Uitspraak
RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Bestuurscommissiein de Gebiedsinrichting
"Franekeradeel-Harlingen"en dat is vastgesteld bij besluit van Gedeputeerde Staten van Fryslân van 19 januari 2021, verweerster.
1.Procesverloop
- het ontwerp-ruilplan van de Gebiedsinrichting 'Franekeradeel-Harlingen'
- de hiertegen ingediende zienswijze, geregistreerd onder nummer 93
- het verweerschrift van Gedeputeerde Staten met de stukken als bedoeld in artikel 69 derde lid van de Wet inrichting Landelijk Gebied (hierna: Wilg)
- de brief van 21 oktober 2021 namens belanghebbenden [A1] en [A2]
- de mondelinge behandeling van 8 november 2021 ten overstaan van de enkelvoudige landinrichtingskamer van de rechtbank
- de e-mail van 9 november 2021 namens de Bestuurscommissie met daarbij het wensformulier van De Dobbe
- de brief van 12 november 2021 namens Gedeputeerde Staten met een reactie op het wensformulier
- de brief van 15 november 2021 namens De Dobbe met een reactie op het wensformulier
- de brief van 15 november 2021 namens belanghebbenden [A1] en [A2] met een reactie op het wensformulier.
2.De feiten
3.Het beroep en het verweer
4.De beoordeling van het beroep
In de toelichting bij deze bepaling staat dat voor zover in de bestaande wetgeving geen definitie voorhanden was, de definitie is ontleend aan de bestaande praktijk van herverkaveling. In de Landinrichtingswet was het begrip 'bedrijfskavel' niet gedefinieerd.
Ten overvloede overweegt de rechtbank dat dit oordeel niet anders zou zijn indien de kavel tussen de Konkelswei en de Kapellewei wel als (tweede) bedrijfskavel van De Dobbe zou zijn aangemerkt. Ook in dat geval zou de afweging tussen het belang voor [A] bij vergroting van zijn ene bedrijfskavel en het belang van De Dobbe bij behoud van de omvang van een tweede bedrijfskavel in het voordeel van [A] zijn uitgevallen omdat in de gegeven omstandigheden niet valt in te zien waarom de belangen van De Dobbe voor zouden moeten gaan. De rechtbank betrekt daarbij dat de kavel tussen de Konkelswei en de Kapellewei ook bij de toedeling aan [A] van de meest oostelijke percelen ervan nog een aanzienlijke omvang heeft en niet aannemelijk is dat de band tussen de koelcel en de totale inbrengkavel tussen de Konkelswei en de Kapellewei zodanig is dat het behoud van de omvang van deze kavel zwaarder moet wegen dan vergroting van de huiskavel van [A] .
Dit bezwaarpunt van De Dobbe slaagt gelet op het voorgaande niet.