6.1.1Correcties Box 1
jaar
2012
2011
2010
Aangegeven inkomen uit werk en woning (box 1)
53.383
50.424
62.777
Correctie ROW zie 3.5
100.828
130.336
146.775
Gecorrigeerd belastbaar inkomen uit werk en woning in €
154.211
180.76
209.552”
1. In geschil is het antwoord op de vraag of:
a. verweerder alle stukken als bedoeld in artikel 8:42 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) aan de rechtbank heeft gezonden;
b. sprake is van een nieuw feit op grond waarvan verweerder mocht overgaan tot naheffing;
c. verweerder de inkomsten van eiser uit de exploitatie van [panden 2] , [pand 1] en [pand 3] terecht als winst uit onderneming heeft aangemerkt.
a. Op de zaak betrekking hebbende stukken
2. Tussen partijen is in geschil of verweerder alle op de zaken betrekking hebbende
stukken als bedoeld in artikel 8:42 van de Awb heeft overgelegd aan de rechtbank.
Volgens eiser is dit niet het geval. Hij stelt dat er, naast de door verweerder genoemde
e-mailberichten met daarin statusinformatie, nog andere e-mailberichten zijn die betrekking hebben op de voorliggende zaken. Die berichten heeft verweerder niet overgelegd. De navorderingsaanslagen IB/PVV 2010 tot en met 2012 moeten alleen daarom al worden vernietigd, aldus eiser. Verweerder op zijn beurt voert aan dat hij alle op de zaken betrekking hebbende stukken aan de rechtbank heeft gezonden.
3. De rechtbank is van oordeel dat eiser weliswaar heeft gesteld dat verweerder niet alle
op de zaken betrekking hebbende stukken heeft overgelegd, maar in gebreke is gebleven om dat standpunt te concretiseren. De enkele, tijdens de zitting geponeerde, stelling
dat er “
meer e-mailberichten moeten zijn die betrekking hebben op de zaken” is daartoe
onvoldoende, mede gelet op de betwisting daarvan door verweerder. Van eiser had in elk
geval mogen worden verwacht dat hij zou hebben toegelicht waarop hij baseert dat
e-mailberichten ontbreken en waar deze betrekking op hebben. Gelet op het voorgaande is
naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk geworden dat verweerder niet heeft
voldaan aan de op hem rustende verplichting uit artikel 8:42, eerste lid, van de Awb. Deze
beroepsgrond slaagt niet.
b. Nieuw feit
4. Eiser heeft zich op het standpunt gesteld dat een nieuw feit ontbreekt, op grond waarvan de navorderingsaanslagen IB/PVV 2010 tot en met 2012 opgelegd kunnen worden. Volgens eiser had het feit dat hij meerdere onroerende zaken heeft opgevoerd in box 3 verweerder aanleiding moeten geven tot het doen van nader onderzoek. De belastingdienst stelt volgens eiser namelijk vaak dat bij onroerende zaken in de praktijk sprake zou kunnen zijn van belast inkomen in box 1. Ook had eiser al eerder overleg gevoerd met verweerder over - kort gezegd - beleggingspanden, niet zijnde de prostitutiepanden, die hij in eigendom heeft. Daarom had verweerder eisers aangiften IB/PVV 2010 tot en met 2012 inhoudelijk moeten bekijken. Omdat hij dat niet heeft gedaan, ontbreekt nu een nieuw feit om tot navordering over te gaan, aldus eiser. Tijdens de zitting heeft eiser desgevraagd verklaard dat de koppeling tussen de huurinkomsten en het aantal verhuurde ramen geen onderwerp van het gesprek tussen partijen is geweest.
5. Verweerder heeft aangevoerd dat hij met de normale zorgvuldigheid kennis heeft genomen van eisers aangiften IB/PVV 2010 tot en met 2012. Volgens verweerder zagen deze er verzorgd uit en hoefde hij in redelijkheid niet te twijfelen aan de daarin opgenomen gegevens.
