ECLI:NL:RBNNE:2020:5195

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
23 januari 2020
Publicatiedatum
26 oktober 2022
Zaaknummer
LEE 18-3873
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omgevingsvergunning voor het bouwen van een ecohuis en verzoek om handhaving met betrekking tot de Beheersverordening

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 23 januari 2020 uitspraak gedaan in een geschil over een omgevingsvergunning voor het bouwen van een ecohuis en een handhavingsverzoek. Eiser, eigenaar van een woning, had bezwaar gemaakt tegen de omgevingsvergunning die was verleend aan een derde partij voor het bouwen van een ecohuis op een perceel in Borger-Odoorn. Eiser stelde dat de Beheersverordening onverbindend was en dat het ecohuis niet functioneel verbonden was met de aanwezige woning. De rechtbank oordeelde dat de Beheersverordening terecht was toegepast en dat de vergunningaanvraag niet voldeed aan de voorwaarden voor een ontheffing. De rechtbank concludeerde dat het ecohuis niet als bijbehorend bouwwerk kon worden aangemerkt, omdat het gebruik niet planologisch gerelateerd was aan de woonbestemming. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en weigerde de omgevingsvergunning voor het ecohuis. Tevens werd verweerder veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten en het griffierecht aan eiser.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: 18/3873
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 januari 2020 in de zaak tussen
[eiser], te [plaats], eiser
(gemachtigde: mr. A. Franken van Bloemendaal),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Borger-Odoorn, verweerder
(gemachtigden: mr. P. Fischer en mr. P. Lok-Huijgen).

Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen: [derde-belanghebbende], te [plaats]

(gemachtigde: mr. A.P.E.M. Pover).

Procesverloop

Bij besluit van 26 september 2017 (het primaire besluit 1) heeft verweerder het handhavingsverzoek van eiser ten aanzien van het perceel [adres] te [plaats], gedeeltelijk afgewezen.
Bij besluit van 29 januari 2018 (het primaire besluit 2) heeft verweerder een omgevingsvergunning verleend voor het bouwen van een ecohuis op het perceel [adres] te [plaats].
Bij besluit van 1 november 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Bij brief van 3 maart 2019 heeft de derde-partij een reactie ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 juni 2019. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De derde-partij heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst.
Bij brieven van 1 en 17 juli 2019 heeft verweerder schriftelijke reacties ingediend. De derde-partij heeft bij brief van 12 juli 2019 een reactie ingediend. Eiser heeft bij brief van 15 juli 2019 een nadere reactie ingediend.
De rechtbank heeft het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Eiser is eigenaar van de woning aan het [adres] te [plaats]. [naam] is eigenaar van het perceel aan het [adres] te [plaats]. Het [adres] bestaat uit de kadastrale percelen K2088, K2215 en K944.
1.2.
Bij brief van 30 april 2017 heeft eiser een handhavingsverzoek ingediend ten aanzien van het perceel [adres] te [plaats]. Volgens eiser is sprake van
- het zonder omgevingsvergunning oprichten van gebouwen,
- het gebruiken in strijd met de geldende Beheersverordening,
- het houden van evenementen zonder daartoe benodigde evenementenvergunning als bedoeld in de Algemene Plaatselijke Verordening, en
- het plaatsen van kampeermiddelen ten behoeve van recreatief nachtverblijf kampeermiddelen.
1.3.
Op 30 juni 2017 heeft een toezichthouder van verweerder een controle op het perceel [adres] uitgevoerd. Hierbij is geconstateerd dat er 330 m2 aan bebouwing is gerealiseerd op het perceel.
1.4.
Bij primaire besluit 1 heeft verweerder het verzoek om handhaving toegewezen voor zover dit ziet op de oppervlakte aan bouwwerken. Het verzoek is afgewezen wat betreft de activiteiten op het perceel en het plaatsen van kampeermiddelen.
1.5.
