op dwaling ten aanzien van de leeftijd slechts in uitzonderlijke gevallen kans van slagen heeft. De vraag of alle schuld in strafrechtelijke zin ontbreekt, moet worden beantwoord in verband met de aard en de strekking van de strafbepaling. In dat kader is van belang dat artikel 245 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) een zo doeltreffend mogelijke strafrechtelijke bescherming beoogt te bieden aan de lichamelijke integriteit van jeugdige personen, ook tegen seksuele handelingen die (mede) van henzelf zijn - of lijken te zijn - uitgegaan.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte niet alle zorg heeft betracht die van hem kon worden gevergd en dat hij aldus een ongeoorloofd risico heeft genomen, zodat niet kan worden gesproken van het ontbreken van alle schuld. Hetgeen hieromtrent door de raadsvrouw is aangevoerd, maakt dit niet anders. De rechtbank is van oordeel dat op verdachte, juist nu hij [slachtoffer] als kind kende, terwijl hij wist dat hij aanzienlijk ouder was dan zij en dat zij jong - en beschadigd - was, een zware onderzoeksplicht rustte. Ook in het geval hij daadwerkelijk meende dat [slachtoffer] zeventien jaar oud was, had hij dit moeten verifiëren. Het beroep op afwezigheid van alle schuld wordt dan ook verworpen.
De rechtbank acht verdachte strafbaar nu - ook overigens - niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van feit 1. en 2. wordt veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van tien maanden.
Zij heeft onder meer benadrukt dat de vergelijking van deze zaak met zaken die betrekking hebben op jeugdprostitutie niet opgaat. Bij jeugdprostitutie (artikel 248b Sr) gaat het om slachtoffers van zestien of zeventien jaar oud en een strafmaximum van vier jaar gevangenisstraf, terwijl het bij het onderhavige artikel 245 Sr gaat om slachtoffers in de leeftijd van twaalf tot zestien jaar en een strafmaximum van acht jaar gevangenisstraf.
Het uitgangspunt bij ontuchtzaken is een onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat de officier van justitie onvoldoende rekening heeft gehouden met het feit dat het initiatief niet bij verdachte lag en dat de eis niet in lijn ligt met vergelijkbare zaken (zoals de Valkenburgse zedenzaken) waarin taakstraffen werden opgelegd.
Ten aanzien van het bewezen verklaarde in de zaak van verdachte is het taakstrafverbod van artikel 22b Sr niet van toepassing omdat geen sprake is van een ernstige inbreuk op de lichamelijke integriteit. Het bewezen verklaarde ziet weliswaar op ontucht met een vijftienjarige, maar de context dient eveneens in ogenschouw te worden genomen. Uit het dossier blijkt dat het slachtoffer zich op verdachte heeft gestort en hem heeft gepusht om seks met haar te hebben, waarin hij deels is meegegaan. Er is enkel sprake geweest van oraal binnendringen. Onder deze omstandigheden is geen sprake van een ernstige inbreuk op de lichamelijke integriteit en kan een taakstraf aan verdachte worden opgelegd.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting, de rapportage van 26 oktober 2018, het uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 19 december 2018, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het plegen van ontuchtige handelingen met een meisje van vijftien jaar oud door zich door haar oraal te laten bevredigen in een auto. Verdachte, die zelf 38 jaar oud was ten tijde van het feit, heeft onvoldoende gedaan om zich te vergewissen van de leeftijd van het slachtoffer. Hij heeft haar fysieke en psychische welzijn ondergeschikt gemaakt aan de bevrediging van zijn eigen seksuele behoeften.
Verdachte heeft hierdoor inbreuk gemaakt op de lichamelijke en emotionele integriteit van het slachtoffer en haar ongestoorde (seksuele) ontwikkeling. De ervaring leert dat (jeugdige) slachtoffers van zedendelicten in een latere stadium psychisch nadelige gevolgen kunnen ondervinden van hetgeen hen is overkomen.
De zaak van verdachte maakt onderdeel uit van een groter onderzoek, waaraan de rechtbank enkele woorden zal wijden ten behoeve van een completer beeld van de zaak, de impact ervan op het slachtoffer, maar ook de rol van verdachte. Het slachtoffer waarmee verdachte ontucht heeft gepleegd, werd langere tijd door haar oom misbruikt. Vanaf enig moment moest zij ter bevrediging van diens lustgevoelens seks hebben met andere mannen, waarvan verdachte er één was. Onder druk van haar oom heeft het slachtoffer advertenties geplaatst op sekswebsites waarop zowel zij als haar oom (onder haar naam) chatte en seksafspraken maakte met diverse mannen. Ook heeft het slachtoffer onder druk van haar oom verdachte benaderd via Facebook en hem gezegd dat ze seks met hem wilde hebben, waaraan verdachte - uiteindelijk - heeft toegegeven. Verdachte heeft zich toen door het slachtoffer laten pijpen. Verdachte heeft aldus bijgedragen aan de immense ellende die het slachtoffer heeft moeten meemaken.
De rechtbank hecht er in dit kader aan te benoemen dat op geen enkele wijze is gebleken dat verdachte volledig op de hoogte was van de afschuwelijke achtergrond waartegen deze zaak zich afspeelde.
De rechtbank is met de officier van justitie van oordeel dat voor alle mannen met wie het slachtoffer seks heeft gehad een onvoorwaardelijke gevangenisstraf het uitgangspunt dient te zijn. De rechtbank houdt er ten aanzien van verdachte bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf - meer dan de officier van justitie - rekening mee dat verdachte niet op zoek was naar seks met een meisje van beneden de leeftijd van zestien jaar en dat verdachte niet het initiatief tot het afspreken of de ontuchtige handelingen heeft genomen.
De rechtbank hanteert onder deze omstandigheden als ondergrens voor eenmaal plegen van ontuchtige handelingen met het slachtoffer een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van zes maanden. Gelet op de hierna genoemde omstandigheden zal de rechtbank desondanks aan verdachte een maand gevangenisstraf extra opleggen, bovenop het uitgangspunt van zes maanden. Verdachte heeft vóór het seksuele contact maandenlang via Facebook Messenger seksueel getinte chat- en webcamgesprekken met het slachtoffer gehad, waarbij hij ook beeldmateriaal van haar ontving. Mede door deze gesprekken, maar ook omdat hij haar al kende van vroeger wist verdachte dat het slachtoffer een problematische jeugd had gehad, kwetsbaar was en dat ze - in haar eigen woorden - alleen op de wereld was. Desondanks heeft verdachte gebruik van haar kwetsbaarheid gemaakt en toegegeven aan zijn eigen lustgevoelens, in plaats van haar in bescherming te nemen. Daar komt nog bij dat verdachte geen condoom heeft gebruikt, met alle risico’s voor de gezondheid van het slachtoffer van dien.
De rechtbank heeft voorts de persoonlijke omstandigheden van verdachte in aanmerking genomen, alsmede het feit dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor strafbare feiten.
Hierin ziet de rechtbank geen aanleiding tot matiging of verhoging van de duur van de op te leggen gevangenisstraf.
Ten overvloede overweegt de rechtbank dat zij - in tegenstelling tot de raadsvrouw - van oordeel is dat het taakstrafverbod ex artikel 22b Sr van toepassing is, nu de rechtbank orale seks tussen een man van 38 jaar oud en een meisje van vijftien jaar oud wel degelijk ziet als een ernstige inbreuk op de lichamelijk integriteit van het meisje.
Alles overwegend zal de rechtbank aan verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van zeven maanden aan verdachte opleggen.

