ECLI:NL:RBNNE:2021:335

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
4 februari 2021
Publicatiedatum
4 februari 2021
Zaaknummer
C/18/202838 / FA RK 20-3325
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot beëindiging van het ouderlijk gezag van een minderjarige met psychiatrische problematiek van de moeder

Op 4 februari 2021 heeft de Rechtbank Noord-Nederland een beschikking gegeven in een zaak betreffende de beëindiging van het ouderlijk gezag van de ouders van de minderjarige, geboren in 2004. De Raad voor de Kinderbescherming heeft verzocht om het ouderlijk gezag te beëindigen, omdat de moeder kampt met ernstige psychiatrische problemen en de vader al jarenlang niet betrokken is bij de opvoeding van de minderjarige. De rechtbank heeft de zaak behandeld op basis van verschillende brieven van de advocaten van de ouders en de Raad. Tijdens de mondelinge behandeling zijn de betrokken partijen gehoord, maar de vader is niet verschenen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de minderjarige onder toezicht is gesteld en dat er zorgen zijn over haar ontwikkeling en de zorg die haar ouders kunnen bieden. De moeder heeft verklaard dat zij niet meer ziek is, maar de rechtbank maakt zich zorgen over haar psychiatrische toestand en het gebrek aan ziektebesef. De Raad heeft aangegeven dat het noodzakelijk is om het gezag van de ouders te beëindigen, maar de rechtbank heeft besloten om een onderzoeksopdracht te geven aan de Raad om meer duidelijkheid te krijgen over de situatie van de minderjarige en de rol van de moeder en de GI. De rechtbank heeft de zaak aangehouden voor verdere behandeling op 9 april 2021.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling Privaatrecht
Locatie Groningen
zaak-/rekestnummer: C/18/202838 / FA RK 20-3325
beschikking over de beëindiging van het ouderlijk gezag van 4 februari 2021 in de zaak van

de Raad voor de Kinderbescherming,

regio Noord-Nederland, locatie Groningen,
die hierna "de Raad" wordt genoemd,
die betrekking heeft op

[de minderjarige] ,

die geboren is op [geboortedag] [geboortemaand] 2004 in [geboorteplaats] ,
en die hierna " [de minderjarige] " wordt genoemd,
advocaat: mr. M. de Groene, die kantoor houdt in Groningen.
De rechtbank merkt als belanghebbenden aan:

[de moeder] ,

die woont op een bij de rechtbank bekend, maar overigens geheim gehouden adres,
en die hierna "de moeder" wordt genoemd,
advocaat: mr. M.R. Holthinrichs, die kantoor houdt in Groningen,
en

[de vader] ,

die geen bekende woon- of verblijfplaats heeft in Nederland,
en die hierna "de vader" wordt genoemd,
advocaat: mr. F.B. Flooren, die kantoor houdt in Groningen,
en die zich in de loop van de procedure aan de zaak heeft onttrokken,
en
de gecertificeerde instelling,
Stichting Jeugdbescherming Noord & Veilig Thuis Groningen,
die gevestigd is in Groningen,
en die hierna "de GI" wordt genoemd.

Het procesverloop

De procedure is ingeleid met een verzoekschrift van de Raad, dat de rechtbank heeft ontvangen op 9 december 2020. Daarin verzoekt de Raad de rechtbank om het ouderlijk gezag van de ouders van [de minderjarige] te beëindigen.
Op 17 december 2020 heeft de rechtbank een brief van de advocaat van vader ontvangen.
Op 1 februari 2021 heeft de rechtbank een brief van de advocaat van moeder ontvangen.
Op 3 februari 2021 heeft de rechtbank een brief van de advocaat van [de minderjarige] ontvangen.
Op 3 februari 2021 heeft de rechtbank een brief van mr. F.B. Flooren ontvangen.
Op 4 februari 2021 is het verzoek mondeling behandeld. De rechter heeft toen gesproken met de heer [naam 1] , die die de Raad vertegenwoordigt, de moeder, haar advocaat, [de minderjarige] en haar advocaat en mevrouw [naam 2] en mevrouw [naam 3] , die de GI vertegenwoordigen. De vader, hoewel behoorlijk opgeroepen, is niet verschenen.
De kinderrechter heeft voor de mondelinge behandeling gesproken met [de minderjarige] en haar advocaat.
Ten slotte is bepaald dat vandaag deze beschikking wordt gegeven.

De feiten

De rechter kan bij de beoordeling van het verzoek van de Raad uitgaan van de volgende feiten.
Uit een in 2016 door echtscheiding ontbonden huwelijk van de ouders is de nu zestien jaar oude [de minderjarige] geboren. Op grond van de wet oefenen haar inmiddels gescheiden ouders, samen het gezag over haar uit.
Na de scheiding van haar ouders is [de minderjarige] bij haar moeder blijven wonen. Haar vader is geëmigreerd naar Marokko. Het contact tussen [de minderjarige] en haar vader is verloren gegaan.
Op 2 september 2020 heeft de (kinder)rechter [de minderjarige] (voorlopig) onder toezicht gesteld van de GI. De (kinder)rechter heeft de beslissing op de definitieve ondertoezichtstelling van [de minderjarige] aangehouden en een voortzetting van de behandeling bepaald op 10 november 2020. De kinderrechter heeft de Raad verzocht om uiterlijk twee weken voorafgaand aan voornoemde zittingsdatum het rapport met betrekking tot de definitieve ondertoezichtstelling aan de kinderrechter en de belanghebbenden te verstrekken.
De Raad heeft tijdens het raadsonderzoek aanleiding gezien een voorlopige voogdijmaatregel te verzoeken. Naar aanleiding van dit verzoek heeft de kinderrechter bij beschikking van
16 september 2020 de GI als spoedmaatregel belast met de voorlopige voogdij over [de minderjarige] , zonder dat belanghebbenden op dat verzoek zijn gehoord. Op 24 september 2020 heeft de (kinder)rechter de zaak alsnog mondeling behandeld.
Op 24 september 2020 heeft de (kinder)rechter de GI belast met de voorlopige voogdij over [de minderjarige] voor de duur van drie maanden met ingang van 16 september 2020. De kinderrechter heeft verstaan dat deze maatregel van rechtswege vervalt na expiratie van voormelde termijn, tenzij voor het einde van die termijn aan de rechter een voorziening in het gezag over [de minderjarige] is verzocht. De kinderrechter heeft verder bepaald dat aan de GI alle bevoegdheden ten aanzien van de persoon en het vermogen van [de minderjarige] die in het belang van [de minderjarige] noodzakelijk zijn, worden toegekend. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard en de rechter heeft de (voorlopige) ondertoezichtstelling beëindigd.
Aan het nemen van deze kinderbeschermingsmaatregelen is het volgende vooraf gegaan. [de minderjarige] heeft een belaste voorgeschiedenis, wat deels samenhangt met de scheiding van haar ouders, het daarmee samenhangende verbroken contact met haar vader en de persoonlijke problematiek van haar moeder. Het heeft met zich gebracht dat [de minderjarige] lange tijd min of meer zelfstandig heeft moeten leven, wat niet zonder hulp lukte. Die hulp werd geboden door de heer [naam 4] (hierna: [naam 4] ), die door de moeder als haar woordvoerder wordt aangewezen en die zichzelf als een zakelijke partner van de moeder beschouwd. De door hem verleende zorg wordt door [de minderjarige] als prettig ervaren en heeft geborgd dat [de minderjarige] niet helemaal aan haar lot werd overgelaten.
Inmiddels is vast komen te staan dat de moeder van [de minderjarige] kampt met chronische en ontwrichtende psychiatrische problemen. Haar problematiek heeft onder meer met zich gebracht dat zij gedurende een half jaar, zonder dat [de minderjarige] wist waar zij dan verbleef, niet meer bij [de minderjarige] heeft gewoond maar in een andere door haar gehuurde woning. De problematiek van de moeder heeft ook geleid tot ernstige incidenten. Zo heeft de moeder, in een psychose op 26 september 2020 geprobeerd [de minderjarige] te wurgen, vanuit de overtuiging dat [de minderjarige] zelfmoord wilde plegen en dan niet in de hemel zou komen. De moeder meende dat het dan beter was dat zij [de minderjarige] om het leven zou brengen, zodat zij wel naar de hemel zou gaan, zo blijkt uit de verklaringen die aan de politie zijn afgelegd.
De moeder is in het afgelopen jaar meerdere keren gedwongen opgenomen en krijgt op dit moment nog steeds dwangmedicatie, in de vorm van tweewekelijkse depotinjectie met een antipsychoticum. Bij de moeder is inmiddels een ongespecificeerde schizofreniespectrum of andere psychotische stoornis vastgesteld.
Haar moeder is onder behandeling voor haar problematiek, maar meent zelf dat zij genezen is. Zij heeft geen of beperkt ziektebesef en er is een zorgmachtiging gegeven tot mei 2021 om de dwangmedicatie te blijven geven.
Tegen deze achtergrond meent de Raad dat het noodzakelijk is dat in het gezag over [de minderjarige] wordt voorzien met een definitieve voogdijmaatregel.