Verweerder betwist dat het enkele feit dat eiser verschillende onroerende zaken in eigendom heeft, aanleiding geeft tot nader onderzoek. Daarbij bleek uit de aangiften IB/PVV 2010 tot en met 2012 niet dat eisers huurinkomsten voor de [panden 2] afhankelijk waren van het aantal verhuurde ramen. Dit werd pas duidelijk tijdens het boekenonderzoek. Daarmee is sprake van een nieuw feit dat navordering rechtvaardigt, aldus verweerder.
6. De rechtbank overweegt als volgt. De inspecteur mag bij het vaststellen van een aanslag in beginsel uitgaan van de juistheid van de gegevens die belastingplichtige bij zijn aangifte heeft verstrekt. De inspecteur is wel tot een nader onderzoek gehouden indien hij, na met normale zorgvuldigheid kennis te hebben genomen van de inhoud van de aangifte, aan de juistheid van enig daarin opgenomen gegeven in redelijkheid behoort te twijfelen. Voor twijfel is geen aanleiding indien de niet onwaarschijnlijke mogelijkheid bestaat dat de in de aangifte opgenomen gegevens juist zijn (vgl. HR 12 maart 2010, ECLI:NL:HR:2010: BL7165, HR 16 april 2010, ECLI:NL:HR:2010:BJ9082 en HR 31 mei 2013, ECLI:NL:HR: 2013:BX7184). 7. De rechtbank is van oordeel dat eisers aangiften IB/PVV 2010 tot en met 2012 verweerder geen aanleiding hoefden te geven om een nader onderzoek in te stellen. Verweerder heeft terecht aangevoerd dat de aangiften verzorgd oogden. Daarom hoefde hij deze niet op voorhand aan een nader onderzoek te onderwerpen. Het enkel aangeven van meerdere onroerende zaken in box 3 is in elk geval niet een omstandigheid die op voorhand noopt tot nader onderzoek. De omstandigheid dat partijen in eerdere jaren overleg met elkaar hebben gevoerd over beleggingspanden die eiser in eigendom heeft, maakt dat niet anders. Het door verweerder aangevoerde nieuwe feit - dat op zichzelf niet door eiser is betwist - is toen namelijk niet tussen partijen besproken, maar pas opgekomen nadat verweerder de primitieve aanslagen had opgelegd. Naar het oordeel van de rechtbank is daarom sprake van een nieuw feit dat navordering rechtvaardigt. Deze beroepsgrond faalt eveneens.
c. Inkomsten uit de exploitatie van panden
8. Eiser stelt primair dat sprake is van normaal vermogensbeheer. Hij is slechts verhuurder van de [panden 2] , [pand 1] en [pand 3] . Tijdens de zitting heeft eiser toegelicht dat hij afspraken (over verhuur) maakt in goed overleg en dat de schriftelijke vastlegging daarvan voor hem van ondergeschikt belang is. Daarom weet hij ook niet precies wat in de huurovereenkomsten is vastgelegd. Hij heeft op basis van goed vertrouwen afspraken gemaakt met [huurder 2] . Op diens verzoek is een variabele huurprijs afgesproken, terwijl eiser liever een vaste huurprijs zou zijn overeengekomen. Omdat eiser al eigenaar was van prostitutiepanden kon hij echter goed inschatten welke prijs per verhuurd raam nodig was om te komen tot een totaalbedrag dat (ten minste) gelijk was aan de vaste huurprijs die hij bij de panden met een vaste huur ontving, aldus eiser. In de praktijk heeft dit ook goed uitgepakt; de [panden 2] renderen goed. Bemoeienis met de exploitatie van de daarin gevestigde seksinrichting heeft hij echter nooit gehad én wil hij ook niet, aldus eiser. Die exploitatie is altijd alleen in handen geweest van [dga huurder 2] en zijn echtgenote. Voor zover eiser bekend voerden zij veel werkzaamheden ook feitelijk zelf uit. Hetzelfde geldt voor [pand 1] en [pand 3] . Ook daar is de exploitatie van de seksinrichtingen volledig in handen van de huurders.
