Uitspraak
RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
beschikking over het gezag, de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing
in de zaak van
de Raad voor de Kinderbescherming,
het nog ongeboren kind van [de moeder] ,
[de moeder] ,
Het procesverloop
De feiten
[minderjarige 1], op [geboortedag] [geboortemaand] 2015 in [geboorteplaats] ;
[minderjarige 2], op [geboortedag] [geboortemaand] 2017 in [geboorteplaats] ;
[minderjarige 3], op [geboortedag] [geboortemaand] 2018 in [geboorteplaats] .
De beoordeling
- een tijdelijke uithuisplaatsing moet er altijd op gericht zijn ouder en kind weer te herenigen. Hierbij dienen de belangen van het kind en die van de ouder tegen elkaar afgewogen te worden, waarbij de gezondheid en de ontwikkeling van het kind altijd voorop dienen te staan (vgl. § 92-93);
- het besluitvormingsproces rond de inmenging moet eerlijk te zijn; de moeder moet voldoende zijn betrokken in het besluitvormingsproces en aantoonbaar moet zijn dat sprake is geweest van een zorgvuldige beoordeling van de invloed van de genomen maatregel op de moeder en het kind, en van de mogelijke alternatieven (vgl. § 92-93);
- er dient sprake te zijn van "noodzaak" om de maatregel te nemen. Die noodzaak is er niet wanneer het alleen maar beter zou zijn voor het kind om in een andere omgeving te worden grootgebracht (vgl. § 94-95).