In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 3 november 2020 een beschikking gegeven over de voogdij van twee minderjarigen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2], na het overlijden van hun moeder. De moeder had in het gezagsregister de oom en de vriendin aangewezen als voogden, maar zij hebben de voogdij niet tijdig aanvaard. De Raad voor de Kinderbescherming heeft op 16 oktober 2020 een verzoekschrift ingediend om de oom en de vriendin tot voogd te benoemen. Tijdens de mondelinge behandeling op 28 oktober 2020 zijn de betrokkenen gehoord, waaronder de minderjarigen, de oom, de vriendin en vertegenwoordigers van de GI en de Raad.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de moeder van de kinderen is overleden en dat de voogdij niet is aanvaard door de aangewezen voogden. Dit betekent dat de rechter ambtshalve een voogd moet benoemen. De rechtbank heeft daarbij rekening gehouden met de aanwijzing van de moeder in het gezagsregister en de bereidheid van de oom en de vriendin om de voogdij uit te oefenen. Echter, de rechter heeft zorgen geuit over de mogelijkheden van de oom en de vriendin om de zakelijke kant van de voogdij te regelen, gezien de complexe zorgbehoeften van [minderjarige 2].
De rechtbank heeft besloten dat de GI voorlopig de voogdij zal uitoefenen, terwijl de zaak opnieuw mondeling zal worden behandeld op 16 december 2020. De rechter heeft de griffier gelast om de huidige aantekening in het gezagsregister te wijzigen en heeft de betrokkenen opgeroepen om bij de volgende zitting aanwezig te zijn. De beschikking is openbaar uitgesproken door mr. B.R. Tromp, kinderrechter.