In deze zaak heeft de kinderrechter op 3 november 2020 uitspraak gedaan over de verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van drie minderjarigen, [minderjarige 1], [minderjarige 2] en [minderjarige 3]. De zaak is ingeleid door de gecertificeerde instelling William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering, die op basis van een negatieve ouderschapsbeoordeling van een centrum voor ouderschapsbeoordeling heeft verzocht om de ondertoezichtstelling te verlengen en een machtiging tot uithuisplaatsing te verlenen. De ouders zijn het niet eens met deze uithuisplaatsing en willen blijven samenwerken met de hulpverlening om de kinderen weer bij hen te laten wonen.
De kinderrechter heeft vastgesteld dat de ouders niet in staat zijn om een veilige en hygiënische opvoedingsomgeving te bieden, wat leidt tot een ernstige bedreiging van de ontwikkeling van de kinderen. De ouders zijn onvoldoende leerbaar en hebben niet de capaciteiten om de nodige opvoedvaardigheden te ontwikkelen. De kinderrechter heeft de wettelijke voorwaarden voor verlenging van de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing beoordeeld en geconcludeerd dat aan de eerste twee voorwaarden is voldaan, maar dat de derde voorwaarde, de verwachting dat de ouders binnen een aanvaardbare termijn de opvoeding weer aankunnen, niet gerechtvaardigd is.
De kinderrechter heeft daarom de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing verlengd tot 19 februari 2021, met de opdracht aan de Raad voor de Kinderbescherming om advies uit te brengen over het perspectief van de kinderen en de noodzaak van een gezagsbeëindigende maatregel. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en er is een nieuwe mondelinge behandeling gepland om de voortgang te bespreken.