ECLI:NL:RBNNE:2021:5179

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
9 december 2021
Publicatiedatum
15 december 2021
Zaaknummer
18/011748-20
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor seksuele handelingen met minderjarigen en vrijspraak voor verkrachting

Op 9 december 2021 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het verrichten van seksuele handelingen met minderjarigen. De zaak betrof meerdere slachtoffers, waaronder een meisje van 9 jaar en twee andere minderjarigen. De verdachte werd beschuldigd van ontuchtige handelingen en seksueel binnendringen van de slachtoffers, waarvan één minderjarig meisje onder de twaalf jaar was. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte in de periode van 4 augustus 2017 tot en met 17 maart 2019 met het slachtoffer [slachtoffer 1] seksuele handelingen heeft verricht, waarbij hij haar vagina heeft aangeraakt. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat er onvoldoende bewijs was voor de beschuldiging van verkrachting en heeft de verdachte vrijgesproken van dat onderdeel van de aanklacht. De rechtbank heeft ook de verklaringen van de andere slachtoffers, [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3], in overweging genomen, waarbij werd vastgesteld dat de verdachte hen ook seksuele handelingen heeft aangedaan terwijl zij sliepen. De rechtbank heeft de verdachte uiteindelijk veroordeeld tot een gevangenisstraf van 30 maanden, waarvan 10 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaar. Daarnaast is de verdachte veroordeeld tot schadevergoeding aan de benadeelde partijen, waaronder [slachtoffer 3]. De rechtbank heeft de vordering van [slachtoffer 2] niet-ontvankelijk verklaard, omdat de feiten niet bewezen zijn.

Uitspraak

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht Locatie
Leeuwarden
parketnummer 18/011748-20
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 9 december 2021 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte],

geboren op [geboortedatum] 1989 te [geboorteplaats],
wonende te [straatnaam], [woonplaats].
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 25 november 2021.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. M.J. Buitenhuis, advocaat te Leeuwarden. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. H.J. Veen.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij in of omstreeks de periode van 4 augustus 2017 tot en met 17 maart 2019, te [plaats] , in de gemeente Smallingerland, meermalen, althans eenmaal, met [slachtoffer 1], geboren [geboortedatum] 2008, die toen de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt, een of meer ontuchtige handeling(en) heeft gepleegd die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 1], hebbende verdachte
  • die [slachtoffer 1] zogenoemd getongzoend en/of
  • een of meer vinger(s)/duim in de vagina en/of tussen de schaamlippen van die [slachtoffer 1] geduwd/gebracht en/of gehouden, althans de onbedekte vagina van die [slachtoffer 1] aangeraakt;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij in of omstreeks de periode van 4 augustus 2017 tot en met 17 maart 2019 te [plaats] , in de gemeente Smallingerland, met [slachtoffer 1], geboren op [geboortedatum] 2008, die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, hebbende verdachte
  • die [slachtoffer 1] zogenoemd getongzoend en/of
  • een of meer vinger(s)/duim in de vagina en/of tussen de schaamlippen van die [slachtoffer 1] geduwd/gebracht en/of gehouden, althans de onbedekte vagina van die [slachtoffer 1] aangeraakt;
2.
hij in of omstreeks de periode van 1 juli 2016 tot en met 2 juli 2016, althans in het jaar 2016, te [plaats] , in de gemeente Smallingerland, in een woning aan of bij de [straatnaam], aldaar, door een andere feitelijkheid, [slachtoffer 2], geboren [geboortedatum] 2000, heeft gedwongen tot het ondergaan van een of meer handelingen die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 2], zijn, verdachte(s), vinger(s) in de vagina, althans tussen de schaamlippen, van die [slachtoffer 2] geduwd/gebracht, en bestaande die andere feitelijkheid hierin dat verdachte, samen met zijn vriendin en die [slachtoffer 2] in 1 bed lag/lagen en/of (vervolgens) toen die [slachtoffer 2] lag te slapen, althans deed alsof ze sliep, zeer onverhoeds en/of onvoorzien voor die [slachtoffer 2] zijn vinger(s) in de vagina, althans tussen de schaamlippen, heeft gestoken/geduwd/gebracht, in welke psychische overwichtssituatie, mede gelet op verdachtes leeftijd en de minderjarige leeftijd van die [slachtoffer 2], die [slachtoffer 2] zich niet kon en/of durfde te verzetten en/of onttrekken tegen die seksuele handeling(en) van verdachte en/of dat verdachte voornoemde handeling(en) zodanig plotseling en/of onverhoeds heeft gepleegd dat die [slachtoffer 2] niet in staat was die handeling(en) (voldoende en tijdig) af te weren of daartegen weerstand te bieden;
3.
