3.1.A en B vorderen dat de rechtbank, uitvoerbaar bij voorraad:
1. de legitieme portie van A en B vaststelt op € 311.367,49 elk;
2. de totale vordering van A vaststelt op € 459.654,19 en de totale vordering van B vaststelt op € 469.668,19, zijnde het totaalbedrag van € 929.322,38, met bepaling dat de voldoening van deze vordering voor een bedrag van € 620.000,- wordt voldaan door toescheiding aan A en B van de hierna in vordering
sub 3 omschreven onroerende zaken, met veroordeling van C tot betaling aan A en B van de restantvordering ad € 309.322,38, met bepaling dat indien C dit bedrag niet binnen twee weken na betekening van het in dezen te wijzen vonnis heeft voldaan, hij daarover de wettelijke rente is verschuldigd;
subsidiair, indien en voor zover de hierna sub 3 gevorderde toescheiding van onroerende zaken niet wordt toegewezen, C veroordeelt tot betaling aan A en B van het bedrag van € 929.322,38, met bepaling dat indien C dit bedrag niet binnen twee weken na betekening van het in dezen te wijzen vonnis heeft voldaan, hij daarover de wettelijke rente is verschuldigd;
3. in het kader van de voldoening van de totale vordering van A en B toescheidt de volgende onroerende zaken:
- (adres G) te [plaats 1], bestaande uit winkelpand met bovenverdiepingen, kadastraal bekend gemeente [plaats 1], (kadastrale gegevens adres G), tegen de waarde in verhuurde staat van € 345.000,-;
- (adres H) te [plaats 1], bestaande uit appartement met garage/berging, kadastraal bekend gemeente [plaats 1], (kadastrale gegevens adres H) tegen de waarde in verhuurde staat van € 125.000,-;
- (adres I) te [plaats 1], bestaande uit winkelpand met bovenverdieping, kadastraal bekend gemeente [plaats 1], (kadastrale gegevens adres I), tegen de waarde in verhuurde staat van € 150.000,-;
alsmede C veroordeelt om binnen vier weken na betekening van het in dezen te wijzen vonnis te hebben meegewerkt aan de levering van deze onroerende zaken aan A en B op straffe van een dwangsom van € 1.000,- per dag dat C daarmee in gebreke blijft;
4. verklaart voor recht dat A en B aanspraak hebben op een evenredig deel van de netto-huurinkomsten, zijnde tot en met februari 2020 een bedrag van
€ 35.282,93 voor ieder van de eisers, althans een door de rechtbank in goede justitie vast te stellen bedrag, te vermeerderen met een bedrag van € 3.024,25 per maand met ingang van maart 2020 tot de dag van afwikkeling van de nalatenschap voor ieder van de eisers, althans een door de rechtbank in goede justitie vast te stellen bedrag met veroordeling van C tot betaling van dit bedrag aan ieder van hen binnen twee weken na betekening van het in dezen te wijzen vonnis, met bepaling dat indien C dit bedrag niet binnen twee weken na betekening van het in dezen te wijzen vonnis heeft voldaan, hij daarover de wettelijke rente is verschuldigd;
5. ter zake de sieraden:
a. aan A en B toedeelt:
- drie gouden ringen met diamantjes als afgebeeld op productie 25, foto 1;
- gouden horloge van vader, als afgebeeld op productie 25, foto 2;
- gouden trouwring, als afgebeeld op productie 25, foto 1 (ring uiterst links aan
de rechterhand);
- de sieraden als afgebeeld en gespecificeerd op productie 26;
zulks met bevel aan C tot afgifte aan A en B van de volgende sieraden:
drie gouden ringen met diamantjes van moeder en gouden horloge van vader;
b. aan C toedeelt:
- gouden trouwring en zegelring, als afgebeeld op productie 25, foto 3;
- de sieraden als afgebeeld en gespecificeerd op productie 27;
zulks met bevel aan A en B tot afgifte aan C van de volgende sieraden:
de sieraden als afgebeeld en gespecificeerd op productie 27;
6. aan C toescheidt alle roerende en onroerende zaken voor zover die niet aan A en B zijn toegescheiden;
althans een zodanige beslissing neemt die de rechtbank in goede justitie vermeent te behoren.