1.20.Verweerder heeft de aanslagen IB/PVV 2014 aan eisers opgelegd zonder rekening te houden met het negatieve resultaat uit overige werkzaamheden.
2. Tussen partijen is in geschil of verweerder het inkomen uit werk en woning in de aanslagen IB/PVV 2014 tot de juiste hoogte heeft vastgesteld. Meer specifiek is in geschil of verweerder het (negatieve) resultaat uit overige werkzaamheden, bestaande uit het afwaarderingsverlies van de vordering van eiser op de kopers, terecht niet in aanmerking heeft genomen bij het opleggen van de aanslagen IB/PVV 2014 omdat sprake is van een onzakelijke lening.
3. Tussen partijen is niet in geschil dat er civielrechtelijk sprake is van leningen. Ook is niet in geschil dat er geen sprake is van bodemloze putleningen, schijnleningen of deelnemerschapsleningen. Eveneens is tussen partijen niet in geschil dat de vorderingen oninbaar zijn en dat er sprake is van een ongebruikelijke terbeschikkingstelling, waardoor het resultaat op de vorderingen tot het resultaat uit overige werkzaamheden behoort.Ten slotte is niet in geschil dat als de rechtbank tot de conclusie komt dat er sprake is van onzakelijke leningen, de aanslagen tot de juiste hoogte zijn opgelegd en als de rechtbank tot de conclusie komt dat de leningen niet onzakelijk zijn, de aanslagen overeenkomstig de aangiften dienen te worden vastgesteld.
4. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de leningen onzakelijk zijn, omdat de leningen achtergesteld zijn op de leningen van de kopers bij ABN Amro en er door eiser geen zekerheden zijn bedongen. Het rentepercentage is ook niet zakelijk. Daarnaast heeft eiser volgens verweerder een groot risico genomen door de lening extern te financieren. Verweerder stelt dat uit de resultaten en het vermogen niet blijkt dat er genoeg winst werd gemaakt om, na aftrek van de rentelasten en salarissen, de leningen aan het einde van de looptijd af te lossen. De lening is verstrekt in verband met de familierelatie. Een willekeurige derde zou, gelet op alle feiten en omstandigheden, volgens verweerder een dergelijk risico niet nemen.
5. Eisers voeren aan dat de lening zakelijk is omdat er ten tijde van de overname sprake was van een financieel gezonde onderneming met een goed toekomstperspectief. De onderneming had namelijk het exclusieve recht om in bedrijfswagens van Renault te handelen in Friesland. De overnemers hadden ruime ervaring als managers binnen het bedrijf en er werd winst gemaakt. De vooruitzichten waren gunstig door aankondiging van nieuwe modellen bedrijfswagens door Renault. In 2009 is er een extra vestiging in Groningen geopend. Er was bij eiser, maar ook bij andere familieleden, geen enkele twijfel dat de overnemers de onderneming succesvol zouden voortzetten. Echter werd na een aantal jaren Renault Trucks overgenomen door Volvo Trucks. Bij die overname is aangegeven dat de beide dealerorganisaties in stand zouden blijven, maar in 2012 werd besloten om ze toch samen te voegen. Als gevolg daarvan moest de vestiging in Groningen worden overgedragen en is het contract met de Friese vestiging door de dealerorganisatie opgezegd. Dit heeft uiteindelijk tot het faillissement van beide vennootschappen geleid. Deze externe factor was voor zowel eisers als de overnemers niet te voorzien.
6. De rechtbank overweegt dat van een onzakelijke lening sprake is als ter zake van een lening aan een gelieerde partij geen – in wezen niet winstdelende – rente kan worden bepaald waaronder een onafhankelijke derde bereid zou zijn geweest om eenzelfde lening te verstrekken, onder dezelfde voorwaarden en omstandigheden. Bij het verstrekken van de geldlening aan een gelieerde partij wordt in dat geval een debiteurenrisico gelopen dat een onafhankelijke derde niet zou hebben genomen. Behoudens bijzondere omstandigheden moet er dan van worden uitgegaan dat de geldverstrekker dit risico heeft aanvaard met de bedoeling het belang van de gelieerde partij te dienen.
7. Verweerder dient aannemelijk te maken dat met het verstrekken van de lening een debiteurenrisico is aanvaard dat een onafhankelijke derde niet zou hebben genomen. Of sprake is van een onzakelijke lening moet worden beoordeeld naar het moment van aangaan van de lening, met dien verstande dat een zakelijke lening gedurende haar looptijd ten gevolge van onzakelijk handelen van de crediteur alsnog onzakelijk kan worden.
8. Het onder 6. en 7. geschetste toetsingskader geldt ook als sprake is van een ongebruikelijke terbeschikkingstellingvordering. Het onzakelijk genomen debiteurenrisico bevindt zich in dat geval in de privésfeer, dus bij de crediteur buiten de terbeschikkingstellingssfeer.Het verlies op de onzakelijke lening kan bij de crediteur dan niet ten laste van het resultaat worden gebracht.