hij in of omstreeks de periode van 1 juni 2018 tot en met 9 juli 2018, te [plaats] , in de gemeente
Smallingerland, in een woning aan of bij de [straatnaam], aldaar, door een andere feitelijkheid, [slachtoffer 3], geboren 29 mei 1999, heeft gedwongen tot het ondergaan van een of meer handelingen die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 3], zijn, verdachte(s), vinger(s) in de vagina, althans tussen de schaamlippen, van die [slachtoffer 3] geduwd/gebracht, en bestaande die andere feitelijkheid hierin dat verdachte, samen
die [slachtoffer 3] in bed lag/lagen en/of (vervolgens) toen die [slachtoffer 3] lag te slapen, zeer onverhoeds en/of onvoorzien voor die [slachtoffer 3] zijn vinger(s) in de vagina, althans tussen de schaamlippen, heeft gestoken/geduwd/gebracht, in welke psychische overwichtssituatie die [slachtoffer 3] zich niet kon en/of durfde te verzetten en/of onttrekken tegen die seksuele handeling(en) van verdachte en/of dat verdachte voornoemde handeling(en) zodanig plotseling en/of onverhoeds heeft gepleegd dat die [slachtoffer 3] niet in staat was die handeling(en) (voldoende en tijdig) af te weren of daartegen weerstand te bieden;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij in of omstreeks de periode van 1 juni 2018 tot en met 9 juli 2018 te [plaats] , in de gemeente Smallingerland, in een woning gelegen aan of de [straatnaam], aldaar, met [slachtoffer 3], van wie hij, verdachte, wist dat deze in staat van bewusteloosheid, verminderd bewustzijn of lichamelijke onmacht verkeerde, dat deze niet of onvolkomen in staat was haar wil daaromtrent te bepalen of kenbaar te maken of daartegen weerstand te bieden, een of meer handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 3], hebbende verdachte zijn, verdachte(s), vinger(s) in de vagina, althans tussen de schaamlippen, van die [slachtoffer 3] geduwd/gebracht;
4.
hij in of omstreeks de periode van 7 juni 2018 tot en met 9 juli 2018 te [plaats] , in de gemeente Smallingerland, in een woning gelegen aan of de [straatnaam], aldaar, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met [slachtoffer 3]
, van wie hij, verdachte, wist dat deze in staat van bewusteloosheid, verminderd bewustzijn of lichamelijke onmacht verkeerde, dat deze niet of onvolkomen in staat was haar wil daaromtrent te bepalen of kenbaar te maken of daartegen weerstand te bieden, een of meer handelingen te plegen, die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 3], hebbende verdachte zijn, verdachte(s), hand in de richting van de vagina, althans het kruis, van die [slachtoffer 3] gebracht, terwijl de uitvoering van zijn voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor de feiten 1 primair, 2, 3 primair en 4 op basis van de aangiftes van [naam 1] namens [slachtoffer 1] en van [slachtoffer 2], de informatieve gesprekken met [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3], de verklaringen van [slachtoffer 3] en met betrekking tot de feiten 2 en 4, de verklaringen van verdachte.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van feit 1 primair en subsidiair, gelet op de ontkenning van verdachte. Er is onvoldoende steunbewijs in het dossier dat de niet geheel consistente verklaring van [slachtoffer 1] kan ondersteunen.
Ten aanzien van feit 2 heeft de raadsvrouw aangevoerd dat verdachte erkent dat hij aangeefster heeft gezoend en gevingerd, maar met haar instemming. Er was geen sprake van (opzet op) dwang. Verdachte had niet de opzet om tegen de wil van aangeefster seksueel binnen te dringen. Verdachte dient ook van feit 2 te worden vrijgesproken.
Verdachte heeft feit 3 ontkend. De verklaring van [slachtoffer 3] is onvoldoende om tot een bewezenverklaring te kunnen komen waardoor er vrijspraak moet volgen.
Met betrekking tot feit 4 heeft de raadsvrouw aangevoerd dat dit wettig en overtuigend bewezen kan worden mede gelet op de bekennende verklaring van verdachte.
Oordeel van de rechtbank
Feit 2.
De rechtbank overweegt met betrekking tot het onder 2 ten laste gelegde het volgende.
[slachtoffer 2] (hierna: [slachtoffer 2]) heeft verklaard dat zij in de zomer van 2016 bij verdachte in zijn woning heeft geslapen. Verdachte heeft die nacht seksuele handelingen bij [slachtoffer 2] verricht terwijl zij dit niet wilde. Hij heeft haar onder meer gevingerd. Verdachte heeft tijdens de behandeling ter zitting erkend zijn vingers in de vagina van [slachtoffer 2] te hebben gebracht.
