ECLI:NL:RBNNE:2020:674

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
11 februari 2020
Publicatiedatum
14 februari 2020
Zaaknummer
C18181638
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontzegging van het recht op omgang in de zaak van de man en vrouw met betrekking tot hun dochter, in het kader van de 'Bioscoopmoorden'

In deze zaak, die bekend staat als de 'Bioscoopmoorden', heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 11 februari 2020 een beschikking gegeven waarin aan de man het recht op omgang met zijn dochter wordt ontzegd. De rechtbank heeft deze beslissing genomen op basis van een onderzoeksrapport van de Raad voor de Kinderbescherming, waarin wordt geconcludeerd dat omgang ernstig nadeel oplevert voor de geestelijke of lichamelijke ontwikkeling van het kind. De man, die momenteel gedetineerd is, heeft eerder het recht op omgang voorlopig ontzegd gekregen in een tussenbeschikking van 15 januari 2019. Tijdens de mondelinge behandeling op 7 februari 2020 heeft de vrouw, bijgestaan door haar advocaat, haar steun voor het advies van de Raad uitgesproken, terwijl de man zijn onvrede over de situatie heeft geuit en heeft gepleit voor omgang met zijn dochter, ondanks zijn detentie.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de man ernstige psychiatrische problemen heeft en dat hij in voorlopige hechtenis zit in verband met de verdenking van betrokkenheid bij twee levensdelicten. De rechtbank heeft de verklaringen van de man, waarin hij zijn psychotische toestandsbeeld beschrijft en zijn overtuigingen over zijn ex-partner en dochter, in overweging genomen. De rechtbank concludeert dat de man ongeschikt is voor omgang en dat de belangen van de dochter zwaarwegend zijn, wat leidt tot de beslissing om het recht op omgang te ontzeggen.

Daarnaast heeft de man verzocht om de kinderalimentatie op nihil vast te stellen, gezien zijn detentie en het gebrek aan draagkracht. De rechtbank heeft dit verzoek toegewezen, met ingang van 11 januari 2018, en de proceskosten tussen partijen gecompenseerd. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, ondanks de mogelijkheid voor de man om in hoger beroep te gaan.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling Privaatrecht
Locatie Groningen
zaak-/rekestnummer: C/18/181638 / FA RK 18-129

beschikking van de enkelvoudige kamer van 11 februari 2020

in de zaak van

[verzoeker] ,

die thans is gedetineerd,
advocaat: mr. J.P. Vandervoodt, die kantoor houdt in Rotterdam,
en

[verweerster] ,

die woont op een voor de man geheim gehouden adres,
advocaat: mr. J.S. Öszaran, die kantoor houdt in Groningen
.
Partijen worden hierna de man en de vrouw genoemd.

Het procesverloop

Het procesverloop blijkt uit de tussenbeschikking die de rechtbank heeft gegeven op 15 januari 2019. In die beschikking heeft de rechtbank de man voorlopig het recht op omgang met de dochter van partijen ontzegd en een voorlopige bijdrage vastgesteld die de man als kinderalimentatie aan de vrouw moet betalen. De rechtbank heeft verder de Raad voor de Kinderbescherming (hierna "de Raad") opdracht gegeven onderzoek te doen.
Op 9 oktober 2019 heeft de rechtbank een brief van de Raad ontvangen.
Op 26 november 2019 heeft de rechtbank een onderzoeksrapport ontvangen van de Raad.
Op 19 december 2019 heeft de rechtbank een zogeheten F9 formulier ontvangen van de advocaat van de man. Daarin bericht de advocaat van de man de rechtbank:
"In verband met het feit dat cliënt waarschijnlijk lange tijd vast zal zitten is de conclusie van de Raad voor de Kinderbescherming niet onbegrijpelijk. Onder deze omstandigheden zal ik ter zitting niet aanwezig zijn".
Op 7 februari 2020 is de zaak mondeling behandeld. Verschenen en gehoord zijn de man, de vrouw, haar advocaat en de heer [naam] , die de Raad vertegenwoordigt.
De rechtbank heeft tenslotte bepaald dat vandaag deze beschikking wordt gegeven.

De verdere beoordeling

Het gaat in deze zaak, samengevat weergegeven, om de vraag of het verzoek van de man om een bepaalde omgangsregeling met de dochter van partijen vast te stellen, kan worden toegewezen of dat aan hem het recht op omgang moet worden ontzegd. Verder staat te beoordelen of, en zo ja tot welke hoogte, de man in staat is een bijdrage te betalen in de kosten van verzorging en opvoeding van de dochter van partijen. De rechtbank overweegt als volgt.
In de tussenbeschikking van 15 januari 2019 heeft de rechtbank aan de man het recht op omgang met de dochter van partijen voorlopig ontzegd en de Raad een opdracht tot onderzoek gegeven. De Raad heeft dat onderzoek uitgevoerd en over dat onderzoek aan de rechtbank gerapporteerd. Op grond van de door de Raad in zijn onderzoeksrapport neergelegde feiten en omstandigheden concludeert de Raad dat er geen mogelijkheden tot omgang zijn, omdat omgang ernstig nadeel oplevert voor de geestelijke of lichamelijke ontwikkeling van de dochter van partijen. De Raad adviseert daarom de rechtbank om aan de man het recht op omgang te ontzeggen.
De vrouw heeft tijdens de mondelinge behandeling aangevoerd, samengevat weergegeven, dat zij het eens is met de in het onderzoeksrapport opgenomen feiten en omstandigheden en het door de Raad aan de rechtbank gegeven advies. Ook zij meent dat het recht op omgang aan de man moet worden ontzegd.
De man is het niet eens met het door de Raad gegeven advies. Hij vindt dat hij zijn dochter al heel lang niet meer heeft gezien en dat het mogelijk moet zijn dat hij tijdens zijn detentie zijn dochter mag zien. De man ervaart dat het op dit moment daarvoor misschien nog te vroeg is, maar dat omgang tijdens zijn detentie wel voldoende veilig is. De man wijst in dit verband op de behandeling die hij krijgt voor zijn psychotisch toestandsbeeld.
De man heeft geen feiten of omstandigheden aangevoerd waaruit volgt dat hij vindt dat, gelet op de wijze waarop het onderzoeksrapport van de Raad tot stand is gekomen of vanwege de inhoud, het rapport ondeugdelijk is. Er is daarom voor de rechtbank geen reden om bij de beoordeling met het onderzoeksrapport geen, of slechts in verminderde mate, rekening te houden.
De rechtbank kan zich verenigen met de inhoud van onderzoeksrapport en de conclusie van de Raad en neemt die conclusie over en maakt die tot de hare. De rechtbank oordeelt daarom dat omgang ernstig nadeel oplevert voor de geestelijke of lichamelijke ontwikkeling van de dochter van partijen, zodat de in artikel 1:377a lid 3 onder a BW bedoelde grond zich naar het oordeel van de rechtbank voordoet.
De rechtbank stelt verder vast dat de Raad geen onderzoek heeft gedaan of in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs kon doen, naar de andere in artikel 1:377a lid 3 BW gegeven ontzeggingsgronden. De rechtbank ziet aanleiding om te overwegen dat ook de in artikel 1:377a lid 3 onder b en d BW gegeven ontzegginsgronden zich voordoen.
Uit de stukken en gelet op de tijdens de mondelinge behandeling besproken feiten, is voldoende vast komen te staan dat de man ongeschikt is en kennelijk niet in staat kan worden geacht tot omgang. De man kampt klaarblijkelijk met ernstige psychiatrische problemen die met zich brengen dat de man wanen ontwikkelt die betrekking hebben op zijn ex-partner en zijn dochter en dat hij op grond van die wanen tot ernstige geweldsdelicten komt.
De man is in voorlopige hechtenis genomen in verband met de verdenking dat hij betrokken is bij twee levensdelicten.
Hierover heeft de man tijdens de mondelinge behandeling, samengevat weergegeven, het volgende verklaard. De man stelt dat hij in de aanloop naar de delicten waarvoor hij in voorlopige hechtenis is genomen, vanuit Rotterdam naar Groningen is gegaan omdat hij zich in de nabijheid van zijn ex-partner en dochter wilde vestigen. De man heeft verteld dat hij in toenemende mate verward raakte, niet of nauwelijks meer sliep en, mede door middelengebruik, ervan overtuigd raakte dat zijn ex-partner en dochter waren vermoord door "elitetroepen". De man was er ook van overtuigd geraakt dat twee schoonmakers die op dat moment in een bioscoop in Groningen schoonmaakwerkzaamheden verrichtten, lid waren van die elitetroepen. Hij heeft hen daarom het leven ontnomen.