Dat hij geen bemoeienis wil met een seksinrichting, blijkt ook uit het feit dat een aantal van
zijn panden leegstaat omdat de gemeente Groningen de aanvraag van een exploitatievergunning voor prostitutie heeft afgewezen en verlangt dat hij zelf een dergelijke vergunning aanvraagt, waartoe hij niet zal overgaan.
9. Subsidiair stelt eiser dat, mocht de rechtbank beslissen dat voor de [panden 2] sprake is van winst uit onderneming, [pand 1] en [pand 3] in ieder geval tot zijn box 3-vermogen behoren, omdat de huur daarvan niet variabel is.
10. Meer subsidiair stelt eiser dat de waarde van de panden uit de grondslag van zijn box 3-vermogen moet worden gehaald als de rechtbank van oordeel is dat hij winst uit onderneming geniet.
11. Volgens verweerder gaan de werkzaamheden van eiser met betrekking tot de
[panden 2] , [pand 1] en [pand 3] normaal vermogensbeheer te boven. Verweerder is
van mening dat eiser als zelfstandig ondernemer seksinrichtingen drijft. De inkomsten daarvan moeten daarom worden aangemerkt als winst uit onderneming. Ter onderbouwing van dit standpunt heeft verweerder aangevoerd dat de huurinkomsten van eiser uit de [panden 2] afhankelijk zijn van het aantal ramen dat is verhuurd. Verder zijn volgens verweerder de activiteiten die volgen uit artikel 3:7
van de voorwaarden waaraan seksinrichtingen moeten voldoen, onder regie van eiser uitgevoerd. In de jaarstukken van [huurder 2] zijn namelijk geen kosten terug te vinden die daarmee verband houden. Het gaat daarbij om onder andere beheers-, schoonmaak- en controlewerkzaamheden. Het ligt ook voor de hand dat eiser deze werkzaamheden (doet) verricht(en), aldus verweerder. Wanneer [huurder 2] die ook zou moeten (laten) uitvoeren, zou hij - gelet op zijn opbrengsten - namelijk verlies lijden. Mogelijk drijft [dga huurder 2] mede de onderneming van eiser, in welk geval eiser en [dga huurder 2] gezamenlijk de onderneming exploiteren. Verweerder heeft verder gewezen op de huurovereenkomst van het [pand 1] waarin eiser als beheerder staat vermeld. Tijdens de zitting heeft verweerder nog aangevoerd dat de opbrengst van het [pand 3] op grond van de zogenaamde ‘absorptietheorie’ als winst uit onderneming kwalificeert. De exploitatie van dat pand ligt namelijk zodanig in dezelfde lijn van eisers onderneming, dat deze daarin wordt meegetrokken.
12. De rechtbank overweegt het volgende. Inkomsten uit de exploitatie van panden vormen inkomsten uit belegging in onroerende zaken (box 3) indien sprake is van normaal vermogensbeheer. Volgens vaste jurisprudentie is van normaal vermogensbeheer geen sprake indien het beheer gepaard gaat met werkzaamheden die naar hun aard en omvang onmiskenbaar zijn gericht op het behalen van - redelijkerwijs te verwachten - voordelen die het bij normaal vermogensbeheer te verwachten rendement te boven gaan, de zogenoemde ‘plus-arbeid’-toets en de ‘plus-rendements’-toets (zie HR 24 december 2010, ECLI:NL:HR: 2010:BM9252). Uitsluitend als de exploitatie het normale vermogensbeheer te boven gaat, kan deze naar het oordeel van de rechtbank worden aangemerkt als het drijven van een onderneming dan wel werkzaamheden in de zin van artikel 3.90, lid 1, Wet inkomstenbelasting 2001.
13. De rechtbank zal hierna achtereenvolgens ingaan op (a) de [panden 2] en (b) [pand 1] en [pand 3] . Met inachtneming van de onder 12. geschetste uitgangspunten, overweegt de rechtbank het volgende.