[slachtoffer 2] heeft verklaard dat zij niet kon slapen en dat zij min of meer als verlamd alle handelingen van verdachte heeft ondergaan. Zij kon zich niet bewegen.
De rechtbank gaat bij de beoordeling van het bewijs uit van de verklaring van [slachtoffer 2] en stelt vast dat verdachte misbruik heeft gemaakt van de situatie van aangeefster en acht dat zeer kwalijk. De rechtbank ziet zich evenwel gesteld voor de vraag of in deze situatie juridisch gezien sprake is geweest van (opzet op) het dwingen door verdachte tot het ondergaan van de seksuele handelingen.
dwingen
Voor de beoordeling van de vraag of verdachte heeft gehandeld in strijd met artikel 242 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) dient de vraag te worden beantwoord of er sprake was van dwingen in de zin van dit artikel. Daarvan is sprake indien de verdachte heeft veroorzaakt dat het slachtoffer de seksuele handelingen tegen haar wil heeft ondergaan en dat het opzet van verdachte daarop was gericht. Gelet op de verklaring van [slachtoffer 2] dat zij zich niet kon bewegen en als verlamd in bed lag, zal het voor verdachte hebben geleken alsof [slachtoffer 2] sliep. Van opzettelijk veroorzaken dat het slachtoffer de handelingen tegen zijn of haar wil heeft geduld kan slechts sprake zijn als de verdachte ten minste welbewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat het slachtoffer die handelingen tegen zijn of haar wil heeft geduld. Daarin ligt besloten dat de verdachte in de onderhavige zaak minstens welbewust de aanmerkelijke kans moet hebben aanvaard dat aangeefster wakker was. [slachtoffer 2] heeft verklaard dat zij zich niet kon bewegen vanaf het moment dat verdachte haar aanraakte en zijn vingers in haar vagina bracht. Zij heeft verklaard dat ze steeds niet heeft gereageerd terwijl verdachte seksuele handelingen met haar verrichtte. Uit de bewijsmiddelen kan worden afgeleid dat voor verdachte niet duidelijk was dat [slachtoffer 2] wakker was, maar dat hij niet beter wist dan dat [slachtoffer 2] sliep. Gelet op het voorgaande kan niet worden vastgesteld dat verdachte (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op het tegen de wil van aangeefster haar de seksuele handelingen te laten ondergaan. Verdachte heeft geen gebruik hoeven maken van enige vorm van dwang. De rechtbank is van oordeel dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat er sprake is geweest van dwingen in de zin van artikel 242 Sr en zal verdachte van het onder 2 ten laste gelegde vrijspreken.
Feiten 3 en 4.
De rechtbank stelt op grond van de hierna te noemen bewijsmiddelen die de daartoe redengevende feiten en omstandigheden bevatten, het volgende vast.
Uit het informatieve gesprek met [slachtoffer 3] (hierna: [slachtoffer 3]) op 10 juli 2018 blijkt onder meer het volgende. Verdachte was een vriend van [slachtoffer 3]. Ongeveer 5 weken voor het informatieve gesprek heeft ze bij verdachte in de woning aan de [straatnaam] te [plaats] geslapen. Zij lag op de bank te slapen, maar ze werd wakker toen ze voelde dat verdachte met zijn vingers in haar vagina ging. Verdachte lag achter haar. Ze zag dat haar gulp open stond en haar onderbroek zat helemaal los. Verdachte voelde de hand van verdachte heen en weer bewegen in haar vagina. Ze wilde hem tegenhouden en iets zeggen, maar dat lukte haar niet.
Ongeveer twee weken later is [slachtoffer 3] bij verdachte op de bank in slaap gevallen. Op een gegeven moment voelde ze dat verdachte met zijn hand richting haar kruis ging waarop zij zijn hand heeft gepakt en deze heeft weggesmeten.
Tijdens het verhoor op 3 april 2019 heeft [slachtoffer 3] wederom verklaard dat ze in de zomer van 2018 tweemaal bij verdachte op de bank in slaap was gevallen. De eerste keer werd ze wakker en voelde dat verdachte met zijn hand in haar broek en in haar vagina zat. Verdachte lag op dat moment achter haar. Ze kon op dat moment niet praten of bewegen omdat ze in shock was. De tweede keer, twee weken na de eerste keer, sliep [slachtoffer 3] weer bij verdachte thuis op de bank. Ze voelde zijn hand naar haar vagina gaan en heeft zijn hand weggeslagen.
