ECLI:NL:RBNNE:2020:1888

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
12 mei 2020
Publicatiedatum
13 mei 2020
Zaaknummer
C/18/197828 / JE RK 20-193
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van een minderjarige met betrekking tot de rol van de gecertificeerde instelling en de Raad

In deze zaak heeft de kinderrechter op 12 mei 2020 uitspraak gedaan over de verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, aangeduid als [minderjarige]. De procedure werd ingeleid door een verzoek van de gecertificeerde instelling (GI), Stichting Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering, die op 7 maart 2020 bij de rechtbank is ingediend. De GI verzocht om verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing voor een jaar, omdat de zorgen over de ontwikkeling van [minderjarige] nog steeds aanwezig waren. De kinderrechter heeft de zaak behandeld zonder mondelinge zitting, vanwege de coronamaatregelen, en heeft telefonisch gesproken met de GI en de stiefvader van [minderjarige].

De kinderrechter heeft vastgesteld dat de GI verzuimd heeft om het verzoek tot verlenging te vergezellen van een advies van de Raad, zoals vereist door de wet. Dit advies is cruciaal om te waarborgen dat de maatregelen niet onnodig worden verlengd en dat er een gerechtvaardigde verwachting is dat de ouders binnen een aanvaardbare termijn weer in staat zijn om voor [minderjarige] te zorgen. De Raad heeft weliswaar een positief advies gegeven, maar dit was niet gebaseerd op een gedegen onderzoek naar de situatie van [minderjarige].

De kinderrechter oordeelt dat het verlengen van de maatregelen zonder het vereiste advies in strijd is met de wet en het recht op respect voor familie- en gezinsleven, zoals vastgelegd in artikel 8 van het EVRM. Daarom heeft de kinderrechter besloten om de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing voorlopig te verlengen tot 20 oktober 2020, met de opdracht aan de Raad om uiterlijk op 14 september 2020 schriftelijk advies uit te brengen over het woonperspectief van [minderjarige]. De beslissing over de resterende duur van het verzoek is aangehouden.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling privaatrecht
Locatie Groningen
zaakgegevens : C/18/197828 / JE RK 20-193
datum uitspraak: 12 mei 2020

beschikking verlenging ondertoezichtstelling en verlenging uithuisplaatsing

in de zaak van

de gecertificeerde instelling
Stichting Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering,
die is gevestigd in Groningen,
en die hierna ''de GI'' wordt genoemd,
die betrekking heeft op

[minderjarige] ,

die geboren is op [geboortedatum] 2006 in [geboorteplaats] ,
en die hierna '' [minderjarige] '' wordt genoemd.
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:

[naam 1] ,

die woont in [woonplaats 1] ,
en die hierna ''de vader'' wordt genoemd,

[naam 2] ,

die woont in [woonplaats 2] ,
en die hierna ''de moeder'' wordt genoemd,

[naam 3] ,

die woont in [woonplaats 3] ,
en die hierna ''de stiefvader'' wordt genoemd.

Het procesverloop

De procedure is ingeleid met een verzoek van de GI, dat de rechtbank heeft ontvangen op 7 maart 2020. Hierin verzoekt de GI de kinderrechter om de ondertoezichtstelling van [minderjarige] en de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor netwerkpleegzorg, te verlengen voor de duur van één jaar.
Op 11 mei 2020 heeft de kinderrechter een e-mail van de GI ontvangen met daarin een brief van de Raad.
Vanwege het beleid van de Raad voor de Rechtspraak om verspreiding van het coronavirus tegen te gaan, zoals dat op 16 maart 2020 op www.rechtspraak.nl is gepubliceerd, heeft er geen mondelinge behandeling in het gerechtsgebouw van de rechtbank kunnen plaatsvinden. In plaats daarvan heeft de kinderrechter, samen met de griffier, op 12 mei 2020 gelijktijdig telefonisch gesproken met de heer [vertegenwoordiger van de GI] die de GI vertegenwoordigt en de stiefvader.
Voorafgaand daaraan heeft de kinderrechter telefonisch gesproken met [minderjarige] .
De griffier heeft herhaaldelijk getracht telefonisch contact te krijgen met de vader en de moeder. Zij bleken niet bereikbaar.
Gelet op artikel 2 van de Tijdelijke wet COVID-19 Justitie en Veiligheid en de huidige uitzonderlijke omstandigheden, is de kinderrechter van oordeel dat deze manier van horen in deze zaak voldoende is om tot een goed oordeel te komen. De kinderrechter zal daarom zonder verdere mondelinge behandeling een beslissing nemen.