- [panden 2]
14. De rechtbank is van oordeel dat de enkele omstandigheid dat de huurinkomsten van de [panden 2] afhankelijk zijn van het aantal verhuurde ramen (zie 1.3 en 1.6), op zichzelf niet de conclusie kan rechtvaardigen dat geen sprake is van normaal vermogensbeheer. Weliswaar resulteren de relatief hoge risico’s in een relatief hoge huuropbrengst, maar verweerder heeft niet aannemelijk gemaakt dat deze risico’s dusdanig van aard zijn dat daarmee normaal vermogensbeheer te boven wordt gegaan. De rechtbank heeft daarbij in ogenschouw genomen dat eiser tijdens de zitting onweersproken heeft verklaard dat hij op basis van zijn ervaring een goede inschatting kon maken van de prijs per raam en de bezettingsgraad. De rechtbank houdt het ervoor dat eiser daarbij heeft meegewogen dat de kosten van gas, water en elektra op grond van de afspraken met [huurder 2] voor zijn rekening zouden komen. Verder betrekt de rechtbank hierbij dat de huurovereenkomst aanvankelijk voor de duur van een jaar was aangegaan om - zoals tijdens de zitting namens eiser is verklaard - te “
kijken hoe het liep”
.De rechtbank leidt daaruit af dat eiser op die manier zijn (financiële) risico’s heeft willen beperken.
15. Daarnaast heeft verweerder, op wie de bewijslast rust, geen feiten en omstandigheden aannemelijk gemaakt waaruit volgt dat eiser werkzaamheden heeft verricht in het kader
van de exploitatie van de seksinrichtingen en derhalve evenmin dat sprake is van door eiser verrichte werkzaamheden die normaal vermogensbeheer te boven gaan. Zowel het procesdossier als de verklaringen van partijen leveren de rechtbank geen aanwijzingen
op dat eiser zelf beheers-, schoonmaak- en controlewerkzaamheden heeft uitgevoerd of laten uitvoeren. Dat [huurder 2] hiervoor geen kosten heeft opgevoerd in zijn boekhouding, betekent naar het oordeel van de rechtbank niet dat eiser (als eigenaar van deze panden)
de betreffende kosten heeft gemaakt en gedragen, althans daartoe gehouden was. Dat
geldt te meer nu eiser tijdens de zitting heeft verklaard dat [dga huurder 2] en zijn echtgenote veel van deze werkzaamheden zelf feitelijk uitvoerden. Daarbij komt dat de betreffende werkzaamheden volgen uit de exploitatievergunning die aan [huurder 2] is verleend (zie 1.4)
en [dga huurder 2] een bedrijfsplan heeft opgesteld dat juist voorziet in de uitvoering daarvan (zie 1.5). De rechtbank heeft verder in haar overwegingen betrokken dat op het moment dat eiser de [panden 2] kocht al een exploitatie-vergunning voor raamprostitutie was verleend, op grond waarvan de verkoper als beheerder was aangemerkt en [huurder 2] de exploitatie aanvankelijk onder die vergunning heeft voortgezet (zie 1.4).
16. Dat de inkomsten van eiser relatief hoog zijn wanneer deze worden afgezet tegen de inkomsten van [huurder 2] , betekent naar het oordeel van de rechtbank evenmin dat daaruit kan worden afgeleid dat sprake is van door eiser verrichte werkzaamheden die normaal vermogensbeheer te boven gaan. Het is immers aan [huurder 2] om de huurprijs per raam te bepalen. Uit de processtukken blijkt ook dat [huurder 2] de prijs per raam op enig moment heeft verhoogd.
