1.10.Eiser heeft documenten overgelegd met betrekking tot de aangiften IB/PVV 2014 en IB/PVV 2015. In deze documenten is bij het onderdeel ‘Specificatie box 2: Inkomen uit aanmerkelijk belang’ in 2014 het volgende opgenomen:
“ [Besloten Vennootschap]Aantal aandelen/winstbewijzen: 90Intrinsieke waarde einde periode 572.041Verkrijgingsprijs 400.000Voordeel uit aanmerkelijk belang ‘ [Besloten Vennootschap] ’ 0
[Besloten Vennootschap]Aantal aandelen/winstbewijzen: 90Intrinsieke waarde einde periode 572.041Verkrijgingsprijs 280.000Voordeel uit aanmerkelijk belang partner ‘ [Besloten Vennootschap] ’ 0Op alle overgelegde pagina’s staat linksonder “
Rapportage inkomstenbelasting 2014.”
In 2015 is bij het onderdeel ‘Specificatie box 2: Inkomen uit aanmerkelijk belang’ het volgende opgenomen:
“ [Besloten Vennootschap]Aantal aandelen/winstbewijzen 50Intrinsieke waarde einde periode 324.350Verkrijgingsprijs 1Voordeel uit aanmerkelijk belang ‘ [Besloten Vennootschap] 0
[Besloten Vennootschap]Aantal aandelen/winstbewijzen: 50Intrinsieke waarde einde periode 324.350Verkrijgingsprijs 1Voordeel uit aanmerkelijk belang partner ‘ [Besloten Vennootschap]’
Op alle overgelegde pagina’s staat linksonder “
Rapportage inkomstenbelasting 2015.”
2. Het geschil tussen partijen betreft het antwoord op de vraag of verweerder beschikt over een nieuw feit dat het opleggen van de navorderingsaanslag rechtvaardigt (artikel 16, eerste lid, van de Algemene Wet op de Rijksbelastingen (AWR)). Eiser beantwoordt deze vraag ontkennend en verweerder bevestigend. Het geschil spitst zich daarbij toe op de vraag of verweerder bij het vaststellen van de (primitieve) aanslag redelijkerwijs bekend had moeten zijn met het feit dat eiser in 2015 een belast voordeel uit aanmerkelijk belang had genoten.
3. Eiser stelt dat er geen sprake is van een nieuw feit, omdat het voordeel uit aanmerkelijk belang redelijkerwijs bekend had kunnen zijn bij verweerder. Zo beschikte verweerder bij het opleggen van de primitieve aanslag over de aangifte vennootschapsbelasting 2015 van [Besloten Vennootschap] , waaruit volgt dat er een terugbetaling van aandelenkapitaal heeft plaatsgevonden. Dit feit was volgens eiser reeds hierom bekend bij verweerder. Eiser stelt verder dat verweerder aan de juistheid van de aangifte IB/PVV 2015 diende te twijfelen. Bij het opleggen van de primitieve aanslag beschikte verweerder namelijk over de onder 1.5 vermelde notariële aktes van de omzetting van het agio in aandelenkapitaal en afstempeling van de aandelen. Daarnaast is het aantal aandelen en de verkrijgingsprijs volgens eiser in de ingediende aangifte IB/PVV 2015 opgenomen en is dit aantal substantieel gewijzigd ten opzichte van de aangifte IB/PVV 2014 (zie 1.10). Deze informatie had tot nader onderzoek bij verweerder moeten leiden. Nu verweerder geen nader onderzoek heeft ingesteld, is er sprake van een ambtelijk verzuim, waardoor het opleggen van de navorderingsaanslag niet mogelijk is.
4. Verweerder stelt dat er wel sprake is van een nieuw feit, dat hem redelijkerwijs niet bekend kon zijn. De aangifte vennootschapsbelasting 2015 van [Besloten Vennootschap] is door verweerder ontvangen nadat de primitieve aanslag IB/PVV 2015 door hem was opgelegd. Verweerder voert aan dat de notariële akte in het geheel niet door hem is ontvangen, wat ook niet gebruikelijk is. Verweerder betwist dat de verkrijgingsprijs is opgenomen in de door hem ontvangen aangiften IB/PVV 2014 en IB/PVV 2015. Slechts het aantal aandelen is in de ingediende aangifte vermeld (zie 1.6). De aangifte IB/PVV 2015 maakte verder een verzorgde indruk en was ingediend door een professioneel gemachtigde, zodat er geen reden was om aan de juistheid van de aangifte te twijfelen.