De beoordeling

Wat vindt de Raad dat de rechter moet beslissen?
De Raad acht het in het belang van [de minderjarige] noodzakelijk dat het gezag van haar ouders wordt beëindigd en de GI tot voogd over haar wordt benoemd. De Raad vindt dat noodzakelijk, omdat de vader van [de minderjarige] in Marokko woont en al jarenlang niet betrokken is bij [de minderjarige] en ook nu en in de toekomst geen verantwoordelijkheid voor haar verzorging en opvoeding kan dragen. De Raad meent dat ook de moeder niet in staat is om die verantwoordelijkheid te dragen, gelet op haar psychiatrische toestandsbeeld en haar persoonlijke omstandigheden die met zich brengen dat zij geen invulling geeft aan haar ouderlijke verantwoordelijkheid. De Raad maakt zich in dit verband ook zorgen over de moeder die in een recente psychose getracht heeft [de minderjarige] te wurgen. De Raad stelt dat aan het verleden in zoverre betekenis toekomt dat niet valt te verwachten dat een van de ouders van [de minderjarige] binnen afzienbare termijn alsnog in staat zal zijn voor haar te zorgen. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de Raad zijn verzoek niet gewijzigd, maar wel aangeboden nader onderzoek te doen. Daartoe bestaat volgens de Raad aanleiding, omdat de moeder inmiddels weer uit de instelling is ontslagen en kennelijk weer enige weken samenwoont met [de minderjarige] . De Raad sluit niet uit dat omstandigheden zich zodanig hebben gewijzigd dat de verzochte gezagsbeëindiging ten aanzien van de moeder te verstrekkend is en kan worden volstaan met een ondertoezichtstelling.
Wat vindt de moeder van het verzoek?
De moeder heeft aan de rechter verteld, samengevat weergegeven, dat zij niet meer ziek is. De moeder meent dat zij ongeveer een jaar geleden een burn-out heeft gehad en dat zij dat zelf niet voldoende heeft gemerkt. Daardoor zijn er veel dingen anders gelopen dan zij wilde. De moeder heeft in dit verband verteld dat zij ongeveer een half jaar een woning heeft gehuurd aan de [adres 1] , zonder dat haar dochter wist waar zij verbleef. Haar dochter heeft in die periode voor zichzelf moeten zorgen. De moeder is blij dat [naam 4] haar dochter heeft ondersteund. De moeder heeft verteld dat zij hem als een woordvoerder beschouwd, omdat hij haar bij klusjes helpt. Zij ziet hem als de verhuurder van haar coffeeshop. Zij heeft ook verteld dat die coffeeshop inmiddels door de gemeente is gesloten, omdat bij een inval bleek dat er teveel drugs in voorraad werden gehouden. Of en zo ja welke gevolgen dit voor haar heeft in strafrechtelijke zin weet de moeder niet. De moeder ervaart dat zij volledig genezen is en dat zij tijdens haar opname geen medicatie wilde en daarom nu depotmedicatie krijgt. De moeder meent dat onder deze omstandigheden er geen reden is om haar gezag te beëindigen.
Wat vindt de vader van het verzoek?
De vader heeft niet deelgenomen aan de mondelinge behandeling. Zijn standpunt is de rechter bekend uit een brief die de advocaat van de moeder aan de rechtbank heeft toegestuurd. Daaruit kan worden afgeleid dat de vader meent dat het in het belang van [de minderjarige] is dat de moeder alleen met het gezag wordt belast en dat zij dat gezag ook behoudt.
Wat vindt de GI van het verzoek?
