In deze zaak heeft de rechtbank Noord-Nederland op 12 juni 2020 een beschikking gegeven over de schorsing van het gezag van een gehuwde vader op verzoek van de moeder van twee minderjarige kinderen. De moeder, die sinds 2010 geen contact meer heeft gehad met de vader, verzocht de rechtbank om het gezag van de vader te schorsen, omdat zij niet weet of hij nog leeft of waar hij zich bevindt. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vrouw en de man gehuwd zijn in Eritrea en dat zij gezamenlijk het gezag uitoefenen over hun kinderen volgens Eritrees recht. De vrouw heeft een tijdelijke verblijfsvergunning in Nederland en kan geen formele zaken regelen voor haar kinderen zonder het gezag van de man. De rechtbank heeft ambtshalve onderzocht of zij bevoegd is om het verzoek te behandelen en heeft vastgesteld dat de Nederlandse rechter bevoegd is op basis van de Verordening (EG) nr. 2201/2003. De rechtbank concludeert dat de vrouw voldoende heeft aangetoond dat de man onbekend is en dat er geen wettelijke basis is om het gezag van de man te schorsen. Daarom heeft de rechtbank voor recht verklaard dat de vrouw alleen het gezag uitoefent zolang het bestaan of de verblijfplaats van de man onbekend is. De rechtbank heeft ook bepaald dat deze schorsing in het gezagsregister moet worden ingeschreven. De verzoeken van de vrouw om vervangende toestemming voor de aanvraag van een identiteitskaart of paspoort zijn afgewezen, omdat zij deze niet nodig heeft zolang het gezag van de man is geschorst.