Uitspraak
RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
alimentatiebeschikking van 29 september 2020
['de dochter] ,
[de moeder]
De procedure
De feiten
De beoordeling
De beslissing
Arnhem-Leeuwarden
Rechtbank Noord-Nederland
In deze zaak heeft de rechtbank Noord-Nederland op 29 september 2020 uitspraak gedaan in een verzoekschrift van een minderjarig kind, hierna 'de dochter', die om een bijdrage in de kosten van verzorging en levensonderhoud vroeg van haar moeder. De dochter, geboren uit een inmiddels ontbonden huwelijk, heeft na de echtscheiding bij haar moeder gewoond, maar woont inmiddels bij haar vriend en zijn ouders. De dochter verzocht de rechtbank om een alimentatiebijdrage van € 742,-- per maand voor de periode van 1 juni 2019 tot en met 31 december 2019 en € 179,-- per maand vanaf 1 januari 2020. De moeder heeft verweer gevoerd en stelde dat de dochter niet-ontvankelijk was in haar verzoek, omdat zij minderjarig was op het moment van indiening.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dochter op het moment van indiening van het verzoek minderjarig was en daarom niet in staat om zelfstandig rechtshandelingen te verrichten. Dit leidde tot de conclusie dat de dochter niet-ontvankelijk was in haar verzoek. De rechtbank overwoog dat, zelfs als de dochter meerderjarig was geweest, haar verzoek ook zou zijn afgewezen. Dit omdat de dochter niet had aangetoond dat zij zelf in haar levensonderhoud moest voorzien, en omdat zij niet alleen haar moeder, maar ook haar vader had moeten aanspreken voor de alimentatie. De rechtbank concludeerde dat er onvoldoende gegevens waren om de draagkracht van de ouders vast te stellen, wat noodzakelijk is voor de beoordeling van het verzoek.
De rechtbank heeft uiteindelijk de dochter in haar verzoek niet-ontvankelijk verklaard, met de mogelijkheid voor hoger beroep binnen drie maanden na de uitspraak.