ECLI:NL:RBNNE:2021:2823

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
6 juli 2021
Publicatiedatum
8 juli 2021
Zaaknummer
21/1714
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening inzake last onder dwangsom opgelegd door college van burgemeester en wethouders

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Nederland op 6 juli 2021 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoeksters, die bezwaar hadden gemaakt tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Midden-Groningen, vroegen om een voorlopige voorziening in afwachting van de beslissing op hun bezwaar. Het college had hen een last onder dwangsom opgelegd, waarbij zij binnen een week een overtreding van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) dienden te beëindigen, met een dwangsom van € 5.000,- per dag bij niet-naleving. Tijdens de zitting op 22 juni 2021 werd het verzoek behandeld, waarbij de voorzieningenrechter de spoedeisendheid van het verzoek beoordeelde.

De voorzieningenrechter oordeelde dat het financiële belang van verzoeksters op zichzelf niet voldoende was om een voorlopige voorziening te rechtvaardigen. Verzoeksters hadden niet aannemelijk gemaakt dat zij in een financiële noodsituatie zouden komen te verkeren indien het college overging tot invordering van de dwangsom. Bovendien werd aangevoerd dat verzoeksters het vervelend vonden om in overtreding te zijn, maar dit werd niet als een spoedeisend belang aangemerkt.

Uiteindelijk concludeerde de voorzieningenrechter dat er geen sprake was van een spoedeisend belang dat het treffen van de verzochte voorziening rechtvaardigde, en wees het verzoek af. De beslissing werd openbaar uitgesproken op de eerstvolgende maandag na de uitspraak, en tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling bestuursrecht
zittingsplaats Groningen
zaaknummer: LEE 21/1714

uitspraak van de voorzieningenrechter van 6 juli 2021 in de zaak tussen

[Verzoeker 1] . te [plaats] , en

[Verzoeker 2] .,te [plaats 2] , verzoeksters
(gemachtigden: mr. C.M. Walgemoed en mr. J.C. van Oosten)
en

het college van burgemeester en wethouders van Midden-Groningen, verweerder.

Als belanghebbenden hebben aan het geding deelgenomen:
[derde belanghebbende], te [woonplaats] (mr. dr. J.G.L van Nus) en de
minister van Infrastructuur en Milieu, Inspectie Leefomgeving en Transport(ILT) (mr. dr. H. Caglayankaya).

Procesverloop

Bij besluit van 1 juni 2021 heeft verweerder aan verzoeksters een last onder dwangsom opgelegd om de overtreding van artikel 2.1, eerste lid onder c, van de Wabo, in combinatie met artikel 4.1.3 onder b van het Inpassingsplan binnen één week te beëindigen en beëindigd te houden. Dit onder straffe van een dwangsom van € 5.000,- per dag.
Verzoeksters hebben op 4 juni 2021 tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Tevens hebben verzoeksters op diezelfde dag om een voorlopige voorziening gevraagd.
Het geschil is behandeld op de zitting van 22 juni 2021. Namens verzoeksters is [aanwezige 1] verschenen, bijgestaan door mr. J.C. van Oosten en [aanwezige 2] . Namens verweerder zijn [aanwezige 3] en [aanwezige 4] verschenen. Belanghebbende [derde belanghebbende] is verschenen, bijgestaan door gemachtigde bovengenoemd en [aanwezige 5] . Namens ILT zijn gemachtigde en [aanwezige 6] verschenen.

Overwegingen

1. Ingevolge artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), kan, indien tegen een besluit bij de bestuursrechter voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de bestuursrechter, bezwaar is gemaakt, de voorzieningenrechter van de bestuursrechter die bevoegd kan worden in de hoofdzaak op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2. De voorzieningenrechter stelt voorop dat de voorlopige voorzieningenprocedure is bedoeld om in afwachting van de uitkomst van een bezwaar- of beroepsprocedure een voorlopige maatregel te treffen. Daarom speelt bij de beoordeling van een verzoek om voorlopige voorziening de spoedeisendheid een belangrijke rol. Nu bij verweerder een bezwaarschrift aanhangig is, dient de vraag te worden beantwoord of sprake is van onverwijlde spoed die noopt tot het treffen van een voorlopige voorziening in afwachting van de beslissing van verweerder op dat bezwaar.
3.1.
De voorzieningenrechter stelt vast dat het opleggen van een dwangsom een financieel belang betreft. Het is vaste rechtspraak (o.a. ECLI:NL:RVS:2021:91, ECLI:NL:RVS:2020:753 en ECLI:NL:CBB:2020:182) dat een financieel belang in de regel op zichzelf onvoldoende reden vormt om een voorlopige voorziening te treffen. Dit kan anders zijn indien verzoeksters aannemelijk maken dat zij in een financiële noodsituatie zullen komen te verkeren, indien verweerder overgaat tot invordering. Daarvan is hier geen sprake. Verzoeksters hebben ter zitting aangegeven dat een dergelijke financiele noodsituatie niet zal optreden.
3.2.
Ter zitting is door verzoeksters aangevoerd dat het spoedeisend belang is gelegen in de omstandigheid dat zij het vervelend vinden om in overtreding te zijn. Dit is echter geen belang dat als spoedeisend kan worden aangemerkt. Een ander spoedeisend belang is de voorzieningenrechter evenmin gebleken.
4. De voorzieningenrechter is dan ook van oordeel dat met het verzoek geen spoedeisend belang is gemoeid dat het treffen van de verzochte voorziening rechtvaardigt.
5. Het verzoek wordt daarom afgewezen.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Aldus gegeven door mr. H.J. Bastin als voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. A.M. Veenstra als griffier. De beslissing gedaan op 6 juli 2021 en de eerstvolgende maandag daarop in het openbaar uitgesproken.
de griffier de voorzieningenrechter

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Afschrift verzonden op: