ECLI:NL:RBNNE:2020:391

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
4 februari 2020
Publicatiedatum
31 januari 2020
Zaaknummer
AWB_LEE_18-3434
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aardbevingsschade en proceskostenvergoeding in bestuursrechtelijke WOZ-zaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 4 februari 2020 uitspraak gedaan in een geschil over aardbevingsschade en de vergoeding van proceskosten in de bezwaarfase. Eiseres, een eigenaar van een onroerende zaak in de gemeente Het Hogeland, had bezwaar gemaakt tegen de vastgestelde WOZ-waarde van haar woning, die was vastgesteld op € 200.000. Na bezwaar werd de waarde verlaagd naar € 194.000, maar eiseres vorderde ook een vergoeding van haar proceskosten, stellende dat de bestreden beschikking was herroepen wegens aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid.

De rechtbank oordeelde dat verweerder, de heffingsambtenaar, de vereiste zorgvuldigheid had betracht bij het vaststellen van de WOZ-waarde. De rechtbank stelde vast dat verweerder voldoende mogelijkheden had geboden voor eiseres om aardbevingsschade te melden, waaronder een brief en een publicatie in de lokale krant. Eiseres had weliswaar schade gemeld, maar de rechtbank oordeelde dat dit niet voldoende was om te concluderen dat de heffingsambtenaar onrechtmatig had gehandeld. De rechtbank wees erop dat de kosten voor de behandeling van het bezwaar alleen vergoed kunnen worden als het bestuursorgaan onrechtmatig heeft gehandeld, wat in dit geval niet was aangetoond.

De rechtbank verklaarde het beroep van eiseres ongegrond en wees de verzoeken om proceskostenvergoeding af. De uitspraak benadrukt de zorgvuldigheidseisen die gelden voor heffingsambtenaren bij het vaststellen van WOZ-waarden en de voorwaarden waaronder proceskosten kunnen worden vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 18/3434

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 4 februari 2020 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: [gemachtigde] ),
en

de heffingsambtenaar van de gemeente Het Hogeland, verweerder

(gemachtigde: [gemachtigde] ).

Procesverloop

Bij besluit van 28 februari 2018 heeft verweerder op grond van artikel 22 van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) de waarde van de onroerende zaak, plaatselijk bekend als [a-straat] (de onroerende zaak), per waardepeildatum 1 januari 2017, vastgesteld voor het kalenderjaar 2018 op € 200.000.
Bij uitspraak op bezwaar van 27 september 2010, verzonden op 27 september 2018, heeft verweerder het bezwaar van eiseres gegrond verklaard. Verweerder heeft daarbij de waarde verminderd tot € 194.000.
Eiseres heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 oktober 2019. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door [naam 1] als waarnemer van gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, bijgestaan [naam 2].
De zitting is vervolgens geschorst om partijen in de gelegenheid te stellen de zaak bij wijze van een compromis op te lossen. Ter zitting is met partijen afgestemd dat ingeval geen overeenstemming wordt bereikt, de rechtbank zonder nadere zitting uitspraak zal doen.
Na schorsing van het onderzoek ter zitting heeft de rechtbank op 24 oktober 2019 van beide partijen bericht ontvangen dat geen compromis is bereikt. Daarop heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.

Overwegingen

Feiten
1. De rechtbank neemt de volgende, door partijen niet betwiste, feiten als vaststaand aan.
1.1.
De onroerende zaak is een geschakelde woning met een inhoud van 300 m³. De onroerende zaak heeft een kaveloppervlakte van ongeveer 435 m².
1.2.
Bij brief van 17 november 2017 verzoekt verweerder eiseres om mogelijke aardbevingsschade te melden. De inhoud van de brief luidt onder andere als volgt:
"
Binnen onze gemeente hebben wij helaas te maken met aardbevingen als gevolg van gaswinning in onze provincie. Veel inwoners hebben schade aan hun woning en/of bedrijfspand. Dat geldt mogelijk ook voor u. Deze schade is van invloed op de hoogte van de WOZ-waarde van uw pand. Met die schade houden wij rekening bij de bepaling van de hoogte van de onroerend zaakbelasting die u verschuldigd bent. Daarvoor is het wel zaak dat u die schade meldt. Hoe dat moet staat in deze brief.