Verdachte heeft tijdens de behandeling ter zitting onder meer het volgende verklaard. [slachtoffer 3] heeft bij hem thuis op de bank geslapen. Verdachte heeft [slachtoffer 3], terwijl ze sliep, aangeraakt bij haar broek waarop zij zijn hand heeft weggeslagen. Hij had de intentie om haar vagina aan te raken. Twee weken daarvoor sliep [slachtoffer 3] bij verdachte thuis. Verdachte is achter [slachtoffer 3] gaan liggen en heeft haar vastgehouden. Hij is de hele nacht bij haar blijven liggen.
De rechtbank overweegt het volgende met betrekking tot feit 3 primair.
seksueel binnendringen
De rechtbank dient allereerst de vraag te beantwoorden of wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte seksueel is binnengedrongen bij [slachtoffer 3].
Op grond van artikel 342, tweede lid, Wetboek van Strafvordering (Sv) kan het bewijs dat iemand een strafbaar feit heeft gepleegd niet uitsluitend worden aangenomen op grond van de verklaring van één getuige. Dat betekent dat de enkele verklaring van een aangever onvoldoende is. Om tot een bewezenverklaring te kunnen komen, dient sprake te zijn van steunbewijs. Die ondersteuning hoeft niet te zien op alle onderdelen van de tenlastelegging. Het gaat erom dat de verklaring op specifieke punten steun vindt in ander bewijsmateriaal, zodat die verklaring “niet op zichzelf staat”, maar als het ware is ingebed in een concrete context die bevestiging vindt in een andere bron. De rechtbank benadrukt dat deze maatstaf omtrent het toereikend zijn van een verklaring dient te worden onderscheiden van de beoordeling of een verklaring betrouwbaar is. De vraag of aan het bewijsminimum van artikel 342, tweede lid, Sv is voldaan, laat zich niet in algemene zin beantwoorden, maar vergt een beoordeling van het concrete geval.
In zijn arrest van 15 mei 2018 (ECLI:NL:HR:2018:717, NJ 2018/298, m.nt. Rozemond) heeft de Hoge Raad geoordeeld dat niet is vereist dat het “steunbewijs betrekking dient te hebben op de tenlastegelegde gedragingen”. In zijn noot onder dit arrest heeft Rozemond opgemerkt dat voldoende is dat “de verklaring van de aangeefster of aangever op concrete punten bevestiging vindt in andere bewijsmiddelen, waarbij die concrete punten ‘specifieke omstandigheden’ van de tenlastegelegde seksuele gedragingen moeten opleveren.” Het moet dan uiteraard wel gaan om een andere bron dan degene die de belastende verklaring heeft afgelegd. Daarbij komt dat een belangrijk vereiste is dat tussen die enige getuigenverklaring en het overige gebezigde bewijsmateriaal een niet te ver verwijderd verband moet bestaan. Wanneer daarvan sprake is laat zich niet in algemene zin verwoorden; de concrete feiten en omstandigheden zijn daarvoor bepalend.
[slachtoffer 3] heeft verklaard dat zij in de zomer van 2018 bij verdachte thuis aan de [straatnaam] in [plaats] op de bank in slaap is gevallen. Zij is wakker geworden op het moment dat verdachte met zijn vingers in haar vagina zat. Zij heeft hier aanvankelijk geen aangifte van gedaan, maar nadat verdachte het twee weken later opnieuw probeerde door een hand naar haar vagina te bewegen terwijl zij sliep, was er geen twijfel meer voor [slachtoffer 3]. Verdachte heeft erkend te hebben geprobeerd haar, toen ze twee weken later weer bij hem sliep, te vingeren.
De verklaring van [slachtoffer 3] die zij ruim een half jaar na de incidenten heeft afgelegd komt op essentiële onderdelen overeen met de inhoud van haar verklaring tijdens het informatieve gesprek, afgelegd kort na de incidenten. [slachtoffer 3] heeft uitgebreid en gedetailleerd verklaard. Feiten of omstandigheden op grond waarvan moet worden aangenomen dat [slachtoffer 3] in strijd met de waarheid een voor verdachte belastende verklaring heeft afgelegd, zijn niet aannemelijk geworden. De rechtbank ziet, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen geen aanleiding om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de verklaringen van [slachtoffer 3]. Te meer omdat verdachte een deel van haar verklaring bevestigt. Hij heeft verklaard dat [slachtoffer 3] tweemaal bij hem op de bank heeft geslapen. Hij is ook beide keren bij haar op de bank gaan liggen. De eerste keer is hij achter haar gaan liggen en heeft hij haar vastgehouden. Hij is de hele nacht bij haar blijven liggen. De tweede keer heeft hij geprobeerd haar te vingeren.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de verklaringen van [slachtoffer 3] op voldoende overtuigende wijze wordt ondersteund door ander bewijsmateriaal. Op grond hiervan concludeert de rechtbank dat de verklaring van [slachtoffer 3] niet op zichzelf staat, maar is ingebed in een concrete context die bevestiging vindt in een andere bron, namelijk de verklaring van verdachte. De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsvrouw en stelt op grond van het voorgaande vast dat verdachte seksueel is binnengedrongen in het lichaam van aangeefster zoals onder 3 ten laste is gelegd.
dwingen
Zoals hierboven reeds is overwogen, dient voor de beoordeling van de vraag of verdachte heeft gehandeld in strijd met artikel 242 Sr, zoals onder 3 primair is tenlastegelegd, de vraag te worden beantwoord of er sprake was van dwingen in de zin van dat artikel. Daarvan is sprake indien de verdachte heeft veroorzaakt dat het slachtoffer de seksuele handelingen tegen haar wil heeft ondergaan en dat het opzet van verdachte daarop was gericht
8. Van dulden tegen zijn of haar wil kan geen sprake zijn als het slachtoffer zich niet van de betreffende handelingen bewust is. Van een dergelijke bewustheid is volgens de Hoge Raad geen sprake als het slachtoffer slaapt. Van opzettelijk veroorzaken dat het slachtoffer de handelingen tegen zijn of haar wil heeft geduld kan slechts sprake zijn als de verdachte ten minste welbewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat het slachtoffer die handelingen tegen zijn of haar wil heeft geduld. Daarin ligt besloten dat de verdachte in de onderhavige zaak minstens welbewust de aanmerkelijke kans moet hebben aanvaard dat aangeefster wakker was. Uit de verklaringen van [slachtoffer 3] leidt de rechtbank af dat verdachte de handelingen aanvankelijk verrichte terwijl zij sliep. Vervolgens heeft zij zich slapende gehouden. Uit de bewijsmiddelen kan worden afgeleid dat voor verdachte niet duidelijk was dat zij wakker was. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen kan niet worden vastgesteld dat verdachte op dat moment opzet heeft gehad op het tegen de wil van [slachtoffer 3] haar de seksuele handelingen te laten ondergaan. Voor hem zal het hebben geleken alsof [slachtoffer 3] sliep. De rechtbank is van oordeel dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat er sprake is geweest van dwingen in de zin van artikel 242 Sr. en zal verdachte van het onder 3 primair ten laste gelegde vrijspreken.
staat van bewusteloosheid, verminderd bewustzijn of lichamelijke onmacht
Voor de beoordeling van de vraag of verdachte heeft gehandeld in strijd met artikel 243 Sr, zoals onder 3 subsidiair is tenlastegelegd, dient vervolgens de vraag te worden beantwoord of [slachtoffer 3] ten tijde van de seksuele handelingen verkeerde in een staat van bewusteloosheid, verminderd bewustzijn of lichamelijke onmacht.
Uit de behandeling ter terechtzitting en de stukken van het dossier leidt de rechtbank af dat [slachtoffer 3] ten tijde van de seksuele handelingen verkeerde in een staat van verminderd bewustzijn. [slachtoffer 3] heeft verklaard dat ze sliep en pas wakker werd toen ze de vingers van verdachte in haar vagina voelde. Verdachte heeft verklaard dat [slachtoffer 3] lag te slapen en dat hij achter haar is gaan liggen en haar heeft vastgehouden. Hij is vervolgens de hele nacht bij haar blijven liggen.
Voor een bewezenverklaring van artikel 243 Sr is verder vereist dat de dader wist of willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat het slachtoffer verkeerde in een toestand van verminderd bewustzijn en daar misbruik van heeft gemaakt. Uit de verklaring van verdachte blijkt dat hij wist dat [slachtoffer 3] sliep. Verdachte is vervolgens bij haar blijven liggen. Dat [slachtoffer 3] op enige wijze en op enig moment heeft ingestemd met de handelingen van verdachte die bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam is niet gebleken. Dit blijkt te meer uit de reactie van [slachtoffer 3] twee weken later wanneer zij de hand van verdachte wegslaat als hij weer naar haar vagina toe beweegt.
Verdachte heeft door zijn handelen op zijn minst de aanmerkelijke kans aanvaard dat [slachtoffer 3] ten tijde van het seksueel binnendringen van haar lichaam in een staat van verminderd bewustzijn verkeerde.
De rechtbank is van oordeel dat op grond van voorgaande overwegingen in samenhang bezien met de genoemde bewijsmiddelen, het onder 3 subsidiair en 4 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden.
Feit 1.
De rechtbank stelt op grond van de hierna te noemen bewijsmiddelen die de daartoe redengevende feiten en omstandigheden bevatten, het volgende vast.