5. De rechtbank overweegt dat, indien enig feit grond oplevert voor het vermoeden dat een aanslag tot een te laag bedrag is vastgesteld, verweerder de te weinig geheven belasting kan navorderen. Ingevolge artikel 16, eerste lid, van de AWR kan een feit dat de inspecteur bekend was of redelijkerwijs bekend had kunnen zijn, geen grond voor navordering opleveren, behoudens in de gevallen waarin belanghebbende ter zake van dit feit te kwader trouw is. De bewijslast dat er sprake is van een nieuw feit, rust in eerste instantie op verweerder. Verweerder mag bij het vaststellen van de aanslagen uitgaan van de juistheid van de gegevens die eiser in de aangiften heeft vermeld. Tot een nader onderzoek is verweerder in beginsel niet gehouden. Wel is hij tot een nader onderzoek gehouden, indien hij, na met een normale zorgvuldigheid kennis te hebben genomen van de inhoud van de aangiften, aan de juistheid van enig daarin opgenomen gegeven in redelijkheid behoort te twijfelen (HR 7 december 2007, ECLI:NL:HR:2007:BB3465). Voor twijfel is geen aanleiding indien de niet onwaarschijnlijke mogelijkheid bestaat dat de in de aangiften opgenomen gegevens juist zijn (HR 16 april 2010, ECLI:NL:HR:2010:BJ9082). 6. Eiser voert aan dat verweerder bij het opleggen van de primitieve aanslag IB/PVV 2015 beschikte over de aangifte vennootschapsbelasting 2015 van [Besloten Vennootschap] . De rechtbank stelt echter vast dat de aangifte vennootschapsbelasting 2015 door verweerder is ontvangen nadat de primitieve aanslag IB/PVV 2015 is opgelegd (zie 1.7 en 1.8). De aangifte vennootschapsbelasting kan daarom naar het oordeel van de rechtbank niet leiden tot de conclusie dat verweerder bij het vaststellen van de aanslag IB/PVV 2015 tot nader onderzoek was gehouden. Eiser heeft daarnaast aangevoerd dat de notariële aktes betreffende de omzetting van het agio in aandelenkapitaal en de afstempeling van de aandelen, in het bezit zijn van verweerder. Nu verweerder het bezit van deze notariële aktes gemotiveerd betwist en eiser voor deze stelling geen verdere onderbouwing heeft aangedragen, acht de rechtbank niet aannemelijk dat de notariële aktes in bezit van verweerder waren op het moment van opleggen van de primitieve aanslag IB/PVV 2015. De aangifte vennootschapsbelasting 2015 en de onder 1.5. vermelde (notariële) aktes kunnen naar het oordeel van de rechtbank daarom niet leiden tot de constatering dat verweerder de aangifte nader had moeten onderzoeken en er daarom geen sprake is van een nieuw feit.
7. Eiser voert ook nog aan dat de door hem ingediende aangiften IB/PVV 2014 en 2015 niet alleen het aantal aandelen, maar ook de (gewijzigde) verkrijgingsprijs van deze aandelen bevatten, en dat verweerder op grond van die vermeldingen nader onderzoek naar de aanvaardbaarheid van de aangifte IB/PVV 2015 had moeten doen. Eiser heeft ter onderbouwing van dit standpunt de onder 1.10 vermelde bescheiden aangeleverd. Verweerder heeft gemotiveerd betwist dat deze documenten gelijk zijn aan de door hem ontvangen aangiften. Verweerder stelt dat de door eiser ingediende stukken fiscale adviesrapporten zijn, gemaakt door een aangifteprogramma en primair bestemd voor de klanten van een advieskantoor. Dergelijke rapporten zijn over het algemeen uitgebreider dan de aangiften zoals die door verweerder worden ontvangen. Verweerder verwijst naar de onder 1.6 vermelde uitdraai uit zijn eigen systemen, waarop enkel het aantal aandelen in box 2 is ingevuld.
8. De rechtbank acht aannemelijk dat, zoals door verweerder gesteld, de door eiser aangeleverde documenten fiscale adviesrapporten zijn, die meer informatie bevatten dan de daadwerkelijk bij verweerder ingediende aangiften. De rechtbank ziet daarvoor de volgende aanwijzingen. Naast de omschrijving “Rapportage inkomstenbelasting” linksonder op de documenten (zie 1.10), staat er informatie in over toeslagen, het “niet-aftrekbaar deel van de (hypothecaire) leningen box 1” en het saldo op de spaarrekeningen per 31 december. Deze gegevens komen niet (meer) in de door verweerder overgelegde uitdraaien van de aangiften IB/PVV voor. Verder zijn de door eiser overgelegde documenten ongedateerd en ontbreekt, zowel bij de uitdraai over 2014 als de uitdraai over 2015, de eerste pagina. Naar het oordeel van de rechtbank is hiermee niet komen vast te staan dat de door eiser aangeleverde gegevens in de rapportage, waaronder de intrinsieke waarde en de verkrijgingsprijs van de ab-aandelen, ook waren opgenomen in de aangifte IB/PVV 2015 die naar verweerder is verzonden.
9. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder op grond van het voorgaande voldoende aannemelijk gemaakt dat er geen aanleiding was om aan de juistheid van de aangifte te twijfelen. De onderzoeksplicht van verweerder reikt naar het oordeel van de rechtbank niet zo ver dat verweerder, in het geval bij het onderdeel inkomen uit aanmerkelijk belang in de aangifte alleen een aantal aandelen staat vermeld, zonder verdere aanwijzingen en zonder dat er inkomen uit aanmerkelijk belang is aangegeven, gehouden was om een nader onderzoek in te stellen. Mede gezien de omstandigheid dat de aangifte door een professioneel gemachtigde was ingediend, behoefde verweerder bovendien aan de juistheid van de aangifte in redelijkheid niet te twijfelen. De rechtbank acht daarom een nieuw, navordering rechtvaardigend, feit aanwezig dat verweerder niet redelijkerwijs bekend had kunnen zijn. De navorderingaanslag is daarom terecht opgelegd. Voor dat geval is tussen partijen de hoogte van de navorderingsaanslag verder niet in geschil.
10. Het beroep wordt geacht mede betrekking te hebben op de belastingrente. Eiser heeft geen zelfstandige gronden tegen de in rekening gebrachte belastingrente aangevoerd. De rechtbank ziet geen aanleiding af te wijken van de beschikking belastingrente. Hierbij wijst de rechtbank eiser erop dat het bedrag van de belastingrente het bedrag van de aanslag volgt.
11. Het beroep is ongegrond.
12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.