17. Wat de rechtbank onder 14. tot en met 16. heeft overwogen en beslist, leidt haar
tot het oordeel dat door verweerder niet aannemelijk is gemaakte dat door eiser zelf, dan
wel samen met [huurder 2] met betrekking tot de [panden 2] werkzaamheden zijn verricht die naar aard en omvang normaal vermogensbeheer te boven gaan, zodat de inkomsten behoren tot eisers box 3-inkomen. De beroepen zijn in zoverre gegrond en de overige stellingen van partijen ten aanzien van de [panden 2] behoeven geen verdere bespreking.
- [pand 1] en [pand 3]
18. Uit wat de rechtbank hiervoor onder 17. heeft geoordeeld volgt dat de inkomsten uit de [panden 2] tot het box 3-inkomen van eiser behoren. De inkomsten uit het [pand 3] kunnen daarom niet op grond van de (door verweerder aangehaalde) absorptietheorie tot het box 1-inkomen van eiser behoren. Ook overigens zijn door verweerder geen feiten en/of omstandigheden gesteld waaruit dit voor dat pand volgt en evenmin voor het [pand 1] .
19. In dat kader heeft de rechtbank allereerst in ogenschouw genomen dat verweerder tijdens de zitting heeft verklaard dat als eiser alleen het [pand 3] zou verhuren, dat pand tot zijn box 3-vermogen zou behoren. Argumenten waaruit volgt dat dit anders is omdat eiser meer (prostitutie)panden verhuurt, anders dan de verwijzing naar de absorptietheorie (zie 18.), heeft verweerder nagenoeg niet aangedragen.
20. Verder acht de rechtbank van belang dat eiser zowel het [pand 1] als het [pand 3] verhuurt voor een vast bedrag respectievelijk per jaar en per week (zie 1.2 en 1.7). In vergelijking tot een variabele huur, is die gang van zaken financieel minder risicovol.
21. De rechtbank betrekt daarnaast bij haar beslissing dat eiser het [pand 3] heeft gekocht terwijl de zittende huurder daarin een seksinrichting exploiteerde (zie 1.7) én deze verhuur vervolgens is gecontinueerd. De rechtbank ziet hierin een belangrijke aanwijzing dat eiser niet betrokken is bij de exploitatie van die seksinrichting.
22. Verder geldt ten aanzien van [pand 1] en [pand 3] dat verweerder niet aannemelijk heeft gemaakt dat eiser zelf (beheers-, schoonmaak- en/of controle)werkzaamheden heeft uitgevoerd of laten uitvoeren in het kader van de seksinrichtingen die daarin worden gedreven. Dat eiser in de huurovereenkomst van het [pand 1] (zie 1.2) als beheerder staat vermeld, maakt dat niet anders. Naar het oordeel van de rechtbank moet bij de beoordeling of sprake is van meer dan normaal vermogensbeheer worden gekeken naar wie deze beheerswerkzaamheden feitelijk uitvoert (vgl. overweging 15.). Verweerder heeft geen andere feiten en omstandigheden aannemelijk gemaakt waaruit kan worden afgeleid dat eiser als beheerder optrad.
23. Op grond van wat de rechtbank onder 18. tot en met 22. heeft overwogen en beslist, is zij van oordeel dat verweerder ook voor zover het betreft de panden aan de [pand 1] en [pand 3] niet aannemelijk heeft gemaakt dat sprake is van - kort gezegd - meer dan normaal vermogensbeheer. De inkomsten uit die panden behoren daarom tot het box 3-inkomen van eiser. De beroepen zijn ook in zoverre gegrond en de overige stellingen van partijen kunnen onbesproken blijven.
24. Omdat de beroepen gegrond zijn (zie 17. en 23.), vernietigt de rechtbank de uitspraken op bezwaar, de navorderingsaanslagen IB/PVV 2010 tot en met 2012, de bijbehorende rentebeschikkingen en de boetebeschikking. Daarnaast bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem in elk van de zaken betaalde griffierecht dient te vergoeden, oftewel in totaal (3 x € 46 =) € 138.
25. Tot slot veroordeelt de rechtbank verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Zoals tijdens de zitting met partijen afgesproken, stelt de rechtbank deze kosten vast op € 1.050.