Op 18 maart 2019 heeft [slachtoffer 1], geboren op [geboortedatum] 2008, (hierna: [slachtoffer 1]) een gesprek over seksualiteit met [naam 2], gedragswetenschapper bij [instelling], waar [slachtoffer 1] woont. Op de vraag of ze wel eens heeft gevreeën met meisjes antwoord [slachtoffer 1] “Nee”. Ze vult haar antwoord aan: “Wel met een vriend van papa, hij deed zijn hand bij mijn dinges.” Hiermee bedoelt [slachtoffer 1] desgevraagd haar vagina. Ze vertelt dat het plaatsvond op de slaapkamer bij haar vader thuis. De vriend van papa heet Oom [verdachte].
Uit het studioverhoor met [slachtoffer 1] op [geboortedatum] 2019 blijkt het volgende. [slachtoffer 1] sliep in haar bed in haar slaapkamer bij haar vader. Verdachte was bij haar vader op bezoek. Ze noemt verdachte [verdachte]. Verdachte kwam bij [slachtoffer 1] op haar kamer en maakte haar wakker. Hij heeft de broek van [slachtoffer 1] omhoog gedaan en ging met zijn hand naar haar plasser. Verdachte heeft zijn duim in de plasser van [slachtoffer 1] gedaan. [slachtoffer 1] was 9 of 10 jaar toen het gebeurde.
Verdachte heeft verklaard met regelmaat bij de vader van [slachtoffer 1] op bezoek te komen. Hij brengt [slachtoffer 1] dan altijd naar bed en neemt afscheid van haar met een knuffel en een zoen op de mond.
De rechtbank dient de vraag te beantwoorden of wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte seksueel is binnengedrongen bij [slachtoffer 1].
De algemene overweging van de rechtbank ten aanzien van het bewijsminimum zoals hiervoor bij de feiten 3 en 4 opgenomen dient als hier herhaald en ingelast te worden beschouwd.
[slachtoffer 1] heeft tijdens een gesprek met een hulpverlener, tevens gedragswetenschapper, over seksualiteit spontaan verklaard over Oom [verdachte] en het aanraken van haar plasser door hem. De gedragswetenschapper stelde haar op dat moment een vraag waarop deze reactie van [slachtoffer 1] in het geheel niet te verwachten was. Vervolgens is [slachtoffer 1] in een kindvriendelijke studio verhoord door de politie. [slachtoffer 1] heeft naar het oordeel van de rechtbank consistent en authentiek verklaard over het seksueel binnendringen van haar vagina door verdachte met een duim. Feiten of omstandigheden op grond waarvan moet worden aangenomen dat zij in strijd met de waarheid een voor verdachte belastende verklaring heeft afgelegd, zijn niet aannemelijk geworden. De rechtbank ziet, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, geen aanleiding om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de verklaringen van [slachtoffer 1].
modus operandi
De rechtbank ziet ten aanzien van de seksuele handelingen van feit 1 ondersteuning in de aangiften en verklaringen uit het dossier van [slachtoffer 2], [slachtoffer 3] en [naam 3]. Volgens vaste jurisprudentie mogen aangiften van andere slachtoffers in zedenzaken slechts dan als schakelbewijs worden gebruikt indien sprake is van een modus operandi die in overwegende mate in de verschillende gevallen overeenkomt én bovendien in tenminste één van die zaken naast de aangifte uit het dossier blijkt van onweerlegbaar steunbewijs.
In de feiten 3 en 4 is hieronder overwogen dat er sprake is van onweerlegbaar steunbewijs, namelijk onder meer de verklaring van verdachte zelf. Ook de seksuele handelingen die hebben plaatsgevonden bij aangeefster [slachtoffer 2] neemt de rechtbank hierin mee. Verdachte heeft deze eveneens bekend.
De rechtbank is van oordeel dat er sprake is van een in overwegende mate overeenkomende modus operandi. De verdachte was steeds een goede vriend van de minderjarige slachtoffers. Bij [slachtoffer
1] was hij bevriend met haar vader en hij had een goede band met [slachtoffer 1]. Voor alle slachtoffers geldt dat zij – elk op hun eigen manier – kwetsbaar waren vanwege ervaringen uit hun verleden en/of problemen in hun opvoedsituatie. Hij ging ’s nachts, als de slachtoffers in bed lagen, steeds naar de meisjes toe, waarna hij met de vinger of vingers in hun vagina ging.
De rechtbank constateert voorts dat de verklaringen voor wat betreft de modus operandi ook overeenkomen met hetgeen getuige [naam 3] (hierna: [naam 3]) heeft verklaard. Naar aanleiding van wat [slachtoffer 2] haar had verteld over de handelingen die verdachte met haar had verricht, heeft [naam 3] verklaard dat het in hun relatie wel vaker gebeurde dat hij haar als ze in bed lag wilde vingeren en dat hij dit probeerde en dat zij dan wakker werd.