Bij besluit van 23 oktober 2017 heeft verweerder aan [naam] een last onder dwangsom opgelegd inhoudende het afbreken van 30 m2 aan bebouwing op het perceel van [naam], zodat het totale oppervlakte aan bebouwing wordt teruggebracht naar 300 m2. Daarnaast dient [naam] voor de uitbreiding van de totale oppervlakte aan bebouwing van 250m2 naar 300 m2 een omgevingsvergunning aan te vragen.
1.6.
[naam] heeft op 24 oktober 2017 een aanvraag omgevingsvergunning ingediend voor het legaliseren van het ecohuis.
1.7.
Bij brief van 30 november 2017 heeft de commissie ruimtelijke kwaliteit en cultuurhistorie geconcludeerd dat het bouwplan niet voldoet aan de redelijke eisen van welstand.
1.8.
Bij het primaire besluit 2 heeft verweerder op grond van artikel 2.1, eerste lid, onder a en c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en de artikelen 31.2 en 43.2 van de Beheersverordening Buitengebied (Beheersverordening) aan [naam] een omgevingsvergunning verleend voor de bouw van een ecohuis op haar perceel. Het bouwplan voldoet niet aan de Beheersverordening wat betreft het gezamenlijke oppervlakte van de woning en bijbehorende bouwwerken, zodat toepassing is gegeven aan de binnenplanse ontheffing. Verder wordt afgeweken van het negatieve welstandsadvies gelet op de criteria behorende bij een exces die in de Welstandsnota zijn opgenomen.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard, de primaire besluiten gehandhaafd en nader gemotiveerd. Verweerder wijkt wat betreft de functionele ondergeschiktheid van het ecohuis af van het advies van de bezwaarschriftencommissie. Volgens verweerder is de daarin genoemde afstand van 70 meter tussen de achterzijde van het hoofdgebouw en het ecohuis reeds afgewogen bij het verlenen van de omgevingsvergunning. Het ecohuis past vanuit ruimtelijk oogpunt bij de feitelijke inrichting van het betreffende perceel. Het perceel is ingericht als eenheid.
Volgens verweerder is het ontvangen van groepen in het huisje niet zodanig dat dit als gebruik in strijd met de bestemming ‘wonen’ kan worden aangemerkt. Er wordt geen afbreuk gedaan aan de woonfunctie.
Wat betreft de redelijke eisen van welstand vermeldt verweerder dat in de Welstandsnota is opgenomen dat verweerder bij al bestaande bebouwing toetst aan de excessenregeling. De bij de vergunningverlening gedane toets is daarmee conform het beleid uitgevoerd. Door middel van de nadere memo van 18 januari 2018 heeft verweerder voldoende gemotiveerd waarom in afwijking van het welstandsadvies een omgevingsvergunning is verleend voor het legaliseren van het ecohuis.
3. De rechtbank voegt de relevante regelgeving bij als bijlage bij deze uitspraak.
Toetsingskader: Beheersverordening
4.1.
De rechtbank overweegt dat in de eerste plaats in geschil is of het handhavingsverzoek en de aanvraag voor een omgevingsvergunning terecht zijn getoetst aan de Beheersverordening.
4.2.
Eiser voert aan dat de Beheersverordening onverbindend is, in ieder geval voor zover deze ziet op de percelen K2088 en K2215. Het is nooit de bedoeling geweest om deze percelen onder de werking van de Beheersverordening te laten vallen nu een Beheersverordening alleen de voorheen geldende bestemming vastlegt, in dit geval een agrarische bestemming. Eiser verwijst in dit verband naar de plantoelichting. Daar komt bij dat het nieuwe bestemmingsplan Buitengebied geen woonbestemming toekent aan deze percelen. Voorts is het gebruik ten behoeve van wonen volgens eiser illegaal gebruik. Het enige juridische passende bestemming zou ‘tuin’ zijn geweest. Eiser verwijst naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 27 december 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:3569). Het vorenstaande betekent volgens eiser dat de gerealiseerde bijgebouwen in strijd met de bestemming zijn gerealiseerd en de omgevingsvergunning is getoetst aan het verkeerde plan.
5.1.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder het handhavingsverzoek en de vergunningaanvraag terecht getoetst aan de Beheersverordening. Uit de verbeelding van de Beheersverordening zoals weergegeven op ruimtelijkeplannen.nl blijkt dat de Beheersverordening betrekking heeft op alle bij het adres Hoofdstraat 5 behorende kadastrale percelen. De rechtbank heeft geen redenen aan te nemen dat deze verbeelding afwijkt van de slecht leesbare papieren plankaart. Dit wordt door partijen ook niet betwist.
Op grond van de Beheersverordening geldt ter plaatse de bestemming ‘wonen’.
5.2.
In hetgeen eiser aanvoert ziet de rechtbank geen aanknopingspunten voor de conclusie dat de Beheersverordening ten aanzien van de kadastrale percelen K2208 en K2215 onverbindend is omdat niet het bestaande gebruik zou zijn vastgelegd. De rechtbank acht daarvoor van belang dat – anders dan in de door eiser aangehaalde uitspraak – uit de bij de Beheersverordening behorende lijst van bestaande gebruik blijkt dat het op het [adres] bestaande gebruik ‘wonen’ is. In die lijst is geen uitzondering gemaakt ten aanzien van de voornoemde kadastrale percelen. Anders dan eiser betoogt blijkt uit de plantoelichting (p. 9) dat er een belangenafweging heeft plaatsgevonden met betrekking tot het positief bestemmen van bestaand gebruik. Daaruit volgt dat voor sommige percelen van dat bestaande (legale) gebruik is uitgegaan als dat beter past bij de actualiteit en het gebruik of de bebouwing op een legale manier tot stand gekomen is. Dat in het voorontwerpbestemmingsplan geen woonbestemming zou zijn toegekend – wat daar verder ook van zij – doet aan het vorenstaande niet af nu in het vastgestelde bestemmingsplan dit wel als zodanig is bestemd.
5.3.
Tussen partijen is niet in geschil dat de onder 5.2. genoemde percelen ten tijde van het vaststellen van de Beheersverordening niet werden gebruikt voor agrarische doeleinden. De enkele stelling dat de percelen als gras- of weiland werden gebruikt acht de rechtbank onvoldoende voor de conclusie dat geen sprake is van gebruik ten behoeve van wonen. Het betoog dat aan deze percelen de bestemming of nadere aanduiding ‘tuin’ had moeten worden toegekend slaagt niet reeds omdat de Beheersverordening een dergelijke nadere aanduiding of bestemming niet kent.
5.4.
Het vorenstaande betekent dat verweerder terecht heeft getoetst aan de Beheersverordening. Het betoog van eiser slaagt dan ook niet.
Omgevingsvergunning: functioneel verbonden met hoofdgebouw
6.1.
In de tweede plaats is in geschil of verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het bouwplan voldoet aan de voorwaarden om een ontheffing te verlenen op grond van de Beheersverordening.
6.2.
Eiser voert aan dat verweerder ten onrechte gebruik heeft gemaakt van de binnenplanse ontheffing. Er is geen rekening gehouden met het beoogde gebruik van het ecohuis, te weten het ontvangen van groepen voor workshops en retraites. Verweerder heeft miskend dat gelet op dit gebruik functionele verbondenheid tussen het bijbehorende bouwwerk en het hoofdgebouw/de woning ontbreekt. De bijbehorende bouwwerken dienen bovendien op grond van de Beheersverordening in de directe omgeving van de woning te liggen. Daarvan is met 70 meter afstand geen sprake. Eiser voert voorts aan dat artikel 43.2 van de Beheersverordening vereist dat een binnenplanse afwijking enkel kan worden verleend indien de natuurlijke belangen in acht worden genomen. Dit is ten onrechte niet gebeurd en er is geen sprake van een goede ruimtelijke ordening. Er wordt ingegrepen in gronden met de bestemming ‘natuur’ die gewaarborgd worden in de Omgevingsverordening.
6.3.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat sprake is van functionele verbondenheid met het hoofdgebouw. Het ontvangen van groepen een paar maal per jaar is niet zodanig dat dit als gebruik in strijd met de bestemming wonen kan worden aangemerkt omdat er geen afbreuk wordt gedaan aan de woonfunctie.