De feiten

De kinderrechter kan bij de beoordeling van het verzoek uitgaan van de volgende feiten.
Het ouderlijk gezag over [minderjarige] wordt uitgeoefend door de ouders.
[minderjarige] woont, samen met zijn halfzusje [naam 4] , bij de stiefvader.
Bij beschikking van 18 april 2017 is [minderjarige] onder toezicht gesteld van de GI. Bij beschikking van 28 juni 2017 is een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] verleend in een voorziening voor netwerkpleegzorg. De ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing zijn nadien steeds verlengd.
Bij beschikking van 3 april 2019 heeft de kinderrechter de ondertoezichtstelling van [minderjarige] verlengd tot 18 april 2020. Tevens heeft de kinderrechter bij beschikking van 3 april 2019 de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor netwerkpleegzorg (bij de stiefvader) verlengd tot 18 april 2020.
Op 20 maart 2020 heeft de kinderrechter een overbruggingsbeschikking gegeven. Daarvoor was redengevend dat de behandeling van het verzoek tot verlenging in verband met de uitbraak van het coronavirus te laat op zitting zou komen om de verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing te verlengen. In de beschikking van 20 maart 2020 heeft de kinderrechter de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] verlengd tot 18 juni 2020.

De beoordeling

Wat vindt de GI dat er moet gebeuren?
De GI vindt dat de machtigingen moeten worden verlengd, omdat de ingezette hulpverlening er niet toe heeft geleid dat de zorgen om de ernstige ontwikkelingsbedreiging bij [minderjarige] zijn weggenomen en terugplaatsing van [minderjarige] bij de moeder kan worden overwogen. Het contact tussen [minderjarige] en zijn moeder is bovendien beperkt, wat samenhangt met het middelengebruik van de moeder. Beoogd werd dat [minderjarige] in ieder geval eens per maand, begeleid, contact met zijn moeder heeft. Mede als gevolg van de corona-crisis en de persoonlijke problematiek van de moeder is van een regelmatig contact geen sprake. Het is voor de GI niet mogelijk geweest om contact te krijgen met de vader, incidenteel contact via Whatsapp daargelaten, zodat bij hem op dit moment geen perspectief kan worden gevonden.
Wat vindt de Raad van het verlengingsverzoek?
De Raad kan zich met een verlenging van de maatregelen verenigen.
Wat vindt de stiefvader van het verzoek?
De stiefvader heeft de kinderrechter verteld dat [minderjarige] en [naam 4] al jarenlang bij hem wonen en dat hij er steeds vanuit gaat dat dit zo blijft. Hij heeft ook verteld dat de verlengingszittingen wel stress opleveren, vanwege de onzekerheid of de maatregelen worden verlengd.
Wat vindt de kinderrechter dat er moet gebeuren?
In deze zaak speelt dat [minderjarige] langer dan twee jaar onder toezicht is gesteld met een uithuisplaatsing. Op grond van artikel 1:265j lid 3 BW
moetde GI dan het verzoek tot verlenging vergezeld laten gaan met een advies van de Raad met betrekking tot de verlenging van beide maatregelen. Uit de wet volgt dat de GI het voornemen tot het verzoek tijdig, doch uiterlijk binnen twee maanden voor het verstrijken van de ondertoezichtstelling mededeling aan de Raad doet van dat voornemen. Die termijn borgt dat de Raad voldoende tijd heeft om onderzoek te doen en advies uit te brengen.
Dat advies strekt ertoe te borgen dat de maatregelen van ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing niet onnodig worden verlengd. Het advies is ook nodig om tijdig te kunnen beoordelen of in aanmerking genomen het tijdsverloop, nog wel de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefent binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 tweede lid BW in staat zijn te dragen.
Het bestaan van die gerechtvaardigde verwachting is op grond van artikel 1:255 lid 1 onder b BW vereist voor de (verlenging van) de ondertoezichtstelling. Als de combinatie van beide maatregelen twee jaar of langer heeft geduurd, kan immers in twijfel worden getrokken of de ondertoezichtstelling (nog) wel een passende maatregel is (zie in gelijke zin MvT, Kamerstukken II 2008/09, 32015, p 33 e.v.).
