In deze zaak gaat het om een geschil tussen een burger, aangeduid als [eiser], en de gemeente Oldambt over de verkoop van een perceel grond. De rechtbank Noord-Nederland heeft op 9 december 2020 uitspraak gedaan in deze kwestie. De eiser vorderde dat de gemeente werd veroordeeld tot nakoming van een met hem gesloten koopovereenkomst met betrekking tot het perceel. De gemeente had op 17 juni 1993 besloten om een kavel te verkopen aan [naam 1], en in 2019 werd er een brief gestuurd naar de bewoners van de [straatnaam 1] waarin het perceel te koop werd aangeboden. De eiser stelde dat er een koopovereenkomst tot stand was gekomen door zijn bod op het perceel, maar de rechtbank oordeelde dat er geen koopovereenkomst was gesloten. De rechtbank concludeerde dat de gemeente niet in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel had gehandeld door met [naam 1] c.s. een overeenkomst te sluiten, aangezien er geen verplichting bestond om met de eiser te contracteren. De vorderingen van de eiser werden afgewezen, en hij werd veroordeeld in de proceskosten. In reconventie vorderde de gemeente de opheffing van het gelegde beslag, maar ook deze vordering werd afgewezen. De rechtbank oordeelde dat het belang van de eiser om het beslag te handhaven prevaleerde boven het belang van de gemeente om het beslag op te heffen.