De GI is bereid om de voogdij over [de minderjarige] op zich te nemen.
Wat vindt de rechter van het verzoek?
Beëindiging van het gezag is alleen mogelijk als aan de daaraan in de wet gestelde eisen is voldaan. In artikel 1:266 van het Burgerlijk Wetboek worden die eisen gesteld. De rechter moet op grond van dat artikel beoordelen of [de minderjarige] zodanig opgroeit dat zij in haar ontwikkeling ernstig wordt bedreigd en haar ouders niet in staat zijn om binnen een voor haar en haar ontwikkeling aanvaardbaar te achten termijn zelf de verantwoordelijkheid voor haar verzorging en opvoeding kunnen dragen.
De rechter vindt dat uit het onderzoeksrapport en de wat tijdens de mondelinge behandeling is besproken, nog onvoldoende blijkt dat [de minderjarige] (nog steeds) in haar ontwikkeling ernstig wordt bedreigd. De Raad voert in zijn onderzoeksrapport aan, samengevat weergegeven, dat voordat de kinderbeschermingsmaatregelen werden genomen er grote zorgen waren over de verblijfplaats van [de minderjarige] , haar scholing en onderlinge verhoudingen en het netwerk van [de minderjarige] . Er is volgens de Raad ook nog veel onduidelijk gebleven over de voorgeschiedenis van het gezin, de reden voor het ontbreken van het contact tussen [de minderjarige] en haar vader en haar zussen en de exacte wijze waarop [naam 4] in het leven van [de minderjarige] betrokken is geraakt. De Raad ziet als voornaamste ontwikkelingsbedreiging dat de ouders van [de minderjarige] hun zorg voor haar niet willen of kunnen nemen en een derde met bevoegd gezag zicht op haar moet houden en haar moet kunnen ondersteunen in het nemen van belangrijke beslissingen. De rechter vindt dat deze feiten en omstandigheden, ook bezien in hun onderlinge verband, onvoldoende onderbouwen waaruit de concrete ontwikkelingsbedreiging van [de minderjarige] bestaat. De rechter zal om die reden de Raad een onderzoeksopdracht geven.
De Raad zal in zijn onderzoek ook moeten betrekken waarom het gezag van de vader moet worden beëindigd. Er zijn tot zover geen feiten of omstandigheden aangevoerd of de rechter gebleken dat zich in het verleden situaties hebben voorgedaan waarbij [de minderjarige] tussen haar ouders klem en verloren is geraakt, doordat de vader het gezag (samen met de moeder) uitoefent. Evenmin is onderbouwd waarom anderszins de beëindiging kan worden gegrond op de daarvoor in de wet gegeven voorwaarden. De enkele omstandigheid dat het contact met de vader al jarenlang geleden verloren is gegaan en hij zich al meerdere jaren niet betrokken toont bij het leven van zijn dochter en de omstandigheid dat [de minderjarige] geen contact meer met haar vader wil hebben, is daarvoor onvoldoende. Dat de vader in Marokko woont en feitelijk niet voor [de minderjarige] kan zorgen is, mede gelet op de zelfstandigheid van [de minderjarige] en hoe de zorg aan haar in de voorliggende periode is verleend, zonder nadere toelichting, die de Raad niet heeft gegeven, niet een begrijpelijke redenen om tot beëindiging van het gezag van de vader te komen.
Ook ten aanzien van de mogelijkheden van de moeder om (weer) opvoedingsverantwoordelijkheid te dragen, acht de rechter zich onvoldoende voorgelicht.