Schade is van invloed op de WOZ-waarde

(…) De gemeente Bedum wil de WOZ-waarde correct vaststellen. Daarom nodigen wij u graag uit om aardbevingsschade aan uw object(en) bij ons te melden. Op deze manier kan de gemeente bij de waardebepaling van de WOZ-waarde rekening houden met de aanwezige schade.

Heeft u aardbevingsschade?

Uw schademelding wordt door ons getoetst. Er wordt rekening gehouden met de aardbevingsschade als aan twee voorwaarden is voldaan. Ten eerste moet er sprake zijn van schade die op 1 januari 2018 nog niet hersteld is. Verder moet er een schaderapport van het Centrum Veilig Wonen (CVW) - de instantie waar sinds 2015 schades moeten worden gemeld - kunnen worden overgelegd.

(…)
Als u de schade vóór 1 januari 2018 meldt, dan wordt de schade verrekend in de belastingaanslag die u eind februari van ons ontvangt.
(...)

Hieronder leest u hoe de schade bij ons moet worden gemeld:


Ga naarwww.bedum.nl. Op de homepage vindt u een button voor het melden van de schade;
(…)

Wel schade maar (nog) geen schaderapport?

Als u wel aardbevingsschade heeft maar u heeft nog geen schaderapport? Neem dan contact op met de afdelingen Middelen. (…)

Geen computer of scanner?

Heeft u geen computer maar wilt u wel uw aardbevingsschade aanmelden?. Maak in dat geval een afspraak met één van onze medewerkers van de afdelingen Belastingen. (…)

Vragen?

Aarzelt u bij vragen of opmerkingen niet om contact met ons op te nemen!
(…)"
1.3.
Voorafgaande aan deze brief, op 8 november 2017, is door verweerder in de Bedumer (een huis-aan-huiscourant, die verspreid wordt in de gemeente Bedum) een bericht over het melden van aardbevingsschade en een aankondiging van de verzending van de bij 1.2. genoemde brief geplaatst.
1.4.
Op 28 februari 2018 is de WOZ-waarde per waardepeildatum 1 januari 2017 bij beschikking vastgesteld voor het kalenderjaar 2018 op € 200.000. Er is geen rekening gehouden met aardbevingsschade.
1.5.
Bij brief van 28 maart 2018 - aangevuld bij brief van 1 juni 2018 - heeft gemachtigde namens eiseres bezwaar gemaakt tegen de vastgestelde waarde van € 200.000. Bepleit wordt een waarde van € 185.000.
1.6.
De grieven in bezwaar luiden dat bij de waardevaststelling onvoldoende rekening is gehouden met:
- de waardedaling vanwege de ligging in het aardbevingsgebied;
- de gedateerdheid van de woning;
- het matige tot slechte energielabel.
1.7.
Tijdens de hoorzitting is naar voren gekomen dat sprake is van lichte aardbevingsschade aan de woning. In bijlage 1
Grieven en bevindingenbij de uitspraak op bezwaar is onder andere het volgende opgenomen:
"(…)
Grief
U vindt de waarde van de woning te hoog, omdat er naar uw mening geen of onvoldoende rekening is gehouden met de aardbevingsschade aan uw woning.

Bevindingen taxateur:

(…)

Na controle is gebleken dat er inderdaad schade aan uw woning is ontstaan door de aardbevingen. Op 1 januari 2018 had de NAM de schade aan uw woning nog niet hersteld. Er zal daarom een aftrek op de totaalwaarde plaatsvinden van € 3.000, -- in verband met aardbevingsschade. Deze aftrek is een tijdelijk verlaging, totdat de schade aan uw woning is hersteld. Indien dit herstel in de loop van 2018 wordt uitgevoerd, zal voor 2019 geen aftrek meer plaatsvinden vanwege de aardbevingsschade. Omdat het herstel van eventuele schade ongemakken met zich mee kan brengen vindt er naast de eerdergenoemde aftrek een extra aftrek van € 2.500 plaats in verband met de zogenaamde 'rompslomp'.