De GI heeft verzuimd haar verzoek tot verlenging van beide maatregelen vergezeld te laten gaan met vorenbedoeld advies van de Raad. Navraag van de griffier voorafgaand aan de zitting naar het advies, heeft ertoe geleid dat de GI op 11 mei 2020 de Raad alsnog heeft verzocht advies uit te brengen.
De Raad is met dat verzoek in de positie gebracht dat hij weinig meer kon doen dan zijn zegen geven op het verzoek van de GI. De Raad heeft niet het door de wet vereiste onderzoek gedaan en op grond van concrete feiten en omstandigheden die betrekking hebben op [minderjarige] zelf, een advies gegeven over de vraag of verlenging van de maatregelen nog wel passende maatregelen zijn. In zijn brief meldt de Raad, terecht, dat in de stukken geen informatie wordt gegeven of de huidige maatregelen nog wel aansluiten bij [minderjarige] zijn perspectief en dat de komende periode hierover duidelijkheid moet worden verkregen.
De kinderrechter oordeelt dat toewijzing van de verzochte verlenging zonder daadwerkelijk onderzoek en daarop gebaseerd advies van de Raad, niet alleen in strijd met de wet is, maar ook op gespannen voet staat met het in artikel 8 EVRM geborgde respect voor familie- en gezinsleven.
Een kinderbeschermingsmaatregel in het algemeen en een uithuisplaatsing in het bijzonder, brengen vergaande inbreuken met zich op dat in artikel 8 EVRM geborgde recht. Die inbreuk is niet te rechtvaardigen als een beslissing tot het nemen van een kinderbeschermingsmaatregel in strijd met de wet wordt genomen. Het niet-naleven van het in artikel 1:265j lid 3 BW gegeven voorschrift aan de GI, levert die strijdigheid met de wet op.
Een en ander klemt te meer, omdat de kinderrechter ondanks het met spoed uitgebrachte advies, geen enkel zicht heeft gekregen op feiten of omstandigheden waaruit de gerechtvaardigde verwachting kan ontstaan dat de ouders van [minderjarige] binnen de in artikel 1:247 lid 2 BW bedoelde aanvaardbare termijn weer in staat zijn verantwoordelijkheid te dragen voor zijn opvoeding en verzorging.
Het voorgaande brengt met zich dat er geen toereikende grond is om de maatregelen voor de verzochte duur te verlengen. Dat zal de kinderrechter daarom niet doen.
De kinderrechter zal de maatregelen eerst verlengen tot 1 oktober 2020 en de Raad gelasten om alsnog onderzoek te doen naar het perspectief van [minderjarige] en, indien en voor zover dat onderzoek tot de conclusie leidt dat verlenging van de maatregelen niet meer passend is, een verzoek te doen dat strekt te komen tot beëindiging van het gezag van de ouders. De beslissing op de resterende duur van het verzoek zal de kinderrechter aanhouden.

De beslissing

De kinderrechter:

verlengt voorlopig de ondertoezichtstelling van [minderjarige] tot 20 oktober 2020;

verleent een machtiging tot uithuisplaatsing van
[minderjarige]bij de stiefvader voorlopig tot 20 oktober 2020;
gelast dat de Raad uiterlijk op 14 september 2020 schriftelijk advies uitbrengt over het woonperspectief van [minderjarige] en daarbij ingaat op de vraag of de verlenging van de maatregelen van ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing nog passend zijn of dat een verderstrekkende maatregel moet worden genomen;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
bepaalt dat de zaak opnieuw mondeling zal worden behandeld op
vrijdag 2 oktober 2020 om 9:00 uuren gelast dat de griffie van de rechtbank de GI, de ouders, de stiefvader en de Raad voor die zitting per brief oproept;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven door mr. B.R. Tromp, kinderrechter, en in het openbaar uitgesproken door de rolrechter op 12 mei 2020.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshof
Arnhem-Leeuwarden.
RV