ECLI:NL:RBNNE:2020:3757

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
3 november 2020
Publicatiedatum
30 oktober 2020
Zaaknummer
C/18/201644 / JE RK 20-791
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van minderjarigen na negatieve ouderschapsbeoordeling

In deze zaak heeft de kinderrechter op 3 november 2020 uitspraak gedaan over de verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van drie minderjarigen, [minderjarige 1], [minderjarige 2] en [minderjarige 3]. De zaak is ingeleid door de gecertificeerde instelling William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering, die op basis van een negatieve ouderschapsbeoordeling van een centrum voor ouderschapsbeoordeling heeft verzocht om de ondertoezichtstelling te verlengen en een machtiging tot uithuisplaatsing te verlenen. De ouders zijn het niet eens met deze uithuisplaatsing en willen blijven samenwerken met de hulpverlening om de kinderen weer bij hen te laten wonen.

De kinderrechter heeft vastgesteld dat de ouders niet in staat zijn om een veilige en hygiënische opvoedingsomgeving te bieden, wat leidt tot een ernstige bedreiging van de ontwikkeling van de kinderen. De ouders zijn onvoldoende leerbaar en hebben niet de capaciteiten om de nodige opvoedvaardigheden te ontwikkelen. De kinderrechter heeft de wettelijke voorwaarden voor verlenging van de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing beoordeeld en geconcludeerd dat aan de eerste twee voorwaarden is voldaan, maar dat de derde voorwaarde, de verwachting dat de ouders binnen een aanvaardbare termijn de opvoeding weer aankunnen, niet gerechtvaardigd is.

De kinderrechter heeft daarom de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing verlengd tot 19 februari 2021, met de opdracht aan de Raad voor de Kinderbescherming om advies uit te brengen over het perspectief van de kinderen en de noodzaak van een gezagsbeëindigende maatregel. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en er is een nieuwe mondelinge behandeling gepland om de voortgang te bespreken.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling privaatrecht
Locatie Groningen
zaakgegevens : C/18/201643 / JE RK 20-790, C/18/201644 / JE RK 20-791 en C/18/201683 / JE RK 20-796
datum uitspraak: 3 november 2020
verlenging ondertoezichtstelling en verlening (spoed)machtiging tot uithuisplaatsing

in de zaak van

de gecertificeerde instelling
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering,
die is gevestigd in Amsterdam,
en die hierna ''de GI" wordt genoemd,
die betrekking heeft op

[minderjarige 1] ,

die is geboren op [geboortedatum] in [geboorteplaats] ,
en die hierna '' [minderjarige 1] '' wordt genoemd,

[minderjarige 2] ,

die is geboren op [geboortedatum] in [geboorteplaats] ,
en die hierna '' [minderjarige 2] '' wordt genoemd,

[minderjarige 3] ,

die is geboren op [geboortedatum] in [geboorteplaats] ,
en die hierna '' [minderjarige 3] '' wordt genoemd.
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:

[de vader] ,

die woont in [woonplaats] ,
en die hierna ''de vader'' wordt genoemd,
advocaat: mr. C.C.N. Cats, die kantoor houdt in Emmen,

[de moeder] ,

die woont in [woonplaats] ,
en die hierna ''de moeder'' wordt genoemd,
advocaat: mr. C.C.N. Cats, die kantoor houdt in Emmen.

Het procesverloop

In de zaak met het zaaknummer C/18/201643 / JE RK 20-790
De procedure is ingeleid met een verzoekschrift van de GI, dat de rechtbank heeft ontvangen op 14 oktober 2020. Daarin verzoekt de GI om de ondertoezichtstelling van de kinderen te verlengen.
In de zaak met het zaaknummer C/18/201644 / JE RK 20-791
De procedure is ingeleid met een verzoekschrift van de GI, dat de rechtbank heeft ontvangen op 15 oktober 2020. Hierin verzoekt de GI om een machtiging tot uithuisplaatsing te verlenen voor [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] .
In de zaak met het zaaknummer C/18/201683 / JE RK 20-796
Het verloop van de procedure blijkt uit de beschikking van 15 oktober 2020. In die beschikking heeft de kinderrechter een spoedmachtiging tot uithuisplaatsing verleend voor [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] in een accommodatie zorgaanbieder 24-uurs voor de duur van vier weken. De kinderrechter heeft het verzoek van de GI voor de resterende duur aangehouden.
In alle zaken
Op 28 oktober 2020 heeft de kinderrechter de zaak mondeling behandeld. De kinderrechter heeft toen gesproken met de ouders, hun advocaat, [vertegenwoordiger GI] , die de GI vertegenwoordigt en [vertegenwoordiger Raad] , die de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: ''de Raad'') vertegenwoordigt.
Ten slotte is bepaald dat vandaag deze beschikking wordt gegeven.

