In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Nederland op 6 juli 2021 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoeksters, die bezwaar hadden gemaakt tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Midden-Groningen, vroegen om een voorlopige voorziening in afwachting van de beslissing op hun bezwaar. Het college had hen een last onder dwangsom opgelegd, waarbij zij binnen een week een overtreding van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) dienden te beëindigen, met een dwangsom van € 5.000,- per dag bij niet-naleving. Tijdens de zitting op 22 juni 2021 werd het verzoek behandeld, waarbij de voorzieningenrechter de spoedeisendheid van het verzoek beoordeelde.
De voorzieningenrechter oordeelde dat het financiële belang van verzoeksters op zichzelf niet voldoende was om een voorlopige voorziening te rechtvaardigen. Verzoeksters hadden niet aannemelijk gemaakt dat zij in een financiële noodsituatie zouden komen te verkeren indien het college overging tot invordering van de dwangsom. Bovendien werd aangevoerd dat verzoeksters het vervelend vonden om in overtreding te zijn, maar dit werd niet als een spoedeisend belang aangemerkt.
Uiteindelijk concludeerde de voorzieningenrechter dat er geen sprake was van een spoedeisend belang dat het treffen van de verzochte voorziening rechtvaardigde, en wees het verzoek af. De beslissing werd openbaar uitgesproken op de eerstvolgende maandag na de uitspraak, en tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.