ECLI:NL:RBNNE:2020:1130

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
17 maart 2020
Publicatiedatum
11 maart 2020
Zaaknummer
C/18/197246 / FA RK 20-394
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging gezag over minderjarige wegens onaanvaardbare termijn en pedagogische zorgen

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 17 maart 2020 uitspraak gedaan over de beëindiging van het gezag van de ouders over hun minderjarige kind, geboren in 2018. De Raad voor de Kinderbescherming had verzocht om het gezag te beëindigen en de gecertificeerde instelling tot voogd te benoemen. De ouders, die een belast verleden hebben, hebben hun kind vanaf zijn geboorte in een pleeggezin geplaatst. De Raad heeft onderzoek gedaan naar het perspectief van het kind, waarbij bleek dat de ouders niet in staat zijn om de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding te dragen binnen een aanvaardbare termijn. De rechtbank heeft vastgesteld dat het belang van het kind voorop staat en dat de ouders, ondanks hun inspanningen, niet in staat zijn om de opvoedingsverantwoordelijkheid te nemen. De rechtbank heeft daarom het gezag van de ouders beëindigd en de Stichting Jeugdbescherming Noord en Veilig Thuis Groningen benoemd tot voogd. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de beslissingen onmiddellijk van kracht zijn, ongeacht een mogelijk hoger beroep. De rechtbank heeft ook bepaald dat de beslissingen in het gezagsregister moeten worden ingeschreven.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling Privaatrecht
Locatie Groningen

Beschikking van 17 maart 2020

in de zaken met de zaak-/rekestnummers: C/18/197246 / FA RK 20-394 en C/18/195686 JE RK 19/847

die betrekking hebben op

[minderjarige] ,

die geboren is op [geboortedatum] 2018 in [geboorteplaats] ,
en die hierna " [minderjarige] " wordt genoemd.
De rechtbank wijst als belanghebbenden of informanten aan:

De Raad voor de Kinderbescherming,

Regio Noord Nederland, locatie Groningen,
die gevestigd is in Groningen,
die hierna "de Raad" wordt genoemd,
en

[de moeder] ,

die woont in [woonplaats] ,
en die hierna "de moeder" wordt genoemd,
en

[de vader] ,

die woont in [woonplaats] ,
en die hierna "de vader" wordt genoemd,
en

De familie [pleegouders] ,

die wonen op een bij de kinderrechter bekend adres,
en die hierna "de pleegouders" worden genoemd.
en
de gecertificeerde instelling
William Schrikker StichtingJeugdbescherming & Jeugdreclassering,
die gevestigd is in Amsterdam,
en die hierna "de GI" wordt genoemd.
Het procesverloop
In de zaak met het zaak-/rekestnummer C/18/197246 / FA RK 20-394
De procedure is ingeleid met een verzoekschrift van de Raad, dat de rechtbank heeft ontvangen op 18 januari 2019. Daarin verzoekt de Raad de rechtbank, verkort weergegeven, het gezag van de ouders te beëindigen en de GI tot voogd over [minderjarige] te benoemen. Aan dat verzoekschrift is als bijlage een bereidverklaring van de GI gehecht.
In deze zaak zijn de Raad en de ouders belanghebbende. De pleegouders zijn door de rechtbank als informant aangewezen.
In de zaak met het zaak-/rekestnummer C/18/195686 JE RK 19/847
De kinderrechter heeft op 9 januari 2020 een tussenbeschikking gegeven. Daarin heeft hij, verkort weergegeven, de maatregelen van ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van [minderjarige] verlengd en de beslissing op het resterende deel van het verzoek van de GI tot verlenging aangehouden.
In beide zaken
Op 4 maart 2020 zijn beide zaken gevoegd mondeling behandeld. Verschenen en gehoord zijn mevrouw [vertegenwoordiger van de raad] , die de Raad vertegenwoordigt, mevrouw [vertegenwoordiger van de GI] , die de GI vertegenwoordigt, de ouders en de pleegouders.
Ten slotte is bepaald dat deze beschikking vandaag wordt uitgesproken.

De feiten

Bij beoordeling van de verzoeken kan de rechter uitgaan van de volgende feiten.
[minderjarige] is geboren tijden het huwelijk van de vader en de moeder en woont vanaf een dag na zijn geboorte in een pleeggezin. [minderjarige] heeft nog zeven broers en zussen. Zij zijn allemaal uit huis geplaatst (geweest). De zes nu nog minderjarige kinderen wonen sinds 2015 niet meer bij hun ouders en verblijven in een pleeggezin of gezinshuis. De ouders broer van [minderjarige] , [naam 1] , is inmiddels meerderjarig. Hij woont weer bij zijn ouders thuis. Alleen over [minderjarige] oefenen de ouders nog het gezag uit.
De Raad heeft onderzoek gedaan naar het perspectief van [minderjarige] , omdat de onduidelijkheid over zijn woonperspectief leidt tot (nog meer) schade in de ontwikkeling van [minderjarige] .