9. De rechtbank acht de verklaring van eisers, dat externe factoren hebben geleid tot het faillissement en dat er ten tijde van het verstrekken sprake was van gunstige vooruitzichten en ervaren overnemers, geloofwaardig. De rechtbank wijst er echter op dat het hier niet gaat om het motief van eisers, maar om de vraag of een winstonafhankelijke rente kan worden bepaald waaronder een onafhankelijke derde bereid zou zijn geweest om eenzelfde lening te verstrekken, onder dezelfde voorwaarden en omstandigheden.
10. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder voldoende aannemelijk gemaakt dat een onafhankelijke derde niet bereid zou zijn geweest om onder dezelfde voorwaarden de leningen te verstrekken. De rechtbank overweegt in dat verband dat ter zake van de leningen geen zekerheden zijn bedongen en dat de leningen achtergesteld waren bij de leningen van ABN Amro. In de leningovereenkomsten was een bepaling opgenomen waardoor de holding vanaf het moment van inbreng van de leningen in de BV’s de enige schuldeiser was. Ook was in de leningovereenkomsten opgenomen dat de kopers na de inbreng niet meer privé aansprakelijk waren (zie 1.11) en waren de leningen niet tussentijds opeisbaar (zie 1.6.). De rechtbank wijst er op dat het eigen vermogen van de holding volgens de fiscale jaarrekening ten tijde van het verstrekken van de leningen negatief was. Deze feiten en omstandigheden maken naar het oordeel van de rechtbank dat sprake is van een financiering die een onafhankelijke derde niet onder dezelfde voorwaarden en omstandigheden zou verstrekken en dus van onzakelijke leningen. Dit betekent dat het verlies op de leningen bij eisers niet ten laste van het resultaat uit overige werkzaamheden kan worden gebracht. Verweerder heeft het inkomen uit werk en woning in de aanslagen IB/PVV 2014 van eisers naar het oordeel van de rechtbank dan ook tot de juiste hoogte vastgesteld.
11. De beroepen worden geacht mede betrekking te hebben op de beschikkingen belastingrente. Eisers hebben geen zelfstandige gronden tegen de in rekening gebrachte belastingrente aangevoerd. De rechtbank ziet geen aanleiding af te wijken van de beschikkingen belastingrente. Hierbij wijst de rechtbank eisers erop dat het bedrag van de belastingrente het bedrag van de aanslag volgt.
12. De beroepen zijn ongegrond.
Immateriële schadevergoeding
13. De gemachtigde van eiser heeft verzocht om een immateriële schadevergoeding (ISV). Uitgangspunt is dat aanspraak bestaat op immateriële schadevergoeding indien de redelijke termijn voor de behandeling in de bezwaar- en beroepsprocedure is overschreden. Die termijn bedraagt voor de bezwaar- en beroepsprocedure tezamen niet meer dan twee jaar.
14. Ter zitting hebben partijen verklaard dat er voor wat betreft de ISV sprake is van samenhang tussen de zaken van beide eisers, zodat uiteindelijk niet meer dan één keer een immateriële schadevergoeding wordt toegekend, die wordt verdeeld over beide. Ook naar het oordeel van de rechtbank is sprake van samenhang.
15. Verweerder heeft het bezwaarschrift in beide zaken ontvangen op 15 november 2018. Sindsdien zijn er (ongeveer) 34,5 maand verstreken. Uitgaande van dit tijdsverloop is de redelijke termijn voor geschilbeslechting met (afgerond) 10,5 maand overschreden. Dit leidt tot een immateriële schadevergoeding van € 1.000. De bezwaarfase heeft, uitgaande van de uitspraken op bezwaar van 9 april 2020, bijna 17 maanden geduurd. Dit is 11 maanden langer dan de daarvoor redelijk te achten termijn van een half jaar. De toe te kennen schadevergoeding zal daarom volledig ten laste van verweerder komen.
16. De toe te kennen schadevergoeding van € 1.000 zal in gelijke delen aan beide eisers worden toegerekend. Zij hebben dus beide recht op een bedrag van € 500.
Griffierecht17. Vanwege de toekenning van ISV bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eisers het door hen betaalde griffierecht vergoedt. Dit betreft € 48 in het beroep van eiser met zaaknummer 20/1597 en € 48 in het beroep van eiseres met zaaknummer 20/1598.
18. Omdat de rechtbank aan eisers een ISV toekent, krijgen eisers een vergoeding voor de proceskosten die zij hebben gemaakt. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht en zoals ter zitting is afgesproken als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert 2 punten op (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 748 en 1 punt voor het verschijnen op de zitting met een waarde per punt van € 748), bij een wegingsfactor 0,5.Omdat de bestreden besluiten in stand blijven, wordt geen vergoeding voor de bezwaarfase toegekend.Uiteindelijk wordt er dus € 748, te weten € 374 per samenhangende zaak, toegekend. Omdat verweerder de ISV moet betalen, moet verweerder ook de proceskostenvergoeding betalen.