Toelichting

Tijdens de hoorzitting is aangegeven dat er sprake is van aardbevingsschade. Een deel van de schade is hersteld en een deel is nog in behandeling bij het Centrum Veilig Wonen. Hiervan heeft u per email ook de nodige documentatie verzonden. De schade is gemeld op 4 december 2017 en bestaat uit een compleet omhooggekomen tegelvloer in de bijkeuken. Het schadedossier is vervolgens overgenomen door de Tijdelijke Commissie Mijnbouwschade Groningen. Omdat er nog geen duidelijkheid is over het schadebedrag is een inschatting gemaakt van het mogelijke schadebedrag.

(…)"
1.8.
In de uitspraak op bezwaar verklaart verweerder het beroep gegrond. De vastgestelde waarde wordt verminderd vanwege de fysiek aanwezige aardbevingsschade, tot op een bedrag van € 194.000.
Geschil en beoordeling
2. In geschil is of eiseres recht heeft op een vergoeding van haar proceskosten in de bezwaarfase en meer specifiek of de bestreden beschikking is herroepen wegens aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid.
3. Eiseres heeft aangevoerd dat wegens het ingediende bezwaar de waarde van het onderhavige object naar beneden is bijgesteld. Volgens eiseres had verweerder daarom over dienen te gaan tot vergoeding van proceskosten op grond van artikel 7:15 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb). Eiseres voert verder aan dat door haar meerdere grieven, waaronder aardbevingsschade, zijn aangevoerd die kunnen leiden tot een verlaging van de waarde. Het gevolg van het al dan niet doorgeven van schade naar aanleiding van de brief van verweerder (zie 1.2.) is op dat moment niet inzichtelijk, omdat de aanslag nog niet was opgelegd. Bovendien is er wel een schade gemeld in december 2017, aldus eiseres. Volgens eiseres heeft zij niet, al dan niet opzettelijk, onjuiste gegevens verstrekt waardoor de waarde op een onjuist bedrag is vastgesteld. Het is dus niet aan haar te wijten dat verweerder een fout heeft gemaakt.
4. Verweerder stelt - kort gezegd - dat hij wel de normale zorgvuldigheid die van hem mag worden verwacht bij het vaststellen van de waarde in acht heeft genomen. Verweerder wijst daarbij op de verschillende manieren die hij heeft geboden om aardbevingsschade kenbaar te maken, te weten:
- het sturen van een brief aan eiseres (zie 1.2.);
- het plaatsen van een bericht op 8 november 2017 in een in de gemeente huis-aan-huis
verspreide courant met daarin informatie over het melden van aardbevingsschade en
een aankondiging van de verzending van een brief (zie 1.3.);
- plaatsen van een makkelijk vindbaar bericht op de homepage van de website.
Verder stelt verweerder dat 2018 al het tweede jaar is, waarin verweerder aan haar inwoners kenbaar maakte dat aardbevingsschade gemeld kon worden. Verweerder is daarom van mening dat geen sprake is van een aan hem te wijten onrechtmatigheid met betrekking tot de verlaging van de WOZ-waarde in verband met aanwezige aardbevingsschade.
5. De rechtbank stelt voorop dat tussen partijen niet in geschil is dat verweerder eiseres in bezwaar uitsluitend tegemoet is gekomen door conform het bestaande beleid de omvang van de kosten van herstel van de fysieke aardbevingsschade, die op 1 januari 2018 nog niet was hersteld, in aftrek toe te laten. Alle overige grieven van eiseres zijn door verweerder ongegrond verklaard.
6. Artikel 7:15, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht bepaalt dat de kosten, die de belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken, door het bestuursorgaan uitsluitend worden vergoed op verzoek van de belanghebbende voor zover het bestreden besluit wordt herroepen wegens aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid.