Benadeelde partij

[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag van € 5.000,00 ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft tot toewijzing van de vordering gerequireerd.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft de afwijzing van de vordering bepleit, omdat het onduidelijk is of en in hoeverre verdachte schade bij het slachtoffer heeft toegebracht en hoe een en ander zich verhoudt tot hetgeen het slachtoffer reeds had meegemaakt voordat ze met verdachte afsprak. Het strafgeding zou te zeer belast zou worden met het doen van nader onderzoek op deze punten.
Oordeel van de rechtbank
Zoals reeds overwogen ten aanzien van de op te leggen straf is het slachtoffer door haar oom aangezet tot verrichten van seksuele handelingen met onder andere verdachte. Het is naar het oordeel van de rechtbank aannemelijk dat zowel diens handelwijze als - weliswaar in veel mindere mate - de handelwijze van verdachte immateriële schade bij het slachtoffer heeft veroorzaakt. Ten laste van de oom van het slachtoffer heeft de rechtbank reeds een vordering tot immateriële schadevergoeding ter hoogte van € 100.000,00 toegewezen.
De rechtbank schat de immateriële schade die het slachtoffer heeft geleden ten gevolge van het bewezen verklaarde en die voor rekening van verdachte komt op een bedrag van
€ 2.000,00. De rechtbank zal de vordering tot dit bedrag toewijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente.
Het doen van nader onderzoek naar de vraag of, en zo ja, in hoeverre de immateriële schade door toedoen van verdachte dit bedrag te boven gaat en in hoeverre dit overlapt met de schade die de oom van het slachtoffer reeds dient te vergoeden, zou een onevenredige belasting van het strafgeding vormen. De rechtbank zal de vordering voor het overige daarom niet ontvankelijk verklaren. De vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Nu de aansprakelijkheid van verdachte vaststaat, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat verdachte de schade zal vergoeden.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 36f en 245 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder 2. is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1. ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van zeven maanden.

Beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en/of voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer]toe tot na te melden bedrag en veroordeelt verdachte tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van € 2.000,00 (zegge: tweeduizend euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 14 januari 2017.
Verklaart de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] voor het overige niet ontvankelijk. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer
[slachtoffer] te betalen een bedrag van € 2.000,00 (zegge: tweeduizend euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 14 januari 2017, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 30 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft. Dit bedrag bestaat uit immateriële schade.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.H.M. Dölle, voorzitter, mr. O.J. Bosker en mr. J.V. Nolta, rechters, bijgestaan door mr. C.L. van der Woude, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 1 maart 2019.