7.1.
De rechtbank overweegt dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd dat het ecohuis functioneel verbonden is met de woning en derhalve sprake is van een bijbehorend bouwwerk in de zin van de Beheersverordening. Naar het oordeel van de rechtbank is niet gebleken dat sprake is van gebruik dat planologisch gerelateerd is aan de woonbestemming. De rechtbank acht daarvoor van belang dat in de aanvraag voor de omgevingsvergunning wat betreft het gebruik wordt vermeld “overig gebruik”, niet zijnde wonen. Uit de door eiser overgelegde informatie van onder meer Facebook blijkt bovendien dat er – voorafgaand aan de aanvraag – in het ecohuis retraites plaatsvonden en cursussen werden gegeven. Uit het gespreksverslag van 21 juni 2017 blijkt dat de derde-partij in de toekomst van plan is om vier à vijf keer per jaar een weekendretraite te organiseren waar maximaal 25 mensen aanwezig zullen zijn. Het ecohuis zal dan gebruikt worden als gastenverblijf en groepsruimte. Ook tijdens de hoorzitting in de bezwaarfase heeft de derde-partij dit gebruik bevestigd, met de aanvulling dat deze activiteiten twee keer per jaar zullen plaatsvinden.
Naar het oordeel van de rechtbank zijn de voormelde (bedrijfs)activiteiten niet gerelateerd aan de woonbestemming en daarmee is geen sprake van een bijbehorend bouwwerk in de zin van de Beheersverordening. Dat het voornoemde gebruik slechts enkele keren per jaar zou plaatsvinden maakt dat niet anders. Evenmin is van belang of het gebruik afbreuk doet aan de woonbestemming, zoals hiervoor is overwogen is van belang of het gebruik daaraan planologisch gerelateerd is. Het betoog van eiser slaagt.
7.2.
De rechtbank overweegt volledigheidshalve dat artikel 31.2 sub a onder 5 van de planregels bovendien vereist dat bijbehorende bouwwerken dichtbij het hoofdgebouw worden gerealiseerd. Verweerder heeft naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende gemotiveerd in hoeverre aan deze voorwaarde wordt voldaan nu het ecohuis op 70 meter van het hoofdgebouw is gelegen. Dat volgens verweerder gelet op de overige aanwezige bebouwing sprake zou zijn van een eenheid is daarvoor niet voldoende nu gelet op voornoemde bepaling de afstand tot het hoofdgebouw relevant is. Het betoog van eiser slaagt.
8. Verweerder heeft zich gelet op het vorenstaande niet in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat is voldaan aan de voorwaarden voor het verlenen van een ontheffing neergelegd in de artikelen 31.2 en 31.3 van de Beheersverordening. Het besluit is in strijd met de artikel 31.2 en 31.3 van de Beheersverordening en artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Het betoog van eiser slaagt.
Welstand
9.1.
Eiser voert aan dat het ecohuis in strijd is met de redelijke eisen van welstand. Verweerder heeft ten onrechte getoetst aan de excessenregeling in de Welstandsnota. Er is geen sprake van een exces nu sprake is van een aanvraag voor een nieuw op te richten bouwwerk. Verweerder heeft dan ook ten onrechte afgeweken van het welstandsadvies.
9.2.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat sprake is van een bestaand bouwwerk. Om die reden moet worden getoetst aan de excessenregeling. Verweerder is bevoegd af te wijken van het welstandsadvies en heeft dit door middel van de memo van 28 januari 2018 voldoende gemotiveerd.
10.1.
Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen, mag het bevoegd gezag gelet op artikel 12, eerste lid, aanhef en onder d, van de Wabo van een negatief welstandsoordeel afwijken op grond van overwegingen van algemeen belang, zoals economische of maatschappelijke belangen, maar ook op overwegingen die niet zien op het algemeen belang, zoals individuele omstandigheden die de aanvrager betreffen (zie onder meer de uitspraak van 22 februari 2017, ECLI:NL:RVS:2017:464).
10.2.