De beoordeling

Wat verzoekt de Raad?
De Raad meent dat het belangrijk is voor [minderjarige] , de ouders en de pleegouders dat duidelijkheid ontstaat over het woonperspectief van [minderjarige] , zodat alle betrokkenen die definitieve situatie kunnen accepteren.
De Raad heeft daarom onderzoek gedaan en over dat onderzoek gerapporteerd. Uit dat onderzoeksrapport blijkt volgens de Raad dat de ouders een zeer belast verleden hebben, waarin is gebleken dat zij jarenlang hun andere zeven kinderen affectief en pedagogisch hebben verwaarloosd, met alle negatieve gevolgen van dien voor de ontwikkeling van deze kinderen. De Raad meent dat, ondanks dat ouders hun leven op het basale vlak meer op orde lijken te hebben ten aanzien van werk, schulden en woning en de omgangsregeling met [minderjarige] inmiddels soepel verloopt, er nog steeds grote pedagogische zorgen zijn. De licht verstandelijke beperking van de moeder is een onveranderbaar gegeven en brengt met zich dat zij onvoldoende kan profiteren van hulpverlening. De vader zou dan beschikbaar moeten zijn om het grootste deel van de verzorging op zich te nemen. Om dit te onderzoeken is gekoerst op een ouderschapsbeoordeling in De Stee. Tot die opname is het niet gekomen omdat de verdenking van een vermoeden van seksueel misbruik door de vader van dochter [naam 2] een contra-indictie vormt. Duidelijkheid over dat seksuele misbruik is er nog steeds niet.
De Raad meent dat in de gegeven omstandigheden een gezagsbeëindigende maatregel nodig is, omdat [minderjarige] als tweejarige volledig afhankelijk is van zijn opvoeders en bij zijn ouders de aanvaardbare termijn, dat wil zeggen de termijn waarin [minderjarige] onzeker kan zijn over zijn perspectief, ruimschoots is verstreken.
Wat vinden de ouders?
De ouders hebben aan de rechter verteld dat zij niets liever zouden willen dan zelf weer zorgen voor hun zoon en ervaren dat zij geen eerlijke kans hebben gekregen om door een opname in De Stee te laten zien dat zij wel voor [minderjarige] kunnen zorgen. De ouders ervaren dat instanties te veel kijken naar het verleden. De ouders vinden dat ook jammer, omdat zij ervaren dat zij hun leven goed op orde hebben. De ouders hebben verteld dat zij geen schulden meer hebben, dat zij beiden werken en hun huis ook op orde hebben.
De ouders hebben de rechter ook verteld dat zij het beste voor [minderjarige] willen en dat inmiddels zoveel tijd is verstreken dat het niet goed voor [minderjarige] zou zijn als hij afscheid zou moeten nemen van zijn pleegouders om bij zijn ouders te gaan wonen. De ouders vinden dat pleegouders goed voor [minderjarige] zorgen en dat zij warm over [minderjarige] praten. De ouders ervaren dat [minderjarige] op een goede plek zit. De ouders hebben de rechter verteld dat zij berusten in de situatie en hopen dat het goede contact met de pleegouders met zich brengt dat zij ook een goede relatie met [minderjarige] kunnen blijven houden.
Wat vinden de pleegouders?
De pleegouders vinden het belangrijk dat duidelijkheid wordt geboden over het woonperspectief van [minderjarige] , zodat iedereen weet waar hij aan toe is. Zij ervaren het contact met de ouders als prettig en gaan ervan uit dat dit ook in de toekomst zo zal blijven.
Wat vindt de rechter?
Uit de wet volgt [1] dat de rechtbank het gezag kan beëindigen als [minderjarige] zodanig opgroeit dat hij bij het laten voortduren van dat gezag in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, de ouders die het gezag uitoefenen niet in staat zijn om de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding [2] te nemen, en hierin binnen een voor [minderjarige] aanvaardbare termijn geen verandering valt te verwachten. De rechtbank komt op grond van de stukken en wat tijdens de mondelinge behandeling is besproken tot de volgende beoordeling.
[minderjarige] is geboren uit het huwelijk van de vader en de moeder en de dag na zijn geboorte uit huis geplaatst en opgenomen in het pleeggezin van de pleegouders. Hij weet wie zijn ouders zijn, hij ziet hen eenmaal per vier weken gedurende 1,5 uur. Het is de bedoeling dat dit contact wordt uitgebreid tot een contact van eens per twee weken als dat kan.
Of zijn ouders, die een zeer belast verleden hebben, inmiddels in staat zijn om al dan niet met inzet van hulpverlening opvoedingsverantwoordelijkheid te dragen, is de vraag. Er is de nodige inzet geweest om tot een ouderschapsbeoordeling te komen die hierover duidelijkheid had kunnen bieden. Die ouderschapsbeoordeling bleek niet mogelijk. De oudste zus van [minderjarige] heeft tegen haar ouders aangifte gedaan van uiteenlopende strafbare feiten, waaronder "seksuele mishandeling". Die aangifte en de onduidelijkheid over de aan die aangifte ten grondslag liggende feiten, vormt een contra-indicatie voor een opname in De Stee, nodig om tot een ouderschapsbeoordeling te komen.
Inmiddels is [minderjarige] twee jaar oud en volledig gehecht aan zijn pleegouders bij wie hij al zijn hele leven woont. [minderjarige] begrijpt door zijn leven steeds meer van de wereld om hem heen en heeft er recht op en belang bij dat hij weet waar zijn perspectief ligt en waarom hij een bijzondere opvoedingssituatie heeft. Het is voor de ontwikkeling van [minderjarige] van groot belang dat de belangrijke mensen in zijn leven zijn opvoedingssituatie erkennen en accepteren. Dat is nu nog niet het geval, omdat het laten voortduren van de maatregelen van ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing altijd voor zijn ouders de hoop met zich brengen dat [minderjarige] toch bij hen kan komen te wonen. Het is daarom niet alleen voor [minderjarige] , maar ook voor zijn ouders belangrijk dat duidelijkheid wordt geboden over zijn woonperspectief. Ook de pleegouders hebben belang bij die duidelijkheid. Zij hebben [minderjarige] vanaf zijn geboorte liefdevol opgenomen en verzorgd in hun gezin en zich aan hem gehecht. Ook voor hen mag de onzekerheid over het perspectief niet onaanvaardbaar lang duren.
Het staat de ouders te prijzen dat zij, hoewel hun hart ingeeft dat zij zelf voor [minderjarige] willen zorgen, zij daadwerkelijk zijn belang voorop stellen. Dat doen de ouders door [minderjarige] toestemming te geven om bij zijn pleegouders op te groeien.
Een en ander in onderling verband en samenhang beschouwd leidt tot de conclusie dat [minderjarige] zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd en dat de ouders die over hem het gezag uitoefenen niet in staat zijn de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, te dragen binnen een voor [minderjarige] en zijn ontwikkeling aanvaardbaar te achten termijn. De rechter komt daarom tot de slotsom dat de Raad terecht en op goede gronden de rechtbank heeft verzocht het gezag van de ouders te beëindigen.
Omdat de beëindiging van het gezag ertoe zal leiden dat een gezagsvoorziening over [minderjarige] komt te ontbreken, moet op grond van de wet [3] een voogd over haar worden benoemd. Het is in het belang van [minderjarige] dat hierin wordt voorzien door niet de pleegouders, maar een neutrale partij, zoals de GI, tot voogd te benoemen. Het daarop gerichte verzoek van de Raad zal daarom eveneens worden toegewezen.
Gelet op het voorgaande rest geen belang meer bij een behandeling en beslissing op de verzoeken van de GI om [minderjarige] onder toezicht te stellen en een machtiging tot zijn uithuisplaatsing te verlenen.
De rechtbank overweegt tot slot dat het uitdrukkelijk in het belang van [minderjarige] wordt geacht dat de te nemen beslissingen uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard. De rechtbank ervaart dat zijn belang, gediend met de te nemen beslissing en de uitvoering daarvan, zwaarder weegt dan het belang dat wordt gediend met een schorsing van de beslissingen door het instellen van hoger beroep of een herbeoordeling van de uitvoerbaar verklaring bij voorraad in een eventueel te voeren kort geding.
Een en ander betekent voor de uitkomst van deze procedure dat de rechter de volgende beslissingen neemt.

De beslissing

De rechtbank:
beëindigt het gezag van de vader en de moeder over [minderjarige] ;
benoemt tot voogd over [minderjarige] de gecertificeerde instelling Stichting Jeugdbescherming Noord en Veilig Thuis Groningen, gevestigd in Groningen;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
gelast de griffier in deze rechtbank beide beslissingen in te schrijven in het gezagsregister;
wijst af wat meer of anders is verzocht.
Deze beschikking is gegeven te Groningen door mr. B.R. Tromp, (kinder)rechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting op 17 maart 2020 in tegenwoordigheid van de griffier.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshof
Arnhem-Leeuwarden.
NAN

Voetnoten

1.De rechtbank kan op grond van artikel 1:266, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) het gezag van een ouder beëindigen, indien
2.Het gaat om de verantwoordelijkheid voor de zorg en opvoeding zoals bedoeld in art. 1:247 lid 2 BW.
3.Dit volgt uit art. 1:275, eerste lid, BW.