De verklaringen van [slachtoffer 2], [slachtoffer 3] en [naam 3] worden als schakelbewijs gebruikt voor hetgeen onder 1 ten laste is gelegd.
De rechtbank is van oordeel dat op grond van voorgaande overwegingen in samenhang bezien met de genoemde bewijsmiddelen, het onder 1 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht de feiten 1 primair, 3 subsidiair en 4 wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
1.
primair hij in de periode van 4 augustus 2017 tot en met 17 maart 2019, te [plaats] , met [slachtoffer 1], geboren [geboortedatum] 2008, die toen de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt, een ontuchtige handeling heeft gepleegd die bestond uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 1], hebbende verdachte een duim in de vagina en/of tussen de schaamlippen van die [slachtoffer 1] geduwd/gebracht en/of gehouden;
3.
subsidiair hij in de periode van 1 juni 2018 tot en met 9 juli 2018 te [plaats] , in een woning gelegen aan of de [straatnaam], met [slachtoffer 3], van wie hij, verdachte, wist dat deze in staat van verminderd bewustzijn verkeerde, handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van [slachtoffer 3], hebbende verdachte zijn vingers in de vagina, van [slachtoffer 3] geduwd/gebracht;
4.
hij in de periode van 7 juni 2018 tot en met 9 juli 2018 te [plaats] , in een woning gelegen aan of de [straatnaam], ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met [slachtoffer 3], van wie hij, verdachte, wist dat deze in staat van verminderd bewustzijn verkeerde handelingen te plegen, die bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 3], hebbende verdachte zijn, hand in de richting van de vagina, van [slachtoffer 3] gebracht, terwijl de uitvoering van zijn voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de
bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaardeHet bewezen verklaarde levert op:

1. primair Met iemand beneden de leeftijd van twaalf jaren handelingen plegen die bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam;
3. subsidiair Met iemand van wie de dader weet dat zij in staat van verminderd bewustzijn verkeerthandelingen plegen die bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam;
4. Poging tot het met iemand van wie de dader weet dat zij in staat van verminderd bewustzijnverkeert handelingen plegen die bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van de feiten 1 primair, 2, 3 primair en 4 wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 48 maanden waarvan 12 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaar met daaraan verbonden de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht bij een strafoplegging geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf langer dan de 3 dagen voorarrest op te leggen gelet op het tijdsverloop en dat verdachte niet eerder met politie en/of justitie in aanraking is geweest. Er kan dan aanvullend worden gedacht aan oplegging van een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf en voor zover er nog een onvoorwaardelijke straf moet volgen zou dat in de vorm van een werkstraf kunnen. Het is van groot belang voor verdachte en de maatschappij dat hij zijn werk en woning kan behouden en behandeld wordt.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting en het rapport van Reclassering Nederland van 27 oktober 2021, het uittreksel uit de justitiële documentatie van 1 november 2021, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft seksuele handelingen verricht bij een meisje van omstreeks 9 jaar oud, de dochter van de beste vriend van verdachte, terwijl zij zich in haar eigen bed bevond. Daarnaast heeft verdachte seksuele handelingen verricht en een poging daartoe gedaan bij een vriendin, terwijl zij sliep.
Verdachte heeft hierdoor de lichamelijke integriteit van de slachtoffers op ernstige wijze aangetast. Hij heeft bij zijn handelen alleen aan zijn eigen lustgevoelens gedacht en geen rekening gehouden met de gevoelens van de slachtoffers. Zoals algemeen bekend is, kan een dergelijke ervaring voor slachtoffers ernstige geestelijke problemen meebrengen en hebben zij doorgaans geruime tijd nodig om met de gevolgen daarvan om te kunnen gaan. Dat blijkt ook in dit geval uit de overgelegde stukken bij de vordering van slachtoffer [slachtoffer 3].
Hoewel verdachte, blijkens zijn justitiële documentatie, niet eerder is veroordeeld ter zake van zedendelicten, is de rechtbank van oordeel dat enkel het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf recht doet aan de ernst van de feiten. De door de raadsvrouw voorgestelde combinatie van straffen komt weliswaar tegemoet aan het taakstrafverbod maar gaat volstrekt voorbij aan de ernst van de feiten en de gevolgen daarvan voor de jonge slachtoffers.
Alles afwegend is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden waarvan 10 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren met aftrek van de dagen doorgebracht in voorarrest, passend en geboden is. Aan het voorwaardelijk deel van de gevangenisstraf worden verbonden de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd. De rechtbank acht het van belang dat verdachte na detentie zal worden gediagnosticeerd en eventueel een passende behandeling zal volgen mede om het recidiverisico te beperken. De straf is lager dan door de officier van justitie geëist omdat verdachte gedeeltelijk wordt vrijgesproken.