Het college dient, indien het van oordeel is dat andere belangen aanleiding geven om van een negatief welstandsadvies af te wijken, dat oordeel deugdelijk te motiveren. Met eiser is de rechtbank van oordeel dat verweerder het bouwplan ten onrechte aan de excessenregeling van de Welstandsnota heeft getoetst. Uit de Welstandsnota volgt dat de excessenregeling geldt voor de situatie waarin verweerder op grond van artikel 12, eerste lid, van de Woningwet de eigenaar van een bouwwerk dat in ernstige mate in strijd is met de redelijke eisen van welstand kan aanschrijven. Naar het oordeel van de rechtbank is deze regeling alleen van toepassing in geval van handhaving. Weliswaar is in onderhavig geval sprake van een bestaand (illegaal) bouwwerk, het bouwwerk wordt beoordeeld in het kader van een aanvraag omgevingsvergunning en niet in het kader van een handhavingsbesluit. Dat betekent dat verweerder aan de reguliere welstandscriteria had moeten toetsen. Het afwijken van het negatieve welstandsadvies is dan ook niet deugdelijk gemotiveerd. Het betoog slaagt.
10.3.
Het bestreden besluit is derhalve in strijd met artikel 2.10, aanhef en onder d, van de Wabo en artikel 7:12 van de Awb.
Handhaving overige bebouwing
11.1.
Voor zover het beroep zich richt tegen het bestreden besluit voor zover dat ziet op de overige op het perceel aanwezige bebouwing – de schafkeet, overkapping en kas – overweegt de rechtbank als volgt.
11.2.
De rechtbank overweegt dat uit de door verweerder op 21 juni 2019 uitgevoerde controle blijkt dat, anders dan in het bestreden besluit wordt vermeld, dat het bebouwde oppervlakte 306,5 m2 bedraagt. Verweerder erkent dat het bestreden besluit in zoverre ondeugdelijk is gemotiveerd.
11.3.
Met eiser is de rechtbank voorts van oordeel dat verweerder in het bestreden besluit niet heeft beslist ten aanzien van de bezwaren van eiser met betrekking tot het gebruik van de bijbehorende bouwwerken. Het bestreden besluit is ook op dit punt onvoldoende gemotiveerd.
12. Het bestreden besluit is ook op dit punt onvoldoende gemotiveerd en in strijd met artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Het betoog van eiseres slaagt.
Informele lus
13.1.
De rechtbank heeft verweerder door middel van een informele lus in de gelegenheid gesteld de onder 11.2. en 11.3. genoemde motiveringsgebreken te herstellen.
13.2.
Verweerder heeft een nadere reactie ingediend en zich op het standpunt gesteld dat ten aanzien van de onder 11.1 genoemde bebouwing geen sprake is van een overtreding omdat sprake is van vergunningvrije bouwwerken. Volgens verweerder voldoen deze bouwwerken aan artikel 3, aanhef en onder 1, van Bijlage II van het Besluit omgevingsrecht (Bor).
13.3.
Eiser stelt zich op het standpunt dat geen sprake is van bijbehorende bouwwerken nu de bouwwerken niet in het achtererfgebied zijn gesitueerd en niet functioneel verbonden zijn met het hoofdgebouw. De overkapping is bovendien niet op de grond gebouwd, maar onder het maaiveld.
Achtererfgebied
14.1.
Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 4 januari 2017; ECLI:NL:RVS:2017:3), kan het achtererfgebied worden bepaald door vast te stellen wat de voorgevel van het hoofdgebouw is. Indien er discussie ontstaat over de vraag welke gevel de voorgevel is, moet primair worden afgegaan op de ligging van de voorgevelrooilijn zoals die in het bestemmingsplan of de bouwverordening is aangegeven, zoals artikel 1, eerste lid, van bijlage II van het Bor bepaalt. Als ook dan nog twijfel bestaat, zal de feitelijke situatie doorslaggevend zijn voor de vraag waar zich de voorgevel bevindt.
14.2.
In artikel 2.5.5. van de Bouwverordening wordt bij het bepalen van de voorgevelrooilijn steeds als uitgangspunt genomen de evenwijdig aan de as van de weg gelegen lijn. De rechtbank is van oordeel dat, gelet op de situering van de woning ten opzichte van de weg, en rekening houdend met het bepaalde in de Bouwverordening een redelijke uitleg in dit geval ertoe leidt dat de gevel die evenwijdig aan de as van de weg gelegen is, in dit geval de voorgevel is. Dat betekent dat de bouwwerken in het achtererfgebied zijn gesitueerd. Het betoog van eiser faalt.
Kas
15. Het betoog van eiser ten aanzien van de kas slaagt naar het oordeel van de rechtbank niet. Vast staat dat de kas wat betreft de maatvoering voldoet aan artikel 3, aanhef en onder 1, van Bijlage II van het Bor. Niet in geschil is dat het gebruik als kas gerelateerd is aan de woonbestemming en daarmee sprake is van een vergunningvrij bijbehorend bouwwerk in de zin van voormelde bepaling.
Overkapping
16. Ten aanzien van de overkapping overweegt de rechtbank als volgt. Artikel 3, aanhef en onder 1, van Bijlage II van het Bor vereist dat het bijbehorende bouwwerk op de grond staat. Uit de Nota van Toelichting bij de Bor (Stb. 2010, 143 p. 134) volgt dat met “bouwen op de grond” ook is bedoeld dat de begane grond vloer van het bijbehorende bouwwerk op normale wijze aansluit op het aansluitend afgewerkte terrein. Naar het oordeel van de rechtbank wordt hieraan niet voldaan nu uit het controlerapport van 21 juni 2019 blijkt dat de overkapping 75 centimeter onder het maaiveld is gerealiseerd en daarmee geen sprake is van bouwen op de grond. Het betoog slaagt.
Schaftkeet
17. Niet in geschil is dat de schafkeet wat betreft de maatvoering voldoet aan artikel 3, aanhef onder 1, van Bijlage II van het Bor. Naar het oordeel van de rechtbank is niet gebleken dat het gebruik van dit bouwwerk is gerelateerd aan de woonbestemming. Namens verweerder is ter zitting verklaard dat zij niet bekend waren met het feitelijke en beoogde gebruik. Dit blijkt evenmin uit de nadere motivering van verweerder. Naar het oordeel van de rechtbank is derhalve geen sprake van een bijbehorend bouwwerk. Ook dit betoog van eiser slaagt.
Conclusie
18. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit.
Handhavingsbesluit
18.1.
De rechtbank ziet met betrekking tot de aanwezig schaftkeet en overkapping geen aanleiding zelf in de zaak te voorzien omdat verweerder nog een afweging dient te maken of en zo ja, op welke wijze handhavend zal worden opgetreden tegen deze bouwwerken. Wat betreft de schaftkeet dient verweerder bovendien onderzoek te doen of sprake is van een overtreding. Verweerder dient dan ook opnieuw te beslissen op het bezwaar met betrekking tot het primaire besluit 1, met in achtneming van deze uitspraak.
Omgevingsvergunning ecohuis
18.2.
De rechtbank ziet wat betreft het ecohuis aanleiding zelf in de zaak te voorzien in die zin dat het primaire besluit 2, dat ziet op het verlenen van de omgevingsvergunning, wordt herroepen. Aangezien het bouwplan ten aanzien van het ecohuis in strijd is met artikel 2.10, eerste lid, onder d, van de Wabo kan verweerder gezien het limitatief-imperatief stelsel van artikel 2.10 van de Wabo – niet anders beslissen dan de omgevingsvergunning te weigeren. De rechtbank komt dan ook tot de slotsom dat verweerder deze omgevingsvergunning moet weigeren en bepaalt dat de omgevingsvergunning wordt geweigerd. De rechtbank bepaalt verder dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit voor zover dat ziet op de omgevingsvergunning.
19. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
20. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2.362,5,- (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, 0,5 punt voor het indienen van een schriftelijke zienswijze na een bestuurlijke lus met een waarde per punt van € 525,- en een wegingsfactor 1). De rechtbank ziet geen aanleiding om naast voornoemde proceskosten nog een reiskostenvergoeding aan de gemachtigde toe te kennen.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen op het bezwaar voor zover gericht tegen het primaire besluit 1, met inachtneming van deze uitspraak;
- herroept het primaire besluit 2 en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het bestreden besluit voor zover dat ziet op de omgevingsvergunning voor het ecohuis;
- weigert de omgevingsvergunning voor het ecohuis;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 170,- aan eiser te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 2.362,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.S. van den Berg, rechter, in aanwezigheid van
mr. H.L.A. van Kats, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 23 januari 2020.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.
Bijlage
De Wabo luidt voor zover van belang als volgt:
“Artikel 2.1
1. Het is verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:
a. het bouwen van een bouwwerk,
b. het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, in gevallen waarin dat bij een bestemmingsplan, beheersverordening, exploitatieplan of voorbereidingsbesluit is bepaald,
c. het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan, een beheersverordening, een exploitatieplan, de regels gesteld krachtens artikel 4.1, derde lid, of 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening of een voorbereidingsbesluit voor zover toepassing is gegeven aan artikel 3.7, vierde lid, tweede volzin, van die wet,
d. het in gebruik nemen of gebruiken van een bouwwerk in met het oog op de brandveiligheid bij algemene maatregel van bestuur aangewezen categorieën gevallen,
(…)”
Het Bor luidt voor zover van belang als volgt:
“Bijlage II
Artikel 1
1. In deze bijlage wordt verstaan onder:
achtererfgebied: erf achter de lijn die het hoofdgebouw doorkruist op 1 m achter de voorkant en van daaruit evenwijdig loopt met het aangrenzend openbaar toegankelijk gebied, zonder het hoofdgebouw opnieuw te doorkruisen of in het erf achter het hoofdgebouw te komen;
(…)
bijbehorend bouwwerk: uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak;
(…)
Hoofdstuk III. Categorieën gevallen waarin voor bouwactiviteiten geen omgevingsvergunning is vereist
Artikel 3
Een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de wet is niet vereist, indien deze activiteit betrekking heeft op:
1. een op de grond staand bijbehorend bouwwerk of uitbreiding daarvan in achtererfgebied, mits wordt voldaan aan de volgende eisen:
a. niet hoger dan 5 m,
b. op een afstand van meer dan 1 m vanaf openbaar toegankelijk gebied, tenzij geen redelijke eisen van welstand van toepassing zijn,
c. de ligging van een verblijfsgebied als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, van het Bouwbesluit 2012, in geval van meer dan een bouwlaag, uitsluitend op de eerste bouwlaag, en
d. niet voorzien van een dakterras, balkon of andere niet op de grond gelegen buitenruimte;
(…)”
De Beheersverordening Borger-Odoorn luidt voor zover van belang als volgt:
“artikel 1
(…)
k. Een bijbehorend bouwwerk: uitbreiding van een hoofdgebouw, dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegenaan gebouwd en met de aarde verbonden bouwwerk met een dak.
Artikel 31 Wonen
31.1
Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Wonen’ aangewezen gronden zijn bestemd voor het wonen.
31.2
Bouwregels
a. Ten aanzien van het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:
(…)
5. de gezamenlijke oppervlakte van de woning en de bijbehorende bouwwerken is beperkt tot maximaal 250 m2. De bijbehorende bouwwerken dienen in de directe omgeving van de woning te worden gebouwd.
31.3
Afwijken van de bouwregels
Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 31.2, sub a, onder 4 voor vergroting van het oppervlak aan bijbehorende bouwwerken met ten hoogste 50 m2.
Artikel 43.2 Algemene toetsingcriteria afwijkingsbevoegdheid
Er wordt uitsluitend een omgevingsvergunning tot het afwijken van een beheersverordening verleend indien:
a. de afwijkingsbevoegdheid is beperkt tot incidentele gevallen, waarbij het functioneren van de in de bestemming begrepen bestemmingsomschrijving niet wezenlijk wordt aangetast; in de natuurlijke, verkeerstechnische en milieuhygiënische belangen in acht worden genomen.”