In deze uitspraak van de Rechtbank Noord-Nederland, gedateerd 10 november 2021, wordt een geschil behandeld over mijnbouwschade aan de woning van eiseres. Eiseres had een aanvraag om schadevergoeding ingediend bij het Centrum Veilig Wonen, die door verweerder, het Instituut Mijnbouwschade Groningen, werd behandeld. In het primaire besluit van 29 juni 2020 werd een schadevergoeding van €58.021,96 toegekend, maar eiseres maakte bezwaar tegen dit besluit. Verweerder verklaarde het bezwaar gedeeltelijk gegrond in het bestreden besluit van 27 januari 2021, waarbij de schadevergoeding werd verhoogd naar €59.467,63. Eiseres ging in beroep tegen dit besluit, onder andere omdat zij vond dat bepaalde schades ten onrechte niet als mijnbouwschade waren erkend.
De rechtbank oordeelt dat het wettelijke bewijsvermoeden van artikel 6:177a BW van toepassing is en dat verweerder dit bewijsvermoeden terecht heeft weerlegd. De deskundigenrapporten van G. van der Kolk en J.J. Timmer, die door verweerder waren ingeschakeld, gaven aan dat de schades aan de buitengevel het gevolg waren van verouderd voegwerk en niet van mijnbouwschade. Eiseres had geen contra-expertise ingebracht om de conclusies van de deskundigen te weerleggen. De rechtbank concludeert dat verweerder de schadevergoeding voor de buitengevel en de keuken terecht heeft vastgesteld en dat de door eiseres gevraagde herstelkosten niet marktconform waren.
Eiseres had ook aangevoerd dat zij recht had op een proceskostenvergoeding in bezwaar, wat aanvankelijk niet was toegekend. Verweerder heeft deze beslissing later gewijzigd en alsnog proceskostenvergoeding toegekend. De rechtbank verklaart het beroep gegrond, vernietigt het bestreden besluit voor zover het betreft de proceskostenvergoeding en laat het besluit voor het overige in stand. Verweerder wordt veroordeeld in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van €1.496,- en moet het betaalde griffierecht van €181,- vergoeden.