ECLI:NL:RBNNE:2021:4783

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
7 oktober 2021
Publicatiedatum
9 november 2021
Zaaknummer
AWB 21/5146
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen plaatsing in Handhaving- en Toezichtlocatie en vrijheidsbeperkende maatregel

In deze zaak heeft de rechtbank Noord-Nederland op 7 oktober 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure. Eiser, een man van Marokkaanse nationaliteit, heeft beroep ingesteld tegen twee besluiten van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COa) en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Het eerste besluit betreft de plaatsing van eiser in een Handhaving- en Toezichtlocatie (HTL) te Hoogeveen per 2 augustus 2021, en het tweede besluit betreft een vrijheidsbeperkende maatregel opgelegd door de staatssecretaris. Eiser heeft zich schuldig gemaakt aan zelfdestructief gedrag, agressie en bedreigingen jegens personeel en medebewoners, wat heeft geleid tot de maatregelen van het COa.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de incidenten die hebben geleid tot de HTL-plaatsing, waaronder zelfdestructief gedrag en bedreigingen, een grote impact hebben gehad op het personeel en medebewoners. Eiser heeft betoogd dat de opgelegde maatregelen niet gerechtvaardigd zijn, onder andere omdat hij ten onrechte als minderjarig is gekwalificeerd en er sprake zou zijn van psychische problematiek. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de COa terecht heeft gehandeld en dat de opgelegde maatregelen rechtmatig zijn. Het beroep tegen het eerste besluit is ongegrond verklaard, en omdat het tweede besluit een verwijzing naar het eerste bevatte, is ook het beroep tegen het tweede besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummers: AWB 21/5146 en NL21.13903

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 7 oktober 2021 in de zaak tussen

[eiser] , eiser,

geboren op [geboortedatum] 1985,
van Marokkaanse nationaliteit,
V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. R.J. Schenkman),
en

het bestuur van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COa), verweerder 1,

en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder 2,

(gemachtigde: mr. K. Nuninga).

Procesverloop

Bij besluit van 4 augustus 2021 (bestreden besluit 1) heeft verweerder 1 besloten om eiser per 2 augustus 2021 op grond van artikel 10, eerste lid, aanhef en onder h en i, en artikel 11, eerste lid, van de Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 2005 te plaatsen in een Handhaving- en Toezichtlocatie (HTL) te Hoogeveen.
Bij besluit van 4 augustus 2021 (bestreden besluit 2) heeft verweerder 2 aan eiser de maatregel van beperking van de vrijheid opgelegd, zoals bedoeld in artikel 56, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) (hierna: vrijheidsbeperkende maatregel).
Eiser heeft tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld. Eiser heeft op 30 augustus 2021 de gronden ingediend.
Verweerder 1 heeft op 8 september 2021 een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft in beide zaken gevoegd plaatsgevonden op 10 september 2021. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat uit van het volgende.
2. Bij het bestreden besluit 1 heeft verweerder 1 besloten om eiser met ingang van 2 augustus 2021 in de HTL te Hoogeveen te plaatsen. Door verweerder 1 is geconstateerd dat eiser zich schuldig heeft gemaakt aan gedragingen die zijn te kwalificeren als gedragingen die een (zeer) grote impact hebben doen ontstaan. Zo heeft eiser zelfdestructieve acties vertoond, agressie en verbaal geweld vertoond en bedreigingen geuit jegens het COa-personeel, medebewoners en een tolk. Daarnaast heeft eiser herhaaldelijk de huisregels van het COa overtreden. Verweerder 1 heeft geconstateerd dat er reeds eerder incidenten hebben plaatsgevonden door eisers gedrag, waarbij het COa eerder maatregelen heeft genomen en dat deze maatregelen geen effect hebben gehad op eisers gedrag. Eisers zienwijze geeft verweerder 1 geen aanleiding om een ander standpunt in te nemen. Verweerder 1 meent dat de leefbaarheid en beheersbaarheid in en rond het centrum in het gedrag is gekomen door eisers aanwezigheid aldaar. Eisers gedragingen zijn wat betreft aard en omvang zodanig ernstig, dat dit de plaatsing in een HTL rechtvaardigt.
3. Bij bestreden besluit 2 heeft verweerder 2 de vrijheidsbeperkende maatregel als bedoeld in artikel 56 van de Vw 2000 aan eiser opgelegd en hem verplicht om zich met ingang van 4 augustus 2021 in een deel van de gemeente Hoogeveen, te weten binnen de op de bijgevoegde plattegrond aangegeven gebieden, op te houden. Verweerder 2 heeft overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert en heeft ter motivering van dit besluit verwezen naar het bestreden besluit 1, waarin de incidenten die zich hebben voorgedaan zijn toegelicht.
4. Eiser stelt zich op het standpunt dat het bestreden besluit 1 niet gehandhaafd kan worden. In de eerste plaats merkt eiser op dat het Maatregelenbeleid 2020 van verweerder (“Maatregelbeleid inclusief Reglement Onthoudingen Verstrekking, mei 2020 versie 1.09”) niet van toepassing is op dit incident. Er is immers geen sprake van belediging van een COa-medewerker, medebewoner of vrijwilliger (Maatregelenbeleid 2020 onder 5.). De tolk is een “derde-buitenstaander”. Ten tweede is er geen sprake van een incident met grote en/of zeer grote impact, hetgeen vereist is voor het opleggen van een HTL-maatregel. In de derde plaats kwalificeert verweerder het incident als een incident van matige impact op het COa-personeel. Tenslotte kwalificeert verweerder het incident ten onrechte als een incident van grote impact op de tolk. Afgezien van het feit dat de tolk een “derde-buitenstaander” is, is “het schelden”, al zou eiser dat al hebben gedaan, quod non, hooguit te kwalificeren als een incident van geringe impact conform paragraaf 4.3. van het Maatregelenbeleid 2020. Ook wekt het bevreemding om hetzelfde incident van twee kwalificaties te voorzien.
4.1.
Verder is het volgens eiser vreemd dat het incident van 3 augustus 2021 aan de maatregel ten grondslag is gelegd, nu deze gedraging plaatsvond toen eiser al op de HTL was geplaatst. Ook deze incidenten kunnen niet aan de maatregel ten grondslag worden gelegd, omdat eiser al is gestraft middels een correctiegesprek. Voorts is er volgens eiser sprake van een aantal contra-indicaties om eiser niet te plaatsen in een HTL. Er is sprake van psychische problematiek (paragraaf 5.2. Maatregelenbeleid 2020). Dit volgt uit de zelfdestructieve acties. Daarnaast ging verweerder er op het moment van de HTL-plaatsing van uit dat eiser minderjarig was. De plaatsing had dan ook moeten worden beoordeeld in dat licht. Nu er sprake is van contra-indicaties had van plaatsing in de HTL moeten worden afgezien. Voorts is in de beschikking onvoldoende gemotiveerd waarom in casu niet is gehandeld conform het beleid en toch tot HTL-plaatsing is overgegaan.
4.2.
Ten aanzien van het incident op 1 augustus 2021 merkt eiser op dat hij aangaf dat hij niet wilde worden overgeplaatst, omdat hij op 2 augustus 2021 een afspraak had met zijn arts en hij deze afspraak niet voorbij wilde laten gaan vanwege zijn medicijnengebruik.
Verder stelt eiser dat in het bestreden besluit 1, p. 2, tweede alinea, wordt vermeld dat hij een taxi zou hebben geëist. Dit is volgens eiser onjuist. Eiser geeft aan dat hij gezegd zou hebben “Ik ben nog nooit met een dagkaart gegaan. Ik wil wel met een dagkaart, maar dan wel met begeleiding”. Daarna heeft het COa volgens eiser zijn dagkaart afgepakt en is hij buiten het hek gezet en is de politie gebeld.
5. Verweerder 1 stelt dat het beleid is toegepast zoals neergelegd in het Maatregelenbeleid 2020. Verweerder 1 verwijst naar paragraaf 5.2. van het Maatregelenbeleid 2020. Verweerder 1 merkt op dat het voortraject niet enkel uit maatregelen hoeft te bestaan die zijn opgelegd voor gedragingen die een ‘grote’ of ‘zeer grote’ impact hebben. Er hoeft tevens in het voortraject niet op alle gedragingen een ROV-maatregel te zijn opgelegd. Het voortraject kan ook (deels) bestaan uit correctiegesprekken, preventieve begeleiding of ROV-maatregelen.
5.1.
In reactie op de gronden stelt verweerder 1 zich op het standpunt dat het stelselmatige respectloze gedrag van eiser en in het bijzonder de bloederige automutilatie in aanwezigheid van medebewoners/kinderen en personeel als pressiemiddel om zijn zin te krijgen terecht als gedragingen met een grote impact is gekwalificeerd. Dit is in het bestreden besluit 1 voldoende gemotiveerd. Aan de HTL-plaatsing ligt een opeenstapeling van incidenten, gedurende eisers gehele verblijf op het AZC Ter Apel, ten grondslag. Ter zitting stelt verweerder dat de incidenten op 2 augustus 2021 doorslaggevend zijn geweest voor de HTL-plaatsing. De reeks gebeurtenissen rechtvaardigen de maatregel eens te meer nu blijkt dat eiser geen minderjarige is, maar een volwassen man van 36 jaar. Op diverse manieren is getracht het gedrag van eiser aan te pakken. Voor zover eiser in de gronden stelt dat het enkele incident met de tolk de maatregel niet rechtvaardigt, berust dit op een onjuiste lezing van het bestreden besluit 1. Eisers gedrag en de consequenties hiervan komen voor zijn eigen rekening en risico. Verder stelt verweerder dat de bedreiging van de tolk dubbel kan worden gekwalificeerd.
5.2.
Daarnaast merkt verweerder 1 op dat van contra-indicaties voor plaatsing in de HTL geen sprake is. Eiser is niet minderjarig en er is evenmin sprake van medisch/psychiatrische contra-indicaties, gelet op de instemming van het GZA met de HTL-plaatsing. Ook in de HTL is voorzien in medische zorgverlening door dezelfde GZA als op het AZC Ter Apel. Uit het bewonersdossier blijkt dat eiser zich op de HTL tot het GZA heeft gewend en ook is de voorgeschreven medicatie gecontinueerd. Uit het dossier blijkt niet van voorgeschreven psychiatrische behandeling op/via de HTL. Tot slot stelt verweerder ter zitting dat op het moment van plaatsing is uitgegaan van de minderjarigheid van eiser. Er is daarom voorafgaande aan de plaatsing een akkoord gevraagd aan de GZA en het NIDOS. De gestelde minderjarigheid van eiser stond derhalve niet in de weg aan de plaatsing in de HTL.
6. De rechtbank stelt vast dat eiser de incidenten, die op 2 augustus 2021 hebben plaatsgevonden en die hebben geleid tot de HTL-plaatsing, niet als zodanig heeft bestreden. Eiser meent dat het incident met de tolk niet valt onder het Maatregelenbeleid 2020 en dat er geen sprake is van een incident met grote en/of zeer grote impact. Verder is het incident ten aanzien van het COa-personeel van matige impact geweest. Verweerder 1 heeft naar het oordeel van de rechtbank aannemelijk gemaakt dat de incidenten op 2 augustus 2021 hebben plaatsgevonden. De rechtbank gaat uit van de incidenten zoals opgenomen in de verslaglegging van het COa. Hieruit volgt dat eiser onder andere zelfdestructief gedrag vertoonde, door een scheermesje doormidden te breken en een mesje in zijn hand te stoppen en een mesje in zijn wangzak, om vervolgens het mesje tegen zijn buik te drukken en ook te snijden. Ook is eiser fysiek agressief richting de Trigion-medewerker en het COa-personeel geweest. Verder heeft eiser een tolk beledigd en heeft eiser gedreigd dat hij zichzelf en de taxichauffeur van het leven zou beroven. Anders dan eiser stelt, neemt de rechtbank als vaststaand aan dat deze gedragingen een grote impact hebben gehad op het COa-personeel, de tolk en ook de medebewoners waaronder minderjarige kinderen. De rechtbank stelt vast dat uit het COa-dossier volgt dat eiser eerder verbaal en non-verbaal agressief is geweest tegen personen. Dat eiser hiervoor geen maatregelen heeft opgelegd gekregen betekent niet dat het incident niet is gebeurd of dat dit niet als incident aangemerkt kan worden. Verweerder 1 heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat uit deze incidenten volgt dat eiser ontoelaatbaar gedrag vertoont. Ook staat vast dat de eerder aan eiser opgelegde maatregelen geen positieve gedragsverandering bij eiser teweeg hebben gebracht. Gelet hierop neemt de rechtbank aan dat de incidenten van 2 augustus 2021 de oplegging van de HTL-maatregel rechtvaardigen. Dat er overigens op 3 augustus 2021 wederom een incident heeft plaatsgevonden, ditmaal op de HTL zelf, laat de rechtbank gelet op het voorgaande buiten beschouwing. Tot slot merkt verweerder terecht op dat het voortraject niet enkel uit maatregelen hoeft te bestaan die zijn opgelegd voor gedragingen die een grote of zeer grote impact hadden en dat het voortraject ook (deels) kan bestaan uit correctiegesprekken, preventieve begeleiding of andere maatregelen. Omdat verweerder 1 uitging van eisers minderjarigheid, bestond het voortraject van eiser enkel uit een correctiegesprek, leermaatregel en afkoelperiode.
6.1.
Voorts heeft verweerder 1 zich naar het oordeel van de rechtbank terecht op het standpunt gesteld dat de door eiser aangevoerde medische omstandigheden en gestelde minderjarigheid geen contra-indicatie vormen om eiser niet in de HTL te plaatsen. Verweerder 1 betoogt terecht dat daarmee rekening is gehouden bij de voorbereiding van het bestreden besluit 1. Gebleken is dat verweerder 1 voorafgaand aan de HTL-plaatsing overleg heeft gehad met de GZA in Ter Apel. Ook is niet gebleken dat de medische voorzieningen in de HTL tekortschieten of dat eiser daarvan geen gebruik kan maken. Blijkens verweerder heeft eiser hier daadwerkelijk gebruik van gemaakt. Het uitgangspunt is dat bewoners met psychiatrische problematiek niet in de HTL worden geplaatst en daar is in het geval van eiser niet van gebleken. Voorts heeft verweerder 1 zich terecht op het standpunt gesteld dat er ten tijde van de beslissing tot HTL-plaatsing nog immer werd uitgegaan van de minderjarigheid van eiser. Gebleken is dat verweerder ook een akkoord van het NIDOS heeft ontvangen voorafgaand aan het opleggen van de maatregel. Vervolgens is pas op 2 september 2021 gebleken dat eiser niet minderjarig, maar meerderjarig is.
6.2.
Het beroep tegen bestreden besluit 1 is ongegrond.
7. Nu het bestreden besluit 2 voor wat betreft de motivering een verwijzing bevat naar het bestreden besluit 1, dit besluit rechtmatig is geacht en eiser overigens geen gemotiveerde beroepsgronden naar voren heeft gebracht tegen dit besluit, slaagt het beroep tegen besluit 2 niet.
8. Het beroep tegen bestreden besluit 2 is ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F. Sijens, rechter, in aanwezigheid van Z.P. de Wilde, griffier, op 7 oktober 2021.
griffier rechter
Afschrift verzonden op:

Rechtsmiddel

Tegen de uitspraak inzake het bestreden besluit 1 kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Tegen de uitspraak inzake het bestreden besluit 2 staat geen rechtsmiddel open.