ECLI:NL:RBNNE:2021:4870

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
10 november 2021
Publicatiedatum
11 november 2021
Zaaknummer
LEE 21/904
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weerlegging wettelijk bewijsvermoeden en herstelkosten bij mijnbouwschade

In deze uitspraak van de Rechtbank Noord-Nederland, gedateerd 10 november 2021, wordt een geschil behandeld over mijnbouwschade aan de woning van eiseres. Eiseres had een aanvraag om schadevergoeding ingediend bij het Centrum Veilig Wonen, die door verweerder, het Instituut Mijnbouwschade Groningen, werd behandeld. In het primaire besluit van 29 juni 2020 werd een schadevergoeding van €58.021,96 toegekend, maar eiseres maakte bezwaar tegen dit besluit. Verweerder verklaarde het bezwaar gedeeltelijk gegrond in het bestreden besluit van 27 januari 2021, waarbij de schadevergoeding werd verhoogd naar €59.467,63. Eiseres ging in beroep tegen dit besluit, onder andere omdat zij vond dat bepaalde schades ten onrechte niet als mijnbouwschade waren erkend.

De rechtbank oordeelt dat het wettelijke bewijsvermoeden van artikel 6:177a BW van toepassing is en dat verweerder dit bewijsvermoeden terecht heeft weerlegd. De deskundigenrapporten van G. van der Kolk en J.J. Timmer, die door verweerder waren ingeschakeld, gaven aan dat de schades aan de buitengevel het gevolg waren van verouderd voegwerk en niet van mijnbouwschade. Eiseres had geen contra-expertise ingebracht om de conclusies van de deskundigen te weerleggen. De rechtbank concludeert dat verweerder de schadevergoeding voor de buitengevel en de keuken terecht heeft vastgesteld en dat de door eiseres gevraagde herstelkosten niet marktconform waren.

Eiseres had ook aangevoerd dat zij recht had op een proceskostenvergoeding in bezwaar, wat aanvankelijk niet was toegekend. Verweerder heeft deze beslissing later gewijzigd en alsnog proceskostenvergoeding toegekend. De rechtbank verklaart het beroep gegrond, vernietigt het bestreden besluit voor zover het betreft de proceskostenvergoeding en laat het besluit voor het overige in stand. Verweerder wordt veroordeeld in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van €1.496,- en moet het betaalde griffierecht van €181,- vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 21/904
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 november 2021 in de zaak tussen
[eiseres], te [woonplaats] , eiseres
(gemachtigde: mr. A.A. Westers),
en
Instituut Mijnbouwschade Groningen, verweerder
(gemachtigde: mr. T.W. Franssen).
Procesverloop
Bij besluit van 29 juni 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder een schadevergoeding toegekend aan eiseres van €58.021,96.
Bij besluit van 27 januari 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres gedeeltelijk gegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Bij besluit van 9 september 2021 heeft verweerder eiseres alsnog de vergoeding van de proceskosten in bezwaar toegekend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 september 2021. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Feiten en omstandigheden
1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1. Eiseres heeft op 1 oktober 2018 een aanvraag om schadevergoeding ingediend bij het Centrum Veilig Wonen met betrekking tot haar woning aan het [adres] in [woonplaats] . Verweerder heeft de behandeling van de aanvraag overgenomen.
1.2. Verweerder heeft deskundige G. van der Kolk ingeschakeld, werkzaam bij CED, om de schade op te nemen en te beoordelen. Hij heeft op 25 maart 2020 een adviesrapport uitgebracht.
1.3. Op 29 april 2020 heeft deskundige Van der Kolk, na bezwaren van eiseres, een aangepast adviesrapport uitgebracht.
1.4. Eiseres heeft op 18 mei 2020 een zienswijze ingediend.
1.5. Op 19 juni 2020 heeft deskundige Van der Kolk naar aanleiding van de zienswijze een herzien adviesrapport uitgebracht.
1.6. In het primaire besluit heeft verweerder, onder verwijzing naar de deskundigenrapporten, een schadevergoeding toegekend van €58.021,96, inclusief rente en kosten.
1.7. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit. De bezwaren zijn
mondeling toegelicht tijdens de zitting van de bezwaaradviescommissie van het verweerder op 15 december 2020. Daar was ook aanwezig de door verweerder ingeschakelde deskundige J.J. Timmer, werkzaam bij CED. In het advies van 15 januari 2021 heeft de commissie geadviseerd om het bezwaar gedeeltelijk gegrond te verklaren.
1.8. Op 16 december 2020 heeft deskundige Timmer op verzoek van de commissie een addendum op het herziene adviesrapport uitgebracht.
1.9. In het bestreden besluit heeft verweerder het commissieadvies overgenomen en het bezwaar van eiseres gedeeltelijk gegrond verklaard. Verweerder heeft de schadevergoeding gesteld op €59.467,63:
- een vergoeding van de schade (primair besluit): €54.227.08;
- wettelijke rente: €2.754,88;
- bijkomende kosten: €1.040,00;
- aanvullende vergoeding van de schade (het bestreden besluit): €1.219,13;
- aanvullende wettelijke rente: €76,54;
- aanvullende bijkomende kosten: €150,00.
Overwegingen

2.Schades aan de buitengevel: 4, 10 en 11

2.1.
Eiseres voert in beroep aan dat verweerder schades 4, 10 en 11 ten onrechte niet als mijnbouwschade heeft aangemerkt. Zij wijst er op dat de oorzaak van deze schades niet wordt genoemd als uitzonderingscategorie in het advies van het Panel van Deskundigen van 22 januari 2019. Eiseres betoogt daarnaast dat verweerder ten onrechte het bestreden besluit heeft gebaseerd op de conclusie van deskundige Timmer, terwijl hij de schade niet heeft opgenomen, maar zich enkel gebaseerd heeft op foto’s. Hetzelfde geldt voor de commissie, wiens advies verweerder heeft overgenomen in het bestreden besluit. Eiseres vindt het onzorgvuldig dat de commissie zich heeft gebaseerd op een mondeling standpunt van deskundige Timmer: vanuit het oogpunt van een zorgvuldige bezwaarbehandeling had dit standpunt op schrift moeten worden gesteld.
2.2.
Verweerder stelt dat er geen aanleiding was om nogmaals op locatie de schade te beoordelen: er zijn duidelijke foto’s van de schade beschikbaar en de oorzaak van de schade is helder. Daarnaast stelt verweerder dat tijdens de hoorzitting in bezwaar uitgebreid is stilgestaan bij de standpunten van deskundige Timmer. Er is ook een schriftelijk verslag van de hoorzitting opgesteld. Daarnaast heeft deskundige Timmer aangegeven dat hij zich ten aanzien van een aantal schades conformeert aan deskundige van Van der Kolk, wiens oordeel op schrift staat. Volgens verweerder is voldaan aan de vergewisplicht, zoals geformuleerd in artikel 3:9 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.3.
De rechtbank stelt allereerst vast dat het wettelijke bewijsvermoeden van artikel 6:177a van het BW van toepassing is. De rechtbank moet de vraag beantwoorden of verweerder het bewijsvermoeden heeft weerlegd ten aanzien van schades 4, 10 en 11.
2.4.
De rechtbank acht het bewijsvermoeden toereikend weerlegd als - overeenkomstig de vaste gedragslijn van verweerder - met een voldoende grote mate van zekerheid een andere uitsluitende oorzaak dan bodembeweging door gaswinning is aangewezen. Zie onder andere de uitspraak van deze rechtbank van 18 mei 2020 (ECLI:NL:RBNNE:2020:1935) en 18 december 2020 (ECLI:NL:RBNNE:2020:4532) en de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRvS) van 24 februari 2021 (ECLI:NL:RVS:2021:374).
2.5.
Verweerder heeft bij de beoordeling van de aanvraag van eiseres de deskundigen Van der Kolk en Timmer ingeschakeld. Een bestuursorgaan mag uitgaan van een advies van een deskundige als die deskundige op een objectieve en onpartijdige wijze verslag heeft gedaan van het verrichte onderzoek en op inzichtelijke wijze heeft aangegeven welke feiten en omstandigheden aan de conclusies ten grondslag zijn gelegd en deze conclusies ook niet onbegrijpelijk zijn. Dit is anders als er concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de juistheid of volledigheid van het advies naar voren worden gebracht. Dit is vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRvS), zie bijvoorbeeld de uitspraak van 18 december 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:4250). Het ligt op de weg van eiseres om deze aanknopingspunten voldoende onderbouwd aan te reiken.
2.6.
De door verweerder ingeschakelde deskundigen hebben, samengevat, gerapporteerd dat bij schades 4, 10 en 11 sprake is van verouderd voegwerk en achterstallig onderhoud, dat zij geen scheuren hebben waargenomen en dat de schades evident en aantoonbaar het gevolg zijn van het verouderen en verweren van het voegwerk onder invloed van weersomstandigheden. Dit heeft deskundige Timmer op de zitting van de rechtbank ook nog toegelicht. Hij heeft daarbij onder andere verklaard dat de ter plaatse maximaal opgetreden trillingssnelheid onvoldoende is om scheuren in het metselwerk te veroorzaken. Eiseres heeft geen contra-expertise in het geding gebracht die tegenwicht kan bieden aan de deskundigenrapporten. Ook anderszins is onvoldoende aangevoerd om te twijfelen aan de juistheid van de conclusies van de door verweerder ingeschakelde deskundigen.
2.7.
Het feit dat het geen schades betreft die worden genoemd in de lijst op pagina 10 van het advies van het Panel van Deskundigen leidt niet tot een andere conclusie. De lijst betreft een opsomming van schades die op voorhand op grond van hun uiterlijke kenmerken niet als mijnbouwschade worden gekwalificeerd. Eiseres lijkt er in haar argumentatie vanuit te gaan dat schades die niet in de lijst zijn opgenomen per definitie wel mijnbouwschade betreffen. Dat is onjuist. Of het mijnbouwschade betreft, moet nader worden onderzocht en dat is wat verweerder met de inschakeling van de deskundigen heeft gedaan.
2.8.
Daarnaast is onvoldoende onderbouwd dat de schade niet goed kon worden vastgesteld op basis van foto’s, zoals deskundige Timmer heeft gedaan nadat in eerste instantie de schade ter plekke was beoordeeld. Ook is het naar het oordeel van de rechtbank niet als onzorgvuldig aan te merken dat de bezwaaradviescommissie haar advies mede baseert op een mondelinge opinie van deskundige Timmer. De vorm van de opinie zegt als zodanig niets over de inhoud ervan en gesteld noch gebleken is dat de mondelinge vorm anderszins nadelig is geweest voor eiseres. Van de hoorzitting is bovendien een verslag gemaakt en niet weersproken is dat de opinie van deskundige Timmer op de hoorzitting uitgebreid is besproken en dat eiseres met haar advocaat daar aanwezig waren.
2.9.
De rechtbank concludeert dat verweerder ten aanzien van schades 4, 10 en 11 terecht het bewijsvermoeden weerlegd heeft geacht.

3.De hoogte van de kosten voor het herstel van de buitengevel

3.1.
Eiseres voert aan dat bij het herstel van de buitengevel niet kan worden volstaan met het aanbrengen van een primer, maar dat de gevel moet worden gezandstraald. De door verweerder begrote kosten (€7.484,46) zijn ook niet marktconform, aldus eiseres. Ter onderbouwing hiervan wordt verwezen naar een begroting van aannemersbedrijf Kremer (€12.500,-). Het door verweerder gehanteerde calculatiemodel is volgens eiseres ook onvoldoende inzichtelijk om de begroting op te kunnen baseren.
3.2.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat als de herstelkosten voor zandstralen als schadevergoeding worden toegekend, eiseres ten onrechte in een betere vermogenspositie komt dan waarin zij zou hebben verkeerd zonder schadeveroorzakende gebeurtenis.
3.3.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiseres onvoldoende onderbouwd waarom verweerder de kosten van het zandstralen moet vergoeden omdat zij anders niet in de toestand wordt gebracht waarin zij zou hebben verkeerd als er geen schade door mijnbouw was opgetreden. Haar stellingen zijn niet met objectieve gegevens onderbouwd. Een offerte van een aannemersbedrijf is daarnaast onvoldoende om af te doen aan de begroting die is gemaakt van de noodzakelijke herstelkosten. In beginsel mag worden uitgegaan van het calculatiemodel dat verweerder hanteert, zie hierover ook paragraaf 102 en verder van de uitspraak van de ABRvS van 24 februari 2021 (ECLI:NL:RVS:2021:374). Er bestaan dan ook onvoldoende aanknopingspunten voor twijfel aan de juistheid van de aan verweerder uitgebrachte deskundigenadviezen, inclusief de begroting. Ten aanzien van het bezwaar tegen het gebruik van foto’s en de mondeling door deskundige uitgebrachte opinie van deskundige Timmer, dat ook in dit verband wordt opgeworpen, wordt verwezen naar wat daarover onder 2.8 is overwogen.

4.De keuken

4.1.
Eiseres voert aan dat de toegekende schadevergoeding voor het herstel van de keuken, schades 55 t/m 66, te laag is vastgesteld (€9.910,29). De keukenvloer loopt door onder het aanrechtgedeelte, dat bestaat uit twee massief marmeren keukenbladen, een massief granietstenen kookplaat met kooktoestel, een oven en een opberglade. Ook bevinden zich onder het aanrecht op maat gemaakte houten kasten en inbouwapparaten. De marmeren aanrechtdelen en het granietstenen blad kunnen niet zonder schade verwijderd worden, aldus eiseres, wat wel nodig is voor het herstel van de keukenvloer. Ook de schade die hierdoor wordt veroorzaakt, moet worden vergoed. Het aannemersbedrijf Kremer heeft het herstel van de keukenvloer begroot op €17.500,- exclusief vervoer en het vervangen van de keukenkasten, wat €4.000,- bedraagt. De kosten bedragen maximaal € 25.975, aldus eiseres.
4.2.
Daarnaast voert eiseres aan dat verweerder ten onrechte de schade in de betonvloer onder de tegelvloer niet als mijnbouwschade heeft erkend en de kosten van het herstel niet heeft begroot. Volgens eiseres is het evident dat wanneer de keukenvloer wordt vervangen, ook het herstel van het gedeelte van de vloer onder de keuken vergoed moet worden.
4.3.
Verweerder verwijst op dit punt naar de deskundigen, die hebben aangegeven dat het mogelijk is om de aanrechtdelen en het blad zonder schade te demonteren en opnieuw te monteren. Verweerder stelt daarnaast dat er geen aanwijzingen zijn dat ook de betonnen ondervloer is gescheurd.
4.4.
De rechtbank stelt vast dat deskundige Van der Kolk in het rapport na zienswijze concludeert dat bij een vakkundige demontage geen schade ontstaat aan het keukenblad. Deskundige Timmer heeft in het addendum in bezwaar aangegeven dat de keuken met het huidige assortiment aan specialistische gereedschappen prima in onderdelen te de- en monteren is. Wel moeten er twee monteurs worden ingezet. Ter zitting heeft hij nogmaals aangegeven dat dit mogelijk is. Eiseres heeft onvoldoende gesteld om aan te nemen dat herstel zonder schade niet mogelijk is. Zij verklaart dit zelf, en aan die verklaring moet gewicht worden toegekend – ze is immers de eigenaresse van de keuken – maar een deskundige op dit specifieke terrein is zij niet.
4.5.
Naar aanleiding van de zienswijze van eiseres is deskundige Van der Kolk in het herziene rapport daarnaast ingegaan op mogelijke schade aan de ondervloer. Op de zitting heeft deskundige Timmer verklaard dat er geen indicatie is dat ook aan de ondervloer schade is ontstaan. Het bewijsvermoeden mag naar het oordeel van de rechtbank hiermee weerlegd worden geacht. De verwijzing naar een (niet in de procedure overgelegde) begroting van aannemersbedrijf Kremer kan niet tot een ander oordeel leiden, alleen al omdat deze niets zegt over de oorzaak van de gestelde schade aan de ondervloer. Voor het overige heeft eiseres geen objectieve onderbouwing van de schade en de oorzaak ervan gegeven. De motivering van het bestreden besluit is op dit punt wel gebrekkig, omdat daarin wordt verwezen naar het advies van de bezwaaradviescommissie, die zich op het standpunt stelt dat deze schade niet is beoordeeld en buiten de procedure moet blijven. De rechtbank passeert dit gebrek echter omdat het aannemelijk is dat eiseres hierdoor niet is benadeeld (artikel 6:22 van de Awb).

5.Gewijzigde beslissing op bezwaar

5.1.
Eiseres heeft in beroep aangevoerd dat ten onrechte geen proceskostenvergoeding in bezwaar is toegekend. Bij besluit van 9 september 2021 heeft verweerder de beslissing op bezwaar gewijzigd in die zin dat die proceskostenvergoeding alsnog is toegekend.
Op dit punt is het beroep gegrond en in zoverre wordt het bestreden besluit vernietigd.
6. Omdat het beroep gegrond is, zal verweerder worden veroordeeld in de proceskosten in beroep. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.496,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 748,- met een wegingsfactor 1).
7. Daarnaast ziet de rechtbank aanleiding om verweerder op te dragen om het door eiseres betaalde griffierecht aan haar te vergoeden tot een bedrag van € 181,-.
Beslissing
De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit van 27 januari 2021, voor zover daarin is besloten om aan eiseres geen proceskostenvergoeding in bezwaar toe te kennen en laat het besluit voor het overige in stand;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten die eiseres in beroep heeft moeten maken tot een bedrag van € 1,496,-;
  • draagt verweerder op om het betaalde griffierecht van € 181,- aan haar te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Dijkstra, rechter, in aanwezigheid van mr. R.E.J. Jansen, griffier op 10 november 2021. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op de eerstvolgende maandag na deze datum.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.