ECLI:NL:RBNNE:2020:2251

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
25 juni 2020
Publicatiedatum
25 juni 2020
Zaaknummer
195869
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging gezag moeder over drie minderjarigen en benoeming van de GI tot voogd

In deze beschikking van de Rechtbank Noord-Nederland, uitgesproken op 25 juni 2020, is het gezag van de moeder over de minderjarigen [minderjarige 1], [minderjarige 2] en [minderjarige 3] beëindigd. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de kinderen in hun ontwikkeling ernstig worden bedreigd in de thuissituatie bij de moeder, die niet in staat is om de verantwoordelijkheid voor hun verzorging en opvoeding te dragen. De Raad voor de Kinderbescherming heeft een onderzoeksrapport overgelegd waaruit blijkt dat de moeder niet in staat is om de veiligheid van de kinderen te waarborgen. De moeder heeft zelf een belaste voorgeschiedenis en is niet in staat om samen te werken met de hulpverlening. De rechter heeft ook geconstateerd dat de aanvaardbare termijn voor het onderzoeken van perspectief bij de moeder ruimschoots is verstreken. De GI is benoemd tot voogd over de kinderen, en de rechter heeft de verzoeken van de GI om ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing afgewezen, nu het gezag van de moeder is beëindigd. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de beslissing onmiddellijk van kracht is, ongeacht een eventueel hoger beroep.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling privaatrecht
Locatie Groningen
In de zaken met de zaakgegevens C/18/195869 / JE RK 19/879; C/18/199163 / JE RK 20/430 en C/18/199297 / FA RK 20-1381

beschikking van 25 juni 2020

in de zaken die betrekking hebben op

[minderjarige 1] ,

die is geboren op [geboortedatum] in de gemeente [geboorteplaats] ,
en die hierna '' [minderjarige 1] '' wordt genoemd,

[minderjarige 2] ,

die is geboren op [geboortedatum] in de gemeente [geboorteplaats] ,
en die hierna '' [minderjarige 2] '' wordt genoemd,

[minderjarige 3] ,

die is geboren op [geboortedatum] in de gemeente [geboorteplaats] ,
en die hierna '' [minderjarige 3] '' wordt genoemd.
In deze zaken worden als belanghebbenden aangewezen:

De Raad voor de Kinderbescherming,

regio Noord-Nederland,
die hierna "de Raad" wordt genoemd,

[de moeder] ,

die woont in [woonplaats] ,
en die hierna ''de moeder'' wordt genoemd,
advocaat: mr. M.J. Zennipman, die kantoor houdt in Den Haag,

[de GI]

die gevestigd is in Groningen,
en die hierna ''de GI'' wordt genoemd,

De pleegouders,

die wonen op een bij de kinderrechter bekend adres,
en de hierna "de pleegouders" worden genoemd.

Het (verdere) procesverloop

In de zaak met zaaknummer C/18/195869
Op 23 januari 2020 heeft de kinderrechter een tussenbeschikking gegeven. Hij heeft in die beschikking de ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] verlengd tot 30 juni 2020. De beslissing op de resterende duur van de verzoeken is aangehouden, omdat de kinderrechter aan de Raad advies heeft gevraagd over een verdere verlenging van de maatregelen.
In de zaak met zaaknummer C/18/199163/JE RK 20/430
Deze procedure is ingeleid met een verzoekschrift van de GI, dat de kinderrechter heeft ontvangen op 2 juni 2020. De GI verzoekt de kinderrechter om vervangende toestemming te verlenen voor het verkrijgen van een Nederlands reisdocument ten behoeve van [minderjarige 2] en [minderjarige 3] .
In de zaak met zaaknummer C/18/199297 FA RK 20-1381
Deze procedure is ingeleid met een verzoekschrift van de Raad, dat de rechtbank heeft ontvangen op 10 juni 2020. De Raad verzoekt de rechtbank om het gezag van de moeder over de drie kinderen te beëindigen en de GI te belasten met de voogdij over [minderjarige 1] , [minderjarige 2] , [minderjarige 3] .
Op 17 juni 2020 heeft de (kinder)rechter een onderzoeksrapport van de Raad ontvangen.
In alle zaken
Op 23 juni 2020 zijn alle zaken mondeling behandeld. De rechter heeft toen gesproken met [vertegenwoordiger van de raad] , die de Raad vertegenwoordigt, de moeder en haar advocaat, [persoonlijk begeleider moeder] die vanuit [instantie 1] de moeder begeleidt, de pleegmoeder en [vertegenwoordiger van de GI] , die de GI vertegenwoordigen.
Ten slotte is bepaald dat vandaag deze beschikking wordt gegeven.

