In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 10 juli 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en de inspecteur van de Belastingdienst over de hoogte van de belastingrente die in rekening is gebracht bij een navorderingsaanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2015. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen de beschikking belastingrente van € 239, die verweerder had opgelegd. Eiseres stelde dat het bedrag aan belastingrente € 12 moest zijn, gebaseerd op een berekening die rekening hield met een teruggave van € 2.585 en een te betalen bedrag van € 2.720. Verweerder daarentegen handhaafde het bedrag van € 239, stellende dat dit het juiste bedrag was volgens de wet.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de belastingrente conform artikel 30fc van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) tot het juiste bedrag en over de juiste periode is berekend. Echter, de rechtbank oordeelde dat het zorgvuldigheidsbeginsel in dit geval in de weg staat aan het in rekening brengen van de belastingrente over het gehele bedrag van de navorderingsaanslag. De rechtbank concludeerde dat verweerder bij het opleggen van de primitieve aanslag niet alle relevante gegevens had verwerkt, wat leidde tot een onzorgvuldige handelwijze. Hierdoor moest eiseres een hoger bedrag aan belastingrente betalen dan wanneer de primitieve aanslag correct was opgelegd.
De rechtbank heeft het beroep van eiseres gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar vernietigd en de belastingrente verminderd tot € 11. Tevens heeft de rechtbank bepaald dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht vergoedt. De uitspraak is openbaar gemaakt op de maandag na de datum van uitspraak.