Benadeelde partij

De volgende personen hebben zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding:
[slachtoffer 2], tot een bedrag van € 2.500,00 ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderdmet wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan;
[slachtoffer 3], tot een bedrag van € 5.000,00 ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderdmet wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de vorderingen van de benadeelde partijen [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] niet ontvankelijk verklaard moet worden gelet op de bepleite vrijspraak. Subsidiair heeft ze aangevoerd dat op basis van de vordering met de brief van de huisarts het causaal verband moeilijk kan worden vastgesteld tussen de tenlastelegging en de gestelde immateriële schade.
Met betrekking tot de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3] heeft de raadsvrouw verzocht het gevorderde bedrag te matigen gelet op de beperkte draagkracht van verdachte.
Oordeel van de rechtbank
Benadeelde partij [slachtoffer 2]
De rechtbank acht feit 2 niet bewezen waaruit de schade zou zijn ontstaan. De benadeelde partij zal daarom niet ontvankelijk worden verklaard in de vordering.
Benadeelde partij [slachtoffer 3]
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij de gestelde schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder 3 subsidiair en 4 bewezen verklaarde. De vordering, waarvan de hoogte onvoldoende door verdachte is betwist, zal daarom worden toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 9 juli 2018. Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad speelt de draagkracht van de verdachte bij de bepaling van de hoogte van het bedrag geen rol. De rechtbank verwerpt daarom het draagkrachtverweer.
Nu de aansprakelijkheid van verdachte vaststaat, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat verdachte de schade zal vergoeden.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 57, 243, 244, van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder 2 en 3 primair is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 primair, 3 subsidiair en 4 ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden.

Bepaalt dat (van) deze gevangenisstraf (
een gedeelte, groot 10 maanden), niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond, dat de veroordeelde voor het einde van of gedurende de proeftijd, die hierbij wordt vastgesteld op 3 jaren, de hierna te noemen voorwaarden niet heeft nageleefd.
Beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.
Voorwaarde is, dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
  • dat veroordeelde zich binnen 3 werkdagen na het ingaan van de proeftijd bij de ReclasseringNederland op het adres [straatnaam] te Leeuwarden (telefoonnummer [telefoonnummer]). Veroordeelde zal zich blijven melden op afspraken met de reclassering, zo lang en vaak als de reclassering dat nodig acht;
  • dat veroordeelde zich laat diagnosticeren en indien daaruit een behandeladvies volgt, laatbehandelen door Trajectum of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de hele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde zal zich houden aan de huisregels en aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling; - dat veroordeelde zal meewerken aan ambulante woonbegeleiding vanuit Humanitas of een soortgelijke organisatie te bepalen door de reclassering. Veroordeelde zal daarbij toegang verlenen tot zijn woning en zich houden aan de huisregels en aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de woonbegeleiding, gedurende de proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt.
Geeft aan voornoemde reclasseringsinstelling de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van
een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van hetWetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen.
Ten aanzien van de feiten 3 subsidiair en 4:
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer 3]toe en veroordeelt verdachte tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van
€ 5.000,00(zegge: vijfduizend euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 9 juli 2018.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 3] te betalen een bedrag van € 5.000,00 (zegge: vijfduizend euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 9 juli 2018 en bepaalt de duur waarvoor gijzeling kan worden toegepast op 60 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de gijzeling de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft. Dit bedrag bestaat uit immateriële schade.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 3] daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.
Ten aanzien van feit 2:
Bepaalt dat de benadeelde partij
[slachtoffer 2]in haar vordering niet-ontvankelijk is en dat de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.J. Dijkstra, voorzitter, mr. N.A. Vlietstra en mr. R.B. Maring, rechters, bijgestaan door W. van Goor, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 9 december 2021.
De griffier is buiten staat het vonnis mede te ondertekenen.
Hoge Raad 5 november 2019, ECLI:NL:HR:2019:1701
Wanneer hierna wordt verwezen naar doorgenummerde dossierpagina’s betreft dit delen van ambtsedige processen-verbaal, als bijlagen opgenomen bij het dossier met het nummer 20190721072016210726, doorgenummerd 1 tot en met 250.
Pagina 207 e.v.
Pagina 213
Pagina 214
Verklaring ter zitting
Pagina 213
Hoge Raad 5 november 2019, ECLI:NL:HR:2019:1701
Wanneer hierna wordt verwezen naar doorgenummerde dossierpagina’s betreft dit delen van ambtsedige processen-verbaal, als bijlagen opgenomