6.3.De rechtbank is niet overtuigd van de door verweerder in beroep aangewezen alternatieve schadeoorzaak. Zoals eiser terecht heeft aangevoerd zijn gedurende de procedure steeds andere factoren door de deskundigen van belang geacht. Gedurende de gehele besluitvormingsfase is door de deskundigen steeds een verschillend standpunt ingenomen over de oorzaak van de ontstane funderingsschade. De rechtbank constateert dat deskundige Wiersum in beroep laatstelijk een standpunt heeft ingenomen door te concluderen dat de schade is te wijten aan de verschillende fundatiewijzen, het verschil in bovenbelasting en de geringe stijfheid van de ondergrond (waarin zich o.a. een veenlaag bevindt). Voor zover verweerder het standpunt van Wiersum in beroep tot de zijne heeft gemaakt, kan de rechtbank hieruit niet concluderen dat sprake zou zijn van een andere, uitsluitende oorzaak of oorzaken voor de funderingsschade. Naar het oordeel van de rechtbank is in onvoldoende mate uiteengezet welke van de genoemde factoren in de kern is aan te wijzen als evident en aantoonbaar andere uitsluitende oorzaak of oorzaken. De rechtbank is van oordeel dat verweerder dit specifieke geval, waarin eerder een onderzoek naar de oorzaak van de funderingsschade ter plaatse is toegezegd doch niet uitgevoerd, zonder zo’n funderingsonderzoek in redelijkheid geen conclusies over de uitsluitende oorzaak of oorzaken van de ontstane funderingsschade kan trekken. Daarbij is ook van belang dat de gemachtigde van verweerder ter zitting heeft erkend dat sprake is van een kwetsbare fundering die gevoelig is voor zetting. Dat de ter plaatse opgetreden trillingssnelheden van 2,49 mm/s volgens hem te laag zijn om zetting te kunnen veroorzaken, maakt niet dat verweerder zonder nader onderzoek naar de fundering tot zijn besluitvorming heeft kunnen komen.
7. Op basis van de voorgaande overweging komt de rechtbank tot het oordeel dat de uitgebrachte deskundigenadviezen waarop verweerder de besluitvorming heeft gebaseerd in dit geval onvoldoende inzichtelijk en niet voldoende concludent zijn om een andere oorzaak voor de schade aan de fundering van de woning van eiser dan de aardbevingen als gevolg van mijnbouwactiviteiten aannemelijk te achten. Verweerder heeft in zijn besluitvorming onvoldoende inzichtelijk gemaakt waarom een onderzoek naar de fundering in dit geval achterwege kon blijven. Dat klemt, gelet op het feit dat op verschillende momenten in de besluitvormingsfase aan deskundigen is gevraagd om in te gaan op de mogelijkheid om een funderingsonderzoek uit te voeren. De ingeschakelde deskundigen hebben vervolgens elk met een andere motivering geconcludeerd dat een nader funderingsonderzoek niet nodig is. Dit klemt des te meer nu de rechtbank in het rapport van CoralForm wel degelijk aanwijzingen ziet voor het (laten) uitvoeren van dergelijk onderzoek. De ter zitting gegeven toelichting door de gemachtigde van verweerder en deskundige Wiersum over de kwetsbare staat van het pand geeft daar nog extra aanleiding voor. De rechtbank komt tot de conclusie dat de besluitvorming van verweerder op dit punt onzorgvuldig tot stand is gekomen en berust op een gebrekkige motivering.
8. Uit de voorgaande overwegingen volgt dat het bestreden besluit een gebrek in het uitgevoerde deskundigenonderzoek en een motiveringsgebrek kent. Op grond van artikel 8:51a, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de rechtbank het bestuursorgaan in de gelegenheid stellen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen. Op grond van artikel 8:80a van de Awb doet de rechtbank dan een tussenuitspraak. De rechtbank ziet aanleiding om verweerder in de gelegenheid te stellen het gebrek in zijn besluit te herstellen. Dat herstellen kan hetzij met een aanvullende motivering, hetzij, voor zover nodig, met een nieuwe beslissing op bezwaar, na of tegelijkertijd met intrekking van het nu bestreden besluit. Om het gebrek te herstellen, moet verweerder alsnog een onderzoek naar de fundering naar de woning van eiser laten uitvoeren.
9. De rechtbank heeft partijen bij brief van 9 november 2021 geïnformeerd over de heropening van het onderzoek en de mogelijkheid van een tussenuitspraak in deze zaak. Daarbij is aan verweerder verzocht om door te geven op welke reële termijn hij een onderzoek naar de fundering kan doen uitvoeren en op welke reële termijn vervolgens een beslissing van het Instituut kan worden verwacht, met inachtneming van de uitkomst van het (nog uit te voeren) funderingsonderzoek. Verweerder heeft op 22 november 2021 gereageerd.
In zijn reactie geeft verweerder aan dat hij deskundige B. Everts heeft gevraagd – en bereid heeft gevonden – op korte termijn een funderingsonderzoek uit te voeren bij de woning van eiser. Ook heeft verweerder aangegeven dat hij verwacht na ontvangst van de rapportage uiterlijk op 31 januari 2022 een besluit te kunnen nemen, met inachtneming van het funderingsonderzoek.
Gelet op de reactie van verweerder en de daarin door hem aangegeven termijnen bepaalt de rechtbank de termijn waarbinnen verweerder het gebrek kan herstellen op tien weken na verzending van deze tussenuitspraak.
10. De rechtbank stelt vast dat verweerder in zijn reactie van 22 november 2022 heeft aangegeven dat hij gebruik maakt van de mogelijkheid om het gebrek in zijn besluit te herstellen. Verweerder moet op grond van artikel 8:51b, tweede lid, van de Awb zo spoedig mogelijk schriftelijk aan de rechtbank mededelen op welke wijze het gebrek is hersteld.
Daarna zal de rechtbank eiser in de gelegenheid stellen binnen vier weken te reageren op de herstelpoging van verweerder. In beginsel, ook in de situatie dat verweerder de hersteltermijn ongebruikt laat verstrijken, zal de rechtbank zonder tweede zitting uitspraak doen op het beroep van eiser.
11. Het geding zoals dat na deze tussenuitspraak wordt gevoerd, blijft in beginsel beperkt tot de beroepsgronden zoals die zijn besproken in de tussenuitspraak, omdat het inbrengen van nieuwe geschilpunten over het algemeen in strijd met de goede procesorde wordt geacht. De rechtbank verwijst naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 12 juni 2013 (ECLI:NL:RVS:2013:CA2877). 12. De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak op het beroep. Dat laatste betekent ook dat zij over de proceskosten en het griffierecht nu nog geen beslissing neemt.