ECLI:NL:RBNNE:2021:1554

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
23 april 2021
Publicatiedatum
22 april 2021
Zaaknummer
AWB - 21 _ 314
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vergoeding proceskosten in bestuursrechtelijke procedure na intrekking beroep

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 23 april 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de vergoeding van proceskosten. Verzoekster had bezwaar gemaakt tegen de vastgestelde waarde van haar onroerende zaak, die door de heffingsambtenaar van de gemeente De Fryske Marren was vastgesteld op € 498.000. Na bezwaar werd deze waarde verlaagd naar € 448.000, maar verzoekster ging in beroep tegen deze uitspraak. Tijdens de procedure heeft verzoekster verzocht om vergoeding van de proceskosten, omdat er een vergissing was gemaakt door de verweerder in de toekenning van deze kosten voor het bijwonen van een hoorzitting.

De rechtbank oordeelde dat het inroepen van beroepsmatige rechtsbijstand voor het instellen van hoger beroep niet onredelijk was, ondanks dat de zaak als licht werd gekwalificeerd. De rechtbank hanteerde een wegingsfactor van 0,5 en kwam tot de conclusie dat verzoekster recht had op een vergoeding van de gemaakte kosten, die werd vastgesteld op € 267. Daarnaast werd verweerder verplicht om het door verzoekster betaalde griffierecht van € 360 te vergoeden. De rechtbank benadrukte dat de vergissing van de verweerder evident was, maar dat deze niet onopgemerkt kon blijven voor iemand met kennis van het bestuursprocesrecht.

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken verzet worden aangetekend. De uitspraak werd openbaar gemaakt op de maandag na de datum van uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 21/314
uitspraak van de enkelvoudige belastingkamer van 23 april 2021 in de zaak tussen

[verzoekster] , te [vestigingsplaats] , verzoekster

(gemachtigde: [gemachtigde] ),
en

de heffingsambtenaar van de gemeente De Fryske Marren, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit heeft verweerder op grond van artikel 22 van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) de waarde van de onroerende zaak, plaatselijk bekend als [adres] (de onroerende zaak), per waardepeildatum 1 januari 2020, vastgesteld voor het kalenderjaar 2020 op € 498.000.
Bij uitspraak op bezwaar van 16 december 2020 heeft verweerder het bezwaar van verzoekster gegrond verklaard. Verweerder heeft daarbij de waarde verminderd tot € 448.000.
Verzoekster heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Bij brief van 18 februari 2021 (ingekomen 19 februari 2021) is verweerder aan de grief van verzoekster tegemoetgekomen.
Bij brief van 25 februari 2021 heeft verzoekster het beroep ingetrokken en de rechtbank verzocht om verweerder te veroordelen in de proceskosten.
Verweerder heeft op dit verzoek gereageerd.

Motivering

1. Met toepassing van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) beslist de rechtbank zonder nader onderzoek als volgt.
2. In de Awb is bepaald dat in geval van intrekking van het beroep, omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen, het bestuursorgaan op verzoek van de indiener bij afzonderlijke uitspraak in de kosten kan worden veroordeeld. [1]
3. Volgens de Awb is de rechtbank bij uitsluiting bevoegd een partij te veroordelen in de kosten die een andere partij in verband met de behandeling van het beroep bij de rechtbank, en van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken. [2]
4. Gelet op de omstandigheden dat weliswaar sprake is van een kennelijke en evidente vergissing door verweerder maar die vergissing slechts (vrijwel) onmiddellijk kenbaar is voor iemand met enige kennis van het bestuursprocesrecht, en het met de fout gemoeide bedrag niet zeer gering is, is het inroepen van beroepsmatige rechtsbijstand voor het instellen van hoger beroep en het in dit verband maken van kosten niet onredelijk. [3] De rechtbank passeert daarom het standpunt van verweerder dat de gemaakte kosten door verzoeker niet kwalificeren als redelijkerwijs gemaakte kosten.
5. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verzoekster recht heeft op vergoeding van de in beroep gemaakte kosten overeenkomstig het Besluit proceskostenvergoeding bestuursrecht (Bpb). De rechtbank gaat daarbij uit van een wegingsfactor van 0,5 omdat zij de zaak waarin uitsluitend nog de proceskosten in geschil zijn kwalificeert als licht. De kosten aan de zijde van verzoekster begroot de rechtbank op € 267 (1 punt voor het indienen van een beroepschrift met een waarde van € 534 per punt met een wegingsfactor van 0,5).
6. De rechtbank wijst erop dat verweerder verplicht is het door verzoekster betaalde griffierecht van € 360 te vergoeden. [4] Verzoekster moet zich hiervoor dan ook tot verweerder wenden.

Beslissing

De rechtbank veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoekster tot een bedrag van € 267.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.P.D. Mathey-Bal, rechter, in aanwezigheid van mr. M. Jongsma-van Helden, griffier, op 23 april 2021. De uitspraak wordt openbaar gemaakt op de eerstvolgende maandag na deze datum.
w.g. griffier w.g. rechter
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan verzet worden gedaan bij deze rechtbank. De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld over het verzet te worden gehoord.

Voetnoten

1.Artikel 8:75a, eerste lid, eerste volzin van de Awb.
2.Artikel 8:75 Awb.
3.Zie ook Hof Amsterdam, 21 augustus 2018, ECLI:NL:GHAMS:2018:3138.
4.Artikel 8:41, zevende lid van de Awb.