Tot zover blijkt dat de moeder in een lange periode van tijd niet de zorg voor [de minderjarige] op zich heeft genomen die zij in de gegeven omstandigheden wel had moeten bieden. Uit wat zij aan de rechter heeft verteld, kan dit mogelijk worden verklaard uit haar persoonlijke problematiek. Of aan die problematiek een zodanige voorspellende waarde toekomt dat nu het gezag moet worden beëindigd, is nog onduidelijk.
De rechter maakt zich over die persoonlijke problematiek en de mogelijkheden van de moeder wel grote zorgen. Over wat tot zover ook bekend is geworden, is sprake van een psychiatrische problematiek die een chronisch karakter heeft en die onder meer heeft geleid tot ook een ernstig geweldsincident op 26 september 2020 toen de moeder [de minderjarige] heeft willen wurgen. De ernst van de problematiek blijkt ook uit de herhaalde gedwongen opnames van de moeder in het afgelopen half jaar, en de zorgmachtiging die nodig is om te borgen dat de moeder de medicatie krijgt die nodig is om haar psychotische toestandsbeeld te stabiliseren. Het meest zorgelijk is als het gaat om de mogelijkheden van de moeder om in de toekomst ouderlijke verantwoordelijkheid te dragen, het ontbreken van ieder ziektebesef of -inzicht. De moeder heeft tijdens de mondelinge behandeling bij herhaling en met een zekere stelligheid verklaard dat zij niet ziek meer is, omdat zij volledig is genezen van haar “burn-out”. Dit gebrek aan inzicht van de moeder kan met zich brengen dat bij beëindiging van de zorgmachtiging de moeder niet bereid is om de medicatie te nemen en te blijven nemen. Het niet nemen van die medicatie kan, zo blijkt uit het hiervoor aangehaalde incident, leiden tot voor [de minderjarige] zeer gevaarlijke situaties.
De moeder heeft tot zover niet willen meewerken aan het onderzoek va de Raad en heeft ook de samenwerking met de hulpverlening afgehouden. Zij verwijst naar [naam 4] die zij aanwijst als haar woordvoerder.
Hoewel de Raad over zijn positie duidelijkheid heeft willen krijgen is dat niet mogelijk gebleken. De rechter maakt zich hierover ook zorgen, ook omdat de zorgen die hij heeft geuit tijdens de mondelinge behandeling onder meer ten aanzien van strafrechtelijke antecedenten, op weerstand stuitte bij de advocaat van [de minderjarige] . Zij onderbrak de rechter en vertelde dat zij ook de advocaat van [naam 4] is en dat zij zich verzette tegen het beeld dat de rechter opriep, omdat zij hem in de strafzaken bijstond en zijn “documentatie kende” en dat die heel beperkt is. Zij heeft opgemerkt dat er een “kleuring in het dossier komt” die mogelijk niet terecht is.
De rechter vraagt zich door die interruptie af of de advocaat van [de minderjarige] met voldoende afstand en onafhankelijkheid kijkt naar de zorgen die zijn opgekomen ten aanzien van [de minderjarige] en die niets met haar andere cliënt te maken hebben. Die zorgen kunnen niet worden weggenomen, zolang geen openheid van zaken worden gegeven door de moeder en [de minderjarige] over de relatie die nog steeds bestaat. Dat laatste blijkt te meer omdat ook een beroep wordt gedaan op een brief die door de behandelde psychiater van de moeder op 29 januari 2021 is opgesteld naar aanleiding van vragen van de GI. Daarin is onder meer opgenomen: “contactpersoon de heer [naam 4] is betrokken bij de behandeling”.
