Uitspraak
RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
de inspecteur van de Belastingdienst/kantoor Zwolle, verweerder
Procesverloop
Overwegingen
Administratieplicht” van het controlerapport voldoet eiseres “
op zich aan de administratieplicht overeenkomstig artikel 52 Algemene wet inzake rijksbelastingen.”
Omzetbelastingopstellingen” onder meer het volgende opgenomen:
Op basis van de administratie zijn de omzetbelastingopstellingen 2014 tot en met 2016 als volgt:
Vergrijpboete omzetbelasting” staat onder meer het volgende:
- Correcties te weinig afgedragen omzetbelasting
Motivering vergrijpboete 25%
Slotopmerkingen” onder meer vermeld:
De bevindingen, vragen en opmerkingen van het boekenonderzoek zijn per mail aan belastingplichtige toegezonden. Hierop is ondanks diverse verzoeken en toezeggingen niet gereageerd. Ik heb het boekenonderzoek daarom naar eigen inzicht afgerond.”
Hierna wordt nog ingegaan op de boete. Mevrouw [medewerker Belastingdienst] geeft aan dat er op dit moment een vergrijpboete is opgelegd van 25% op grond van de kwalificatie grove schuld. Er is sprake van aan opzet grenzende onachtzaamheid, zodanig dat er sprake is van grove schuld. Over bepaalde onderdelen van de naheffing is geen boete opgelegd, omdat de controleur hierover aangeeft dat het stelposten zijn. Het wordt belastingplichtige zwaar aangerekend dat er onjuiste aangiften zijn gedaan. Er is grove schuld geconstateerd waarbij in acht moet worden genomen dat belastingplichtige een bedrijf voert wat actief is als accountants-administratie en als belastingadvieskantoor. De heer [Maat 1] draagt de verantwoordelijkheid om de fiscale verplichtingen van hemzelf en van zijn cliënten op een juiste wijze na te komen. Juist van hem mag verwacht worden dat hij zich als geen ander houdt aan de fiscale regelgeving en de verschuldigde omzetbelasting volledig en tijdig afdraagt. Er is sprake van grove schuld. Daarbij past een vergrijpboete van 25%. De heer [Maat 1] geeft aan dat financiële omstandigheden een verzachtende omstandigheid zijn. Hij meent dat dit een reden is om de boete te verlagen. Mevrouw [medewerker Belastingdienst] geeft aan dat dit inderdaad het geval zou kunnen zijn. Maar ook dat de heer [Maat 1] zelf aan moet tonen hoe de financiële omstandigheden zijn. Hij zal gegevens moeten verstrekken.
Bij de totstandkoming van het Wetboek van Strafrecht heeft de wetgever, zoals uit de geschiedenis daarvan blijkt, de begrippen opzet en schuld in de zin van culpa gezien als onderscheiden begrippen. Zulks is ook thans nog de heersende opvatting. Uit de ontstaansgeschiedenis van de artikelen 18 en 21 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR), waarin is bepaald dat behoudens voor zover het niet aan opzet of grove schuld van de belastingplichtige is te wijten dat aanvankelijk te weinig belasting is geheven, bij het vaststellen van een navorderingsaanslag of naheffingsaanslag een verhoging wordt begrepen, blijkt niet dat de wetgever van die opvatting heeft willen afwijken. Derhalve kan niet worden gezegd dat in een beschuldiging dat het aan opzet van een belastingplichtige is te wijten dat te weinig belasting is geheven, besloten ligt dat hem te dien aanzien grove schuld wordt verweten, zodat hij ook daarmee bij de voorbereiding van zijn verdediging rekening zou kunnen houden. Tegen deze achtergrond houdt het in artikel 6, lid 3, aanhef en onder letter a, van het Europese Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM) neergelegde recht van een ieder tegen wie een vervolging is ingesteld, om onverwijld en in bijzonderheden op de hoogte te worden gesteld van de aard en de reden van de tegen hem ingebrachte beschuldiging, mede in dat de inspecteur de belastingplichtige aan wie hij - voorheen: met toepassing van artikel 18, lid 1, of artikel 21, lid 1, eerste volzin, van de AWR - een verhoging wil opleggen, kenbaar moet maken niet alleen aan welke feitelijke gedragingen van de belastingplichtige naar het oordeel van de inspecteur is te wijten dat te weinig belasting is geheven, maar ook of die gedragingen naar zijn oordeel moeten worden gekwalificeerd als opzet, dan wel (desgewenst: subsidiair) als grove schuld. Het middel, dat van een andere opvatting uitgaat, faalt.”
Middel VI heeft betrekking op de belopen verhoging ter zake van het niet in de aangifte opnemen van accessoires. Het richt zich tegen het oordeel van het Hof dat de Inspecteur niet onjuist heeft gehandeld door van de verhoging geen verdere kwijtschelding te verlenen dan hij heeft gedaan. Betoogd wordt dat het Hof, door aan dit oordeel ten grondslag te leggen dat de Inspecteur voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat aan opzet van belanghebbende is te wijten dat zij te weinig belasting op aangifte heeft voldaan, buiten de rechtsstrijd is getreden en zijn oordeel onvoldoende heeft gemotiveerd. Het middel treft doel. De Inspecteur heeft in zijn uitspraak op het bezwaarschrift belanghebbende terzake van voormelde handelwijze geen opzet verweten doch zich op het standpunt gesteld dat die handelwijze 'minimaal als grove nalatigheid dan wel als grove schuld' kan worden aangemerkt. Door te overwegen dat de Inspecteur opzet aannemelijk heeft gemaakt, is het Hof buiten de rechtsstrijd getreden en heeft het geen oordeel gegeven over de door de Inspecteur in zijn uitspraak gegeven kwalificatie (vgl. Hoge Raad 22 september 1999, nr. 34 834, BNB 2000/122) en zijn oordeel over de kwijtschelding van de verhoging gebaseerd op een ernstiger verwijtbaarheid van de gedraging van belanghebbende dan de Inspecteur had gesteld. Nu deze kwalificatie door belanghebbende voor het Hof werd betwist, is 's Hofs uitspraak op dit punt niet naar de eis der wet met redenen omkleed.”
grove schuld. Mocht verweerder erin slagen te bewijzen dat er sprake is geweest van
opzet, houdt dat niet in dat daarmee ook het bewijs van grove schuld is geleverd.
kan eiseres worden verweten dat zij dermate onachtzaam is geweest bij het verzamelen, opstellen en vastleggen van boeken en bescheiden, waaruit de juiste aangiften omzetbelasting zouden kunnen worden opgemaakt, dat deze onachtzaamheid als aan opzet grenzende onachtzaamheid moet worden aangemerkt, zodanig dat sprake is van grove schuld, waarbij in acht moet worden genomen dat belastingplichtige een bedrijf voert wat actief is als accountants-belastingadvieskantoor.” Ter onderbouwing van de kwalificatie grove schuld heeft verweerder eiseres dus verweten dat zij geen goede administratie voerde, terwijl zij nota bene zelf actief is als belastingadvieskantoor. Deze stelling valt naar het oordeel van de rechtbank echter niet te rijmen met de vaststelling in paragraaf 12.3.2 van het controlerapport, dat eiseres voldoet aan haar administratieplicht van artikel 52 van de AWR en de omstandigheid dat vervolgens in paragraaf 16.5 van het controlerapport de verschuldigde omzetbelasting is berekend op basis van de administratie van eiseres (zie bij 1.4. en 1.5.). Dit deel van de onderbouwing mist dus feitelijke grondslag. Gelet hierop kan eiseres niet worden verweten dat zij (ernstig) onachtzaam is geweest bij het voeren van haar administratie.
dan welbekend had kunnen zijn dat de aangiften omzetbelasting voor de juiste bedragen moeten worden ingediend en dat eventueel een suppletieaangifte kan worden gedaan. Verweerder heeft bij de onderbouwing dus geen keuze gemaakt, maar heeft in het midden gelaten of eiseres dit daadwerkelijk wist of dat zij het niet wist, maar wel had moeten weten. De rechtbank overweegt dat het verwijt dat het eiseres
bekend wasdat te weinig omzetbelasting op aangifte werd voldaan, past bij de kwalificatie opzet en niet bij grove schuld.
waseiseres dus
bekenddat te weinig omzetbelasting werd voldaan en zij deed het toch. Eiseres heeft ook een verklaring gegeven voor haar motieven (liquiditeitsproblemen door te hoge huurlasten in de crisis). Daarmee staat vast dat eiseres willen en wetens te weinig omzetbelasting heeft voldaan. De bewijsmiddelen leiden de rechtbank dan ook tot de conclusie dat bij eiseres sprake was van
opzet. Die conclusie kan niet tevens inhouden dat bij eiseres sprake was van
grove schuld(zie bij 3.7.).