7. De rechtbank wijst eiseres erop dat voor kosten in verband met de behandeling van een bezwaar er niet van uitgegaan kan worden dat bij herroeping van het bestreden besluit recht bestaat op vergoeding van die kosten, tenzij de noodzaak tot het maken van bezwaar uitsluitend voortvloeide uit de handelwijze van de belastingplichtige. Een dergelijke, in het arrest van de Hoge Raad van 12 mei 2006, nr. 42449, ECLI:NL:HR:2006:AX0985, geformuleerde regel geldt slechts voor de vergoeding van kosten in verband met het voeren van een procedure voor de belastingrechter, in welk kader niet de eis wordt gesteld dat sprake moet zijn van aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid (vgl. HR 18 juni 2010, nr. 09/00370, 18 juni 2010, nr. 09/00370, ECLI:NL:HR:2010:BM7705).
8. Bij het nemen van beschikkingen in het kader van de Wet WOZ behoort de heffingsambtenaar, naar het oordeel van de rechtbank, de normale zorgvuldigheid te betrachten en derhalve zijn geautomatiseerd verzamelde gegevens van onroerende zaken in zijn gemeente te vergelijken met alle relevante informatie als de onderhavige die hij tot zijn beschikking heeft. Deze onderzoeksplicht van de heffingsambtenaar vloeit ook voort uit de eis van een zorgvuldige voorbereiding van besluiten, die is neergelegd in artikel 3:2 van de Awb. Indien de heffingsambtenaar de bedoelde normale zorgvuldigheid niet betracht en als gevolg daarvan een te hoge beschikking neemt, is sprake van een aan die heffingsambtenaar te wijten onrechtmatigheid als bedoeld in artikel 7:15, lid 2, van de Awb (vgl. HR 18 juni 2010, nr. 09/00370, 18 juni 2010, nr. 09/00370, ECLI:NL:HR:2010:BM7705).
9. De rechtbank stelt vast dat het door verweerder vastgestelde beleid reeds bestond ten tijde van het geven van de onderhavige WOZ-beschikking en dat verweerder op de hoogte was of moest zijn van de mogelijkheid dat eiseres voor beleidsmatige aftrek wegens fysieke zichtbare aardbevingsschade in aanmerking zou kunnen komen. De rechtbank overweegt dat verweerder met deze kennis in het vizier haar inwoners - waaronder eiseres - persoonlijk heeft benaderd en geïnformeerd of sprake is van schade die op grond van het gevoerde beleid tot een lagere WOZ-waarde zou kunnen leiden. Deze mogelijkheid om de omvang van de schade te melden, zodat daar bij het vaststellen van de waarde rekening mee kan worden gehouden, is door verweerder breed opgezet (zie 4.).
10. Het voorgaande leidt de rechtbank tot het oordeel dat verweerder de hiervoor bedoelde normale zorgvuldigheid - met inachtneming van de aard, omvang en massaliteit van het hele administratieve WOZ-proces - heeft betracht (zie 8.). Hij heeft al het nodige gedaan (zie 4.) om te voorkomen dat al bij het nemen van de beschikking de waarde tot een te hoog bedrag zou worden vastgesteld. In de onderhavige zaak heeft verweerder dus bij het nemen van de beschikking
nietde geenszins denkbeeldige kans aanvaard dat daarbij de waarde tot een te hoog bedrag zou worden vastgesteld. Verweerder heeft juist actie genomen om zich ervan op de hoogte te stellen of en tot welk bedrag schade aan de onroerende zaak was opgetreden. In zoverre wijken de feiten en omstandigheden in de onderhavige zaak af van die in de uitspraken van het Gerechtshof Arnhem - Leeuwarden van 7 november 2017, nr. 16/01146, ECLI:N:GHARL:2017:9613 en van 23 januari 2018, nr. 16/01239, ECLI:NL:GHARL:2018:655.
11. Gelet hierop kan verweerder naar het oordeel van de rechtbank niet worden verweten dat de onderhavige WOZ-beschikking is herroepen wegens aan hem te wijten onrechtmatigheid als bedoeld in artikel 7:15, tweede lid, van de Awb. De rechtbank betrekt in haar oordeel dat eiseres ter zitting heeft bevestigd dat de brief van verweerder (zie 1.2.) door haar is ontvangen. De stelling van eiseres dat zij in december schade heeft gemeld, maakt zij echter gelet op de gemotiveerde weerspreking van verweerder op geen enkele wijze aannemelijk. Gemachtigde van eiseres heeft ter zitting verklaard dat zij ervan uit gaat dat er door eiseres, vermoedelijk telefonisch, een schade zou zijn gemeld maar dat zij er te weinig van weet.
12. Het beroep is ongegrond.
13. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T. Tanghe, rechter, in aanwezigheid van D.A. van der Beek, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
4 februari 2020.
w.g. griffier
w.g. rechter

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.