De Raad heeft aan de hand van een vragenlijst duidelijkheid willen krijgen over de positie van [naam 4] . In het rapport is daarover onder meer opgenomen:
Meneer [naam 4] gaf op 8 juli j.l. aan dat moeder en [de minderjarige] niet wonen aan de [adres 2] en dat het logisch was dat de RvdK deze woning, voor zover zichtbaar, aanmerkte als ‘onbewoonbaar’, want ze woonden er ook niet volgens de heer [naam 4] aangezien ze door de heer [naam 4] elders zijn ondergebracht. [de minderjarige] woont er nu wel en heeft begeleiding van meneer [naam 4] en zijn collega [naam 5] ? Hoe ziet deze begeleiding eruit? Wat is nu het adres van moeder? Waar verblijft zij feitelijk? Zit ze op een vaste plek, verblijft ze op meerdere plekken (ik begreep dat ze in een hotel in Groningen had ingecheckt)?
Meneer [naam 4] moest lachen d.d. 8 juli 2020 om de zorgen die hij had gelezen omtrent uitbuiting.
Kan de heer [naam 4] toelichten wat het lachwekkend maakt en waarom dit niet zo zou zijn en wat er dan wel aan de hand is, als het gaat om de aangetroffen situatie op het genoemde adres, de signalen over [de minderjarige] vanuit de wijk en ook de vele wisselingen van BRP adressen?
Het ligt voor de hand dat de rechter gelet op de zorgen die zijn opgekomen, duidelijkheid wil krijgen. Hij vindt dat voor een beoordeling van het verzoek van belang is dat alsnog zicht ontstaat op de rol die [naam 4] vervult en blijft vervullen. De rechter verzoekt de Raad zijn onderzoek hierop opnieuw te richten, omdat [naam 4] kennelijk ook betrokken is bij de behandeling van de moeder. Dat heeft met “kleuring” zoals de advocaat van [de minderjarige] opmerkte, weinig uit te staan.
De rechter zal om [naam 4] de gelegenheid te bieden zelf te vertellen wat hij van belang vindt en om te reageren op wat de Raad op grond van zijn onderzoek zal rapporteren, bovendien bepalen dat hij als informant wordt uitgenodigd om deel te nemen aan de volgende mondelinge behandeling.
De rechter zal om al deze redenen aan de Raad een onderzoeksopdracht geven, voordat hij op het verzoek een beslissing neemt.

De beslissing

De rechter:
gelast een onderzoek door de Raad in overeenstemming met wat daarover in de overwegingen van deze beschikking is besproken;
bepaalt dat de zaak opnieuw mondeling wordt behandeld op
vrijdag 9 april 2021 om 9:00 uurin één van de zalen van het gerechtsgebouw aan het Guyotplein 1 te Groningen;
bepaalt dat de Raad uiterlijk een week voor de mondelinge behandeling zijn onderzoeksrapport aan de rechtbank en de belanghebbenden moet toesturen;
wijst de Raad, de belanghebbenden en [de minderjarige] erop dat deze beschikking geldt als een oproep om bij de mondelinge behandeling aanwezig te zijn en dat de rechtbank niet een afzonderlijke oproep zal versturen;
bepaalt dat de griffier de heer [naam 4] als informant uitnodigt om deel te nemen aan de mondelinge behandeling;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beschikking is gewezen door mr. B.R. Tromp, (kinder)rechter, en door de rolrechter ondertekend en in het openbaar uitgesproken op 4 februari 2021.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie
maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen
op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat worden ingediend ter griffie van het gerechtshof
Arnhem-Leeuwarden.
(
MR)