ECLI:NL:RBNNE:2020:2129

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
12 juni 2020
Publicatiedatum
12 juni 2020
Zaaknummer
C/18/193480 / FA RK 19-1978
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van gezag op verzoek van een gehuwde ouder zonder wettelijke basis

In deze zaak heeft de rechtbank Noord-Nederland op 12 juni 2020 een beschikking gegeven over de schorsing van het gezag van een gehuwde vader op verzoek van de moeder van twee minderjarige kinderen. De moeder, die sinds 2010 geen contact meer heeft gehad met de vader, verzocht de rechtbank om het gezag van de vader te schorsen, omdat zij niet weet of hij nog leeft of waar hij zich bevindt. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vrouw en de man gehuwd zijn in Eritrea en dat zij gezamenlijk het gezag uitoefenen over hun kinderen volgens Eritrees recht. De vrouw heeft een tijdelijke verblijfsvergunning in Nederland en kan geen formele zaken regelen voor haar kinderen zonder het gezag van de man. De rechtbank heeft ambtshalve onderzocht of zij bevoegd is om het verzoek te behandelen en heeft vastgesteld dat de Nederlandse rechter bevoegd is op basis van de Verordening (EG) nr. 2201/2003. De rechtbank concludeert dat de vrouw voldoende heeft aangetoond dat de man onbekend is en dat er geen wettelijke basis is om het gezag van de man te schorsen. Daarom heeft de rechtbank voor recht verklaard dat de vrouw alleen het gezag uitoefent zolang het bestaan of de verblijfplaats van de man onbekend is. De rechtbank heeft ook bepaald dat deze schorsing in het gezagsregister moet worden ingeschreven. De verzoeken van de vrouw om vervangende toestemming voor de aanvraag van een identiteitskaart of paspoort zijn afgewezen, omdat zij deze niet nodig heeft zolang het gezag van de man is geschorst.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling Privaatrecht
Locatie Groningen
zaak-/rekestnummers: C/18/193480 / FA RK 19-1978 en C/18/193517 / JE RK 19/566

beschikking over de schorsing van het gezag van 12 juni 2020

in de zaken die betrekking hebben op

[minderjarige] ,

die is geboren op [geboortedatum] 2006 in [geboorteplaats] ,
en die hierna '' [minderjarige] '' wordt genoemd,

[minderjarige 2] ,

die is geboren op [geboortedatum] 2007 in [geboorteplaats] ,
en die hierna '' [minderjarige 2] '' wordt genoemd.
De rechtbank wijst in deze zaken als belanghebbenden aan:

[de vrouw] ,

die woont in [woonplaats] ,
en die hierna "de vrouw" wordt genoemd,
advocaat mr. E.D. Kruidhof-Dijk, die kantoor houdt in Emmen,
en

[de man] ,

die geen bekende woon- of verblijfplaats heeft,
en die hierna "de man" wordt genoemd.

Het procesverloop

Deze procedure is ingeleid met een verzoekschrift van de vrouw, dat de rechtbank op 2 augustus 2019 heeft ontvangen. De rechtbank heeft van de vrouw een aanvullend verzoekschrift ontvangen op 20 februari 2020. Daarin wijzigt de vrouw haar oorspronkelijke verzoeken. Na wijziging van haar verzoeken, wil de vrouw dat de rechtbank het gezag van de vader van haar kinderen schorst en dat de rechtbank vervangende toestemming geeft voor de aanvraag van een paspoort of identiteitskaart.
De rechtbank heeft uiteindelijk bepaald dat de zaak mondeling wordt behandeld op 12 juni 2020.
Vanwege het beleid van de Raad voor de Rechtspraak om verspreiding van het coronavirus tegen te gaan, zoals dat op 16 maart 2020 op www.rechtspraak.nl is gepubliceerd, heeft die mondelinge behandeling niet plaatsgevonden in het gerechtsgebouw van de rechtbank.
In plaats daarvan heeft de rechter, samen met de griffier, telefonisch gelijktijdig gesproken met de vrouw en haar advocaat. Omdat het om organisatorische redenen niet mogelijk was dat de Raad bij dat gesprek werd vertegenwoordigd, heeft de heer J. Zijlstra als zittingsvertegenwoordiger van de Raad voorafgaand aan de mondelinge behandeling advies gegeven. De rechter heeft aan de vrouw en haar advocaat dat advies verteld.
[minderjarige] en [minderjarige 2] zijn uitgenodigd om met de rechter te praten. Zij hebben van die uitnodiging geen gebruik gemaakt.
De man is in de Staatscourant opgeroepen om deel te kunnen nemen aan de mondelinge behandeling, maar hij heeft niet gereageerd.
Ten slotte heeft de rechtbank beslist dat vandaag deze beschikking wordt gegeven.

De feiten

De rechtbank kan bij de beoordeling van de verzoeken uitgaan van de volgende feiten.
De vrouw en de man zijn op [huwelijksdatum] in Eritrea gehuwd. Uit dit huwelijk zijn drie kinderen geboren waarvan er nu nog twee minderjarig zijn: [minderjarige] en [minderjarige 2] .
De vrouw en haar kinderen hebben de Eritrese nationaliteit. Zij verblijven sinds [datum] in Nederland en hebben een tijdelijke verblijfvergunning om in Nederland te verblijven, tot [datum] .
Op grond van het familierecht dat geldt in Eritrea, moet het ervoor worden gehouden dat gehuwde ouders, naar Nederlandse begrippen vertaalt, samen het gezag uitoefenen over hun minderjarige kinderen.
In 2010 is het contact tussen de man en de vrouw verloren gegaan. De vrouw weet niet of haar man nog leeft of waar hij verblijft. De vrouw kan geen contact met hem krijgen op het moment dat er iets ten aanzien van [minderjarige] en [minderjarige 2] moet worden geregeld.

De beoordeling

Wat wil de vrouw?
De vrouw heeft aan de rechter verteld dat zij niet weet of haar man nog leeft en als hij nog leeft waar hij is. Zij heeft voor het laatst iets over hem vernomen in 2010, toen de man in Eritrea in de gevangenis zat. De vrouw heeft aan de rechter ook verteld dat zij formeel niets voor haar kinderen kan regelen, omdat in Nederland ervan wordt uitgegaan dat zij het gezag over de kinderen samen met de man uitoefent. De vrouw wil om die redenen dat de rechtbank het gezag van de man schorst.
Wat vindt de Raad?
De Raad heeft aan de rechter verteld dat het belang van de kinderen met zich brengt dat de vrouw wel zaken in hun belang moet kunnen regelen, wat op dit moment niet mogelijk is. De Raad vindt ook dat een schorsing een maatregel moet zijn die niet te lang duurt. De Raad vindt dat de schorsing geen definitief karakter mag hebben, omdat dan niet wordt beoordeeld of aan het zogeheten "klem of verloren criterium" wordt voldaan.
Wat vindt de rechtbank?
Gelet op de internationale aspecten van deze zaak, heeft de rechtbank ambtshalve onderzocht of de Nederlandse rechter bevoegd is om het verzoek te behandelen en daarop een beslissing te nemen en, als dat zo is, welk recht op dat verzoek van toepassing is.
De vrouw en de kinderen hebben op dit moment hun gewone verblijfplaats in Nederland. Het verzoek van de vrouw heeft betrekking op wat in artikel 1 lid 1 sub b en lid 2 sub a juncto artikel 8 lid 1 van Verordening (EG) nr. 2201/2003 "ouderlijke verantwoordelijkheid" wordt genoemd. Dit brengt met zich dat de Nederlandse rechter bevoegd is de zaak te behandelen en te beslissen.
Op grond van artikel 15, eerste lid, van het Haags Kinderbeschermingsverdrag 1996, past de Nederlandse rechter als hij bevoegd is, Nederlands recht toe.
De rechtbank overweegt over het verzoek tot schorsing als volgt.
De rechtbank staat in de eerste plaats voor de vraag of de ouders samen het gezag over hun minderjarige kinderen uitoefenen.
Uit artikel 16, lid 1 en 3, van het Haags Kinderbeschermingsverdrag 1996, volgt dat het van rechtswege ontstaan of tenietgaan van ouderlijke verantwoordelijkheid zonder tussenkomst van een rechterlijke of administratieve autoriteit, wordt beheerst door het recht van de Staat van de gewone verblijfplaats van het kind en dat deze ouderlijke verantwoordelijkheid blijft bestaan na verplaatsing van die gewone verblijfplaats naar een andere Staat.
De ouders zijn gehuwd in Eritrea. Het recht dat in dat land geldt, brengt met zich dat gehuwde ouders - naar Nederlandse begrippen vertaalt - samen het gezag uitoefenen over hun minderjarige kinderen. De rechtbank gaat daarom ervan uit dat de man en de vrouw samen het gezag uitoefenen over [minderjarige] en [minderjarige 2] .
Dat op zichzelf genomen maakt het echter niet mogelijk dat de rechtbank op verzoek van de vrouw het gezag van de man kan schorsen. Daarvoor bestaat geen wettelijke basis. Dat blijkt uit het navolgende.
Artikel 1:253q, eerste lid, BW bepaalt dat wanneer één van de ouders die gezamenlijk het gezag over hun minderjarige kinderen uitoefenen, op één van de in artikel 1:246 van het BW genoemde gronden daartoe onbevoegd is, de andere ouder alleen het gezag over de kinderen uitoefent.
Ingevolge artikel 1:253r, eerste lid, van het BW is het bepaalde in artikel 1:253q BW van overeenkomstige toepassing als één van de ouders al dan niet tijdelijk in de onmogelijkheid verkeert het gezag uit te oefenen of het bestaan of de verblijfplaats van deze ouder onbekend is.
Artikel 1:253r, tweede lid, BW bepaalt dat gedurende de tijd waarin één van deze omstandigheden zich voordoet, het gezag van die ouder is geschorst en het gezag door de andere ouder alleen wordt uitgeoefend.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de vrouw in voldoende mate aangetoond dat zij niet weet of de man nog leeft en als hij nog leeft waar hij dan verblijft. Op grond van de wet brengen deze omstandigheden met zich dat de man is geschorst in zijn gezag en dat de vrouw het gezag over [minderjarige] en [minderjarige 2] alleen uitoefent.
De rechtbank begrijpt dat met deze wettelijke regeling de vrouw feitelijk niet in staat zal zijn gezagsbeslissingen nemen. Het is voor derden immers niet vast te stellen dat het gezag van de man is geschorst. Dat klemt omdat het in het belang van de kinderen noodzakelijk is dat het gezag over hen wel feitelijk kan worden uitgeoefend. De rechtbank zal om die reden, ambtshalve, voor recht verklaren dat het gezag van de man is geschorst zolang zijn bestaan en/of zijn verblijfplaats onbekend is.
De vaststelling dat het gezag van de man is geschorst en dat de vrouw gedurende die schorsing alleen het gezag over [minderjarige] en [minderjarige 2] uitoefent, wordt op grond van artikel 1:244 BW in verbinding met artikel 2, onder a, van het Besluit gezagsregisters aangetekend in het gezagsregister.
Ten overvloede overweegt de rechtbank dat uit de wet volgt dat wanneer de omstandigheid die leidt tot de schorsing zich niet meer voordoet, deze aantekening kan worden doorgehaald door een beslissing van de rechtbank, als een belanghebbende dat aan de rechtbank verzoekt.
Dat de rechtbank voor recht zal verklaren dat het gezag van de man is geschorst, brengt mee dat de vrouw geen belang meer heeft bij een behandeling van en een beslissing op haar verzoek aan de rechtbank om vervangende toestemming te verlenen voor de aanvraag van een identiteitskaart of paspoort. De vrouw heeft bij een aanvraag daarvoor geen verklaring of toestemming van de man nodig en evenmin, bij het ontbreken daarvan, vervangende toestemming van de rechtbank.
Een en ander betekent dat de volgende beslissing moet worden genomen.

De beslissing

De rechtbank:
verklaart voor recht dat de vrouw alleen het gezag uitoefent over
[minderjarige]en
[minderjarige 2], zolang als het bestaan of de verblijfplaats van de man onbekend is;
gelast de griffier de schorsing van het gezag in te schrijven in het gezagsregister;
wijst af wat meer of anders is verzocht.
Deze beschikking is gewezen door mr. B.R. Tromp, (kinder)rechter, en door de rolrechter in het openbaar uitgesproken op 12 juni 2020.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshof
Arnhem-Leeuwarden
RG