1.7.Op 1 april 2019 heeft een hoorgesprek plaatsgevonden en bij uitspraak op bezwaar van 19 juli 2019 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.
2. Is geschil is het antwoord op de vraag of eiser recht heeft op vergoeding van (heffings)rente over het bedrag van de teruggaafbeschikking OB.
3. De rechtbank stelt allereerst vast dat er zich bij de stukken geen als zodanig kenbare beschikking houdende de afwijzing, of nihil-toekenning, van een verzoek om (heffings)rente bevindt (zie artikel 30j van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, AWR). Ter zitting hebben partijen kenbaar gemaakt dat in de teruggaafbeschikking OB van 27 december 2018 de beschikking houdende de afwijzing/nihil-vaststelling daarvan moet worden geacht te zijn begrepen. De rechtbank zal partijen daarin, uit proceseconomisch oogpunt, volgen.
4. Eiser stelt dat hij recht heeft op vergoeding van rente over het bedrag van de teruggaaf vanaf eind 2003 tot aan 4 maart 2019, de datum van betaling (onder verwijzing naar het bankafschrift ING 20-02-2019 t/m 05-03-2019, bijlage 5 beroepschrift), dan wel tot de datum van de zitting, op grond van artikel 4:126 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) (titel 4.5 Wet Nadeelcompensatie). Volgens eiser is sprake van een wederrechtelijk verkregen voordeel in de zin van artikel 36 van het Wetboek van Strafrecht (WvSr.), dan wel dat hij geldt als benadeelde partij. Daarnaast doet eiser een beroep op het vertrouwens-beginsel omdat hij over een aanslag Inkomstenbelasting/premievolksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 1991 in 2012 wel rente vergoed heeft gekregen.
5. Verweerder stelt dat eiser geen recht heeft op vergoeding van rente. Uit het in deze van toepassing zijnde tweede lid, onder b, van artikel 30f van de AWR, zoals dat luidde van 1 april 2003 tot 1 januari 2004, volgt dat heffingsrente alleen wordt vergoed als blijkt dat op de periodieke aangifte over dat jaar te veel OB is aangegeven of te weinig belasting op aangifte is terugbetaald. In die gevallen kan, al dan niet door middel van een suppletieaangifte, bezwaar worden gemaakt tegen de ingediende aangiften en is sprake van teruggaven die voortvloeien uit het herstellen van onjuistheden na afloop van het betreffende jaar. Daarvan is in dit geval geen sprake. Eiser deed op 4 oktober 2018 voor het eerst aangifte en er is geen sprake van een teruggaaf die voortvloeit uit het herstel van een onjuistheid. Ook uit de besluiten van de Staatssecretaris van 17 oktober 1988 (VB 88/868) en 20 maart 2008 (Besluit heffingsrente, nr. CPP2007/3267M), alsmede artikel 18, tweede lid van het Besluit Fiscaal Bestuursrecht blijkt dat geen heffingsrente wordt vergoed over zaken die geen herstel van een onjuistheid zijn, alsmede dat een teruggave als gevolg van een negatieve aangifte geen herstel van een onjuistheid is. Verweerder stelt voorts dat geen sprake is van opgewekt vertrouwen, alsmede dat titel 4.5 van de Awb en artikel 36e van het WvSr. niet van toepassing zijn.