Uit de eigen verklaring van de man kan worden afgeleid dat hij - al dan niet vanuit een psychotisch toestandsbeeld - kan komen tot ernstige agressie en geweldsdelicten. Wat de man daarover verklaart, ligt in het verlengde van wat de rechtbank uit de stukken en de eerdere mondelinge behandeling ook heeft waargenomen.
Uit de stukken en die eerdere mondelinge behandeling blijkt dat de man de vrouw ook stelselmatig bedreigt en dat de daarbij door de man gekozen bewoordingen weinig ruimte voor twijfel laten ten aanzien van de (seksuele) agressie en intenties van de man ten opzichte van de vrouw en mensen in haar omgeving.
De vrouw draagt alleen de zorg voor (onder meer) de jonge dochter van partijen en zij wordt zwaar belast door de wetenschap dat niet alleen zij het onderwerp is van de agressie van de man, maar dat die agressie ook heeft geleid tot ernstige levensdelicten. Voor de vrouw is de gedachte dat de dochter van partijen de man zou moeten bezoeken tijdens zijn detentie zo belastend en, zo kon de rechtbank zelf tijdens de mondelinge behandeling waarnemen, werkt het ontwrichtend. Dat kan zijn weerslag hebben op de dochter van partijen. De rechtbank is daarom van oordeel dat een en ander ook anderszins met zich brengt dat omgang in strijd is met de zwaarwegende belangen van de dochter van partijen.
De rechtbank zal om al deze redenen de man het recht op omgang ontzeggen.
Tijdens de mondelinge behandeling is besproken dat de man, gelet op zijn detentie en de verwachting dat die lange tijd zal duren, geen draagkracht (meer) heeft om de bij beschikking van 11 februari 2015 vastgestelde kinderalimentatie te blijven betalen. De man heeft daarom verzocht de door hem te betalen bijdrage op nihil vast te stellen.
De vrouw heeft de rechtbank uitdrukkelijk verzocht om dat verzoek toe te wijzen, met ingang van de dag waarop de rechtbank het verzoekschrift tot wijziging heeft ontvangen en daarom met ingang van 11 januari 2018. De vrouw heeft toegelicht dat de man tot zover geen bijdrage heeft betaald en dat waarschijnlijk ook niet kan en, zo begrijpt de rechtbank, dat de alimentatieverplichting haar financieel bindt aan de man, wat haar enorm belast.
De rechtbank zal om deze redenen de door de man te betalen bijdrage wijzigen door deze bijdrage op nihil vast te stellen, met ingang van 11 januari 2018.
De rechtbank zal op de voet van artikel 237 lid 1 tweede volzin Rv de proceskosten tussen partijen compenseren in die zin dat ieder van partijen de eigen kosten draagt.
De rechtbank ervaart dat het belang van de dochter bij de in deze beschikking te nemen beslissingen zo zwaar weegt dat, niettegenstaande de mogelijkheid van de man om door het aanwenden van een rechtsmiddel een herbeoordeling in hoger beroep te verzoeken, de ontzegging van het recht op omgang en de beslissing ten aanzien van de kinderalimentatie uitvoerbaar bij voorraad moeten worden verklaard.

De beslissing

De rechtbank:
ontzegt aan de man het recht op omgang met de dochter van partijen;
wijzigt de beschikking van de rechtbank Rotterdam van 11 februari 2015 en stelt de door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding vast op nihil, met ingang van 11 januari 2018;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert tussen partijen de proceskosten in die zin dat ieder van partijen de eigen kosten draagt;
wijst af wat meer of anders is verzocht.
Deze beschikking is gegeven door mr. B.R. Tromp (kinder)rechter en uitgesproken op 11 februari 2020.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.

Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.