De (verdere) beoordeling

Inleiding
De rechter zal hierna eerst het verzoek van de Raad behandelen, omdat dit verzoek het meest verstrekkend is. De beslissing op dat verzoek is van invloed op de overige verzoeken die strekken tot verlenging van de lopende ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing en het verkrijgen van vervangende toestemming van de afgifte van een reisdocument.
Omdat de "rechtbank" in de wet wordt aangewezen om het verzoek het gezag te beëindigen te behandelen en "de kinderrechter" om de andere zaken te behandelen, zal hierna steeds wanneer "de rechter" wordt genoemd, dit moeten worden gelezen als de rechtbank of de kinderrechter, al naar gelang het verzoek dat wordt behandeld.
Waarom vindt de Raad dat de rechtbank het gezag van de moeder over [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] moet beëindigen?
De Raad vindt dat uit zijn onderzoeksrapport blijkt dat [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] in de thuissituatie bij de moeder zodanig zullen opgroeien dat zij ernstig worden bedreigd in hun ontwikkeling. De Raad meent dat de moeder niet in staat is om de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding te dragen en dat de aanvaardbare termijn waarbinnen dit kan worden onderzocht, inmiddels ook is overschreden.
Wat vindt de moeder?
De moeder is het eens met het verzoek van de Raad voor zover het verzoek op [minderjarige 1] betrekking heeft. De moeder vindt dat zij niet voor hem kan zorgen. De moeder wil wel weer voor [minderjarige 2] en [minderjarige 3] zorgen. De moeder heeft aangeboden dat zij zich met haar dochters voor een jaar laat opnemen in " [instelling 1] " in [vestigingsplaats] , een instelling waarvan de moeder meent dat die haar zouden kunnen begeleiden. De moeder vindt zij die kans ook moet krijgen, omdat haar niet eerder de mogelijkheid van een ouderschapsbeoordeling is geboden. De moeder vindt verder dat ten onrechte wordt aangenomen dat bij haar in de thuissituatie [minderjarige 1] en [minderjarige 2] seksueel zijn misbruikt. De moeder meent dat dit misbruik heeft plaatsgevonden in het eerste pleeggezin waar de kinderen hebben verbleven na hun uithuisplaatsing.
Wat vindt de GI?
De GI is het met het verzoek van de Raad eens. De GI vindt dat de aanvaardbare termijn is overschreden om nog onderzoek te doen naar een eventueel perspectief bij de moeder. De GI vindt ook dat tijdig de mogelijkheid heeft bestaan van een ouderschapsbeoordeling, maar dat [instelling 2] na de samenwerkingsweken met de moeder om goede redenen heeft besloten dat de ouderschapsbeoordeling niet kon worden voortgezet. De GI meent verder dat uit het onderzoeksrapport van de Raad blijkt dat geen perspectief bij de moeder kan worden gevonden.
Wat vinden de pleegouders?
De pleegmoeder heeft verteld dat [minderjarige 2] en [minderjarige 3] liefdevol zijn opgenomen in het pleeggezin en dat zij daar hun perspectief hebben, maar dat het pleeggezin het niet aankan als zij nu eerst weer uit het gezin worden gehaald voor een opname met de moeder. Als daartoe wordt besloten, zullen de kinderen nadien niet meer in het pleeggezin kunnen terugkeren.
Wat vindt de rechter?
De rechter stelt bij de beoordeling van het verzoek van de Raad voorop dat uit de wet volgt dat de rechtbank het gezag kan beëindigen als [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] zodanig opgroeien dat zij bij het laten voortduren van het gezag in hun ontwikkeling ernstig worden bedreigd en de moeder die het gezag uitoefent, niet in staat is om de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding te nemen en hierin binnen een voor [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] aanvaardbare termijn geen verandering valt te verwachten. [1]