De feiten

De kinderrechter kan bij de beoordeling van het verzoek uitgaan van de volgende feiten.
Het ouderlijk gezag over [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] wordt uitgeoefend door de ouders.
[minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] zijn op 10 december 2019 onder toezicht gesteld van de GI. Deze ondertoezichtstelling is nadien twee keer verlengd. De huidige ondertoezichtstelling loopt tot 10 december 2020.
Op 15 juli 2020 is het gezin voor een ouderschapsbeoordeling opgenomen in [centrum voor ouderschapsbeoordeling] een Expertisecentrum voor behandeling en beoordeling van ouderschap en psychiatrie.
Op 13 oktober 2020 rapporteert [centrum voor ouderschapsbeoordeling] aan de GI dat de opname van de ouders in [centrum voor ouderschapsbeoordeling] wordt beëindigd met een negatief ouderschapsadvies. [centrum voor ouderschapsbeoordeling] adviseert de GI om de kinderen te plaatsen in een pleeggezin.
Op 15 oktober 2020 zijn de kinderen door middel van een spoedmachtiging uit huis geplaatst. Sindsdien verblijven [minderjarige 2] en [minderjarige 3] samen in een gezinshuis in [plaats] en verblijft [minderjarige 1] in een gezinshuis in [plaats] .

De beoordeling

Wat vindt de GI dat er moet gebeuren?
De GI vindt het nodig dat de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing worden verlengd, omdat de ouders niet goed genoeg voor hun kinderen kunnen zorgen en zij niet voldoende leerbaar zijn om ouderschapsvaardigheden te ontwikkelen die het mogelijk maken dat zij alsnog zelf voor hun kinderen kunnen zorgen. De GI maakt zich zorgen over de onhygiënische opvoedomgeving die de ouders de kinderen bieden, het onaanvaardbare risico dat zij worden verwaarloosd en het gegeven dat uit de ouderschapsbeoordeling volgt dat de beperkingen en belaste voorgeschiedenis van de ouders laten zien dat hierin geen verbetering kan worden verwacht. De afgelopen periode is gebleken dat de ouders niet in staat zijn om de gegeven opvoedadviezen toe te blijven passen en aan te (blijven) sluiten bij de ontwikkeling van de kinderen. [centrum voor ouderschapsbeoordeling] concludeert dat er geen sprake is van goed genoeg ouderschap. De GI heeft daarom, in lijn met het advies van [centrum voor ouderschapsbeoordeling] , verzocht om een uithuisplaatsing van de kinderen.
Wat vinden de ouders van het verzoek?
De ouders zijn het niet eens met de uithuisplaatsing van de kinderen. Zij willen blijven samenwerken met de hulpverlening en willen er alles aan doen om de kinderen weer bij hen te laten wonen.
Wat vindt de kinderrechter?
De kinderrechter stelt bij de beoordeling voorop dat de wet in artikel 1:255 BW drie cumulatieve voorwaarden stelt voor een ondertoezichtstelling. Die voorwaarden gelden ook wanneer moet worden beoordeeld of een ondertoezichtstelling moet worden verlengd (artikel 1:260 BW).
Die voorwaarden komen samengevat weergegeven erop neer dat (i) een kind in zijn ontwikkeling ernstig moet worden bedreigd, (ii) de zorg die nodig is om de ontwikkelingsbedreiging weg te nemen door de ouder(s) niet of niet in voldoende mate wordt geaccepteerd en (iii) de verwachting moet bestaan dat binnen een voor het kind en zijn ontwikkeling aanvaardbare termijn, de ouders (of de ouder die het gezag uitoefent) de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding zelf weer aankunnen. Wanneer aan één van deze voorwaarden niet wordt voldaan, is een ondertoezichtstelling niet mogelijk. Dan rest in de huidige wetssystematiek als het gaat om de mogelijkheid om een kinderbeschermingsmaatregel te nemen, alleen de mogelijkheid het gezag van een ouder te beëindigen op een van de daartoe in artikel 1:266 BW gegeven gronden.
In dit verband is van belang dat op grond van artikel 1:266, eerste lid, onder a, BW beëindiging van het gezag mogelijk is als een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd en de ouder niet in staat is om binnen een voor de leeftijd en ontwikkeling van het kind aanvaardbaar te achten termijn de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding te dragen.
Uit de stukken en de mondelinge behandeling blijkt dat [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] in hun ontwikkeling ernstig worden bedreigd, doordat hun ouders onvoldoende tegemoet kunnen komen aan hun fysieke en emotionele behoeften. De ouders zijn onvoldoende in staat om een voldoende hygiënische opvoedingsomgeving te bieden, waar hun kinderen veilig kunnen opgroeien en waarin hun kinderen voldoende worden gestimuleerd om tot een normale en gezonde ontwikkeling te komen. De ouders zijn, als wordt uitgegaan van de bevindingen van [centrum voor ouderschapsbeoordeling] , vanwege hun belaste voorgeschiedenis, persoonlijke problematiek en beperkte cognitieve mogelijkheden, onvoldoende leerbaar. Daardoor is hulpverlening die erop is gericht hun ouderschapsvaardigheden te ontwikkelen en/of te versterken, waarschijnlijk niet productief. Verder zal dan ook intensieve hulpverlening ontoereikend zijn om de zorgen over de ontwikkelingsbedreiging van de kinderen weg te nemen. Er moet rekening mee worden gehouden dat de ouders mogelijk onvoldoende probleembesef en probleeminzicht hebben en dat daardoor bij hen geen (intrinsieke) hulpvraag bestaat.
Gelet op het voorgaande is aan de eerste twee voorwaarden die de wet stelt aan de (verlenging van de) ondertoezichtstelling voldaan. Vervolgens staat te beoordelen of ook aan de derde voorwaarde is voldaan; is de verwachting gerechtvaardigd dat de ouders binnen een aanvaardbare termijn zelf de opvoeding weer aankunnen?
Die gerechtvaardigde verwachting heeft de kinderrechter vooralsnog niet. Daarvoor is redengevend dat op grond van de tot zover beschikbaar gekomen stukken, in het bijzonder de negatieve ouderschapsbeoordeling, die verwachting niet kan worden uitgesproken.
Tijdens de mondelinge behandeling is dit besproken en is ook aan de orde gekomen dat de GI haar verlengingsverzoek heeft gedaan voordat op 13 oktober 2020 duidelijk werd dat [centrum voor ouderschapsbeoordeling] de mogelijkheden van de ouders negatief beoordeelt. Om die reden heeft de GI nog niet op de voet van artikel 1:267 BW de Raad verzocht om onderzoek te doen naar de noodzaak van het nemen van een gezagsbeëindigende maatregel.
Tegen de achtergrond van al het voorgaande acht de kinderrechter zich onvoldoende voorgelicht. Hij zal daarom de Raad voor de Kinderbescherming opdracht geven om hem te adviseren met betrekking tot het perspectief van de kinderen, in het bijzonder of er een noodzaak bestaat om een gezagsbeëindigende maatregel te nemen gelet op de wetsystematiek die lijkt uit te sluiten dat de maatregelen van ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing worden verlengd. De kinderrechter wil daarom dat de Raad zich uitlaat of de negatieve ouderschapsbeoordeling van [centrum voor ouderschapsbeoordeling] rust op gronden die naar het oordeel van de Raad door de bevindingen van [centrum voor ouderschapsbeoordeling] worden gedragen.
De kinderrechter zal ter overbrugging van de periode dat de Raad nodig heeft om de kinderrechter te adviseren, de maatregelen in het belang van de kinderen verlengen voor de hierna te melden duur. Het is immers, ondanks dat het zich laat aanzien dat niet aan alle wettelijke voorwaarden daarvoor is voldaan, onverantwoord om die maatregelen nu te beëindigen. De Raad wordt verzocht, indien hij gebruik maakt van zijn bevoegdheid om een gezagsbeëindigende maatregel te verzoeken, dat verzoek in te dienen voorafgaand aan de hierna te bepalen mondelinge behandeling, zodat het gelijktijdig met de beoordeling van de mogelijkheid tot verdere verlenging van de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing kan worden behandeld.
Een en ander brengt met zich dat de volgende beslissingen moeten worden genomen.

De beslissing

De kinderrechter:

verlengt de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] ,

[minderjarige 2]en
[minderjarige 3]tot 19 februari 2021 of zoveel eerder of later als de rechter nader bepaalt;

verleent machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] ,

[minderjarige 2]en
[minderjarige 3]in een accommodatie zorgaanbieder 24-uurs tot 19 feburari 2021 of zoveel eerder of later als de rechter nader bepaalt;
bepaalt dat de zaak op
5 februari 2021om
13.00 uuropnieuw mondeling wordt behandeld en bepaalt dat deze beschikking geldt als een oproep aan de ouders, de GI en de Raad om bij die behandeling aanwezig te zijn;
bepaalt dat de Raad uiterlijk één week voor deze mondelinge behandeling schriftelijk aan de rechtbank, de ouders en de GI moet rapporteren;
verklaart de beschikking voor zover het de verlenging van de ondertoezichtstelling en de verlening van de uithuisplaatsing betreft, uitvoerbaar bij voorraad;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven door mr. B.R. Tromp, kinderrechter, en door hem in het openbaar uitgesproken op 3 november 2020.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshof
Arnhem-Leeuwarden
RG