De rechter heeft het onderzoeksrapport van de Raad gelezen en geluisterd naar wat iedereen hem heeft verteld op 23 juni 2020. De rechter vindt dat uit het onderzoeksrapport van de Raad blijkt dat er op de zorgboerderij van [minderjarige 1] en in de thuissituatie bij de pleegouders van [minderjarige 2] en [minderjarige 3] , géén sprake is van een ontwikkelingsbedreiging. De rechter vindt dat uit het onderzoeksrapport echter ook blijkt dat alle kinderen in hun ontwikkeling ernstig worden bedreigd als zij worden teruggeplaatst bij de moeder of als opnieuw daarnaar onderzoek wordt gedaan. Hij vindt verder dat geen perspectief bij de moeder kan worden gevonden en dat en verder onderzoek niet nodig, niet mogelijk en niet wenselijk. Voor dat laatste is mede redengevend dat de aanvaardbare termijn om het perspectief bij de moeder te onderzoeken inmiddels ruimschoots is verstreken. De rechter komt tot zijn oordeel op grond van de volgende feiten en omstandigheden.
Alle kinderen zijn tot [datum] bij de moeder opgegroeid. Daarna zijn zij uit huis geplaatst op verschillende plekken. Vanaf [datum] wonen de kinderen op hun huidige, perspectief biedende, woonplekken.
De maatregelen van ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing zijn genomen en steeds verlengd. omdat de kinderen bij de moeder opgroeien in een onveilige en onvoorspelbare opvoedingssituatie. De kinderen werden in de thuissituatie bij de moeder geconfronteerd met agressie, in de vorm van huiselijk geweld. Bovendien bleek dat de moeder de veiligheid van de kinderen in gevaar bracht. De moeder heeft zelf een ernstig belast verleden met onder andere seksueel misbruik binnen haar familie. De moeder heeft ondanks dat verleden niet met haar familie gebroken. Zij woont in de buurt van haar familie en zij is ondanks geboden alternatieven, bij haar familie in de buurt blijven wonen. De moeder heeft in de volle wetenschap hoe risicovol dat voor haar eigen kinderen is, de kinderen voor oppas/opvang naar haar familie gebracht. Uit het onderzoeksrapport van de Raad blijken tal van aanknopingspunten dat ook [minderjarige 1] , [minderjarige 2] slachtoffer zijn geworden van seksueel misbruik in de thuissituatie bij de moeder, voorafgaand aan hun uithuisplaatsing.
De nu achtjarige [minderjarige 1] , was zes jaar oud toen hij uit huis werd geplaats. Hij vertoonde zeer zorgelijk en afwijkend gedrag. [minderjarige 1] was extreem boos, wat zich uitte in slaan, bijten, spugen en schelden. Ook vertoonde [minderjarige 1] seksueel grensoverschrijdend gedrag en poepte hij meerdere keren per week in zijn broek. [minderjarige 1] is een beschadigd kind met een forse gedragsproblematiek. Hij kan zijn emoties niet goed reguleren en hij vertoont ondanks ingezette hulpverlening, nog steeds seksueel grensoverschrijdend gedrag.
De nu vier jaar oude [minderjarige 2] , was twee jaar oud toen zij uit huis werd geplaatst. Ook zij vertoonde en vertoont nog steeds zeer zorgelijk gedrag. [minderjarige 2] is zeer gericht op blote billen en vertoont (ook naar andere kinderen) grensoverschrijdend seksueel gedrag dat niet overeenkomst met haar leeftijd en haar ontwikkeling. [minderjarige 2] heeft aan de hulpverlening inmiddels ook verteld wat er met haar in de thuissituatie bij de moeder is gebeurd op seksueel gebied. De problematiek is zo ernstig dat specialistische hulpverlening nodig is om te onderzoeken wat haar precies is overkomen en welke therapie op haar problematiek aansluit. Hiervoor is [minderjarige 2] aangemeld bij [instantie 2] . [instantie 2] kan en wil pas (verdere) diagnostiek en hulpverlening bieden op het moment dat het woonperspectief van [minderjarige 2] duidelijk is en het gezag van de moeder is beëindigd. Alleen dan acht [instantie 2] het verantwoord en zinvol om verdere stappen te zetten.
[minderjarige 3] die nu drie jaar oud is, was één jaar oud toen zij uit huis werd geplaatst. Zij ontwikkelt zich op dit moment conform haar leeftijd en er zijn geen concrete zorgen over haar ontwikkeling tot zover. Wel is duidelijk dat zij bij de moeder thuis in een opvoedingssituatie terecht zou komen, die ook haar ontwikkeling als kind ernstig zal bedreigen.
Uit voorgaande feiten en omstandigheden blijkt dat alle kinderen van jongs af aan door de moeder in een opvoedingssituatie zijn gebracht waarin hun fysieke en emotionele veiligheid ernstig is geschaad. Het behoeft geen betoog dat het opgroeien in een opvoedingssituatie waarin sprake is van fysieke en emotionele onveiligheid, zeer schadelijk is voor de ontwikkeling van de kinderen. Het beperkt op latere leeftijd hun hechtingsmogelijkheden, het bemoeilijkt een normale seksuele ontwikkeling en het beperkt de mogelijkheid om te leren vertrouwen op volwassenen.
Voor de rechter is verder een belangrijk gezichtspunt dat alle kinderen jong zijn en al vanaf [datum] uit huis zijn geplaatst. Hun jonge leeftijd en hun inmiddels doorlopen ontwikkeling, in samenhang genomen met het tijdsverloop, hebben met zich gebracht dat zij zich hebben gehecht aan hun verzorgers. Een wijziging in hun opvoedingssituatie die gepaard zal gaan met een rolwisseling van de volwassenen die hen verzorgen, vormt ook een zelfstandige en ernstige ontwikkelingsbedreiging.
De rechter neemt verder in overweging dat de moeder gelet op haar persoonlijke problematiek, niet in staat is om de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van de kinderen te dragen.
Uit onderzoek dat door [instantie 3] is 2014 is verricht, is bekend dat de moeder functioneert op een beneden gemiddeld niveau (77-87 met een verbaal begrip van 58-69) en dat zij kampt met een persoonlijkheidsstoornis (borderline) en een dissociatieve stoornis. De moeder heeft een belaste voorgeschiedenis. Zij is zelf slachtoffer van ernstig seksueel misbruik in haar eigen jeugd, binnen haar familie. Haar persoonlijke problematiek brengt met zich dat de moeder zorgen van de hulpverlening niet (h)erkent en dat zij ook niet tot samenwerking met de hulpverlening kan komen. Doordat ieder probleembesef ontbreekt, heeft de moeder ook geen hulpvraag en kan zij niet worden geholpen. Dit heeft met zich gebracht dat het doel van de hulpverlening om tot een ouderschapsbeoordeling binnen [instelling 2] te komen, niet is gehaald. Na de samenwerkingsweken, achtte [instelling 2] de veiligheid van de kinderen onvoldoende geborgd als moeder in buurt van haar familie zou blijven wonen. Haar familie is een voor kinderen onveilig netwerk, omdat binnen de familie sprake is van een incest. Moeder ontkent echter - tegen beter weten in - dat zij contact heeft met haar familie, waardoor een zinvol gesprek over de veiligheid van de kinderen niet mogelijk is. [instelling 2] stelt vast dat de moeder vindt dat de GI en de politie liegen en dat zij geen inzicht toont in de zorgen. Traumabehandeling van moeder heeft niet kunnen starten, omdat er volgens de psycholoog en psychiater geen sprake was van interne motivatie of lijdensdruk om aan de slag te gaan met haar traumatische ervaringen. De rechter heeft tijdens de mondelinge behandeling uit eigen waarneming vastgesteld dat een zinvol gesprek met de moeder over de zorgen over de kinderen en wat die zorgen betekenen, niet mogelijk is. De moeder komt niet verder dan een ontkenning van de zorgen over wat de kinderen in de thuissituatie bij haar is overkomen. De moeder ontkent ook de zorgen die over haar eigen functioneren bestaan. De moeder kan op deze onderwerpen niet reflecteren. Het blijft bij het maken van volstrekt ongefundeerde verwijten aan betrokken hulpverleners in het algemeen en aan de jeugdbeschermers van de GI in het bijzonder. De moeder meent dat haar onrecht is aangedaan en zij is (ook) tijdens de mondelinge behandeling niet in staat de belangen van [minderjarige 2] en [minderjarige 3] centraal stellen.
Onder zodanige omstandigheden mist ieder aanknopingspunt dat de moeder binnen welke termijn dan ook, in staat zal zijn om opvoedingsverantwoordelijkheid te dragen. Onder gelijkblijvende omstandigheden zijn kinderen bij haar niet veilig.
De rechter vindt om al deze redenen dat het gezag van de moeder moet worden beëindigd.
Omdat de beëindiging van het gezag ertoe zal leiden dat een gezagsvoorziening over de kinderen komt te ontbreken, moet op grond van de wet een voogd over hen worden benoemd. [2]
Alle belanghebbenden zijn het erover eens dat het in het belang van de kinderen is dat hierin wordt voorzien door een neutrale partij, zoals de GI. De rechter sluit zich daarbij aan en zal daarom de GI tot voogd benoemen.
Wat betekent de beslissing over het gezag voor de andere verzoeken die zijn gedaan?
Omdat het gezag van de moeder wordt beëindigd, rest geen belang meer bij een behandeling van en een beslissing op het verzoek de maatregelen van ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing te verlengen en evenmin bij een behandeling en een beslissing op het verzoek om vervangende toestemming te geven voor de aanvraag van een Nederlands reisdocument. Voor zover de moeder voor de aanvraag van dat document nog geen toestemming heeft gegeven, is immers de GI als voogd bevoegd de aanvraag voor een paspoort of een identiteitskaart te doen.
De uitvoerbaarverklaring bij voorraad
De rechter vindt dat het belang van de kinderen bij de beslissing over het gezag, zwaarder weegt dan het belang dat wordt gediend met een schorsing van de daarover genomen beslissing door het instellen van hoger beroep of door een herbeoordeling van de uitvoerbaar verklaring bij voorraad van de beslissing in een eventueel te voeren kort geding. [3]

De beslissing

De rechtbank:
beëindigt het gezag van de moeder over [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] ;
benoemt de GI tot voogd;
gelast de griffier deze wijziging in het gezag in te schrijven in het gezagsregister;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
De kinderrechter:
wijst de verzoeken van de GI, voor zover daarop nog niet eerder op is beslist, af.
Deze beschikking is gewezen door mr. B.R. Tromp, (kinder)rechter en door hem in het openbaar uitgesproken op 25 juni 2020.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat. worden ingediend ter griffie van het gerechtshof
Arnhem-Leeuwarden
fn: GH

Voetnoten

1.art. 1:266 BW;
2.art. 1:275 BW;
3.zie voor deze problematiek: HR 20 december 2019, ECLI:NL:HR:2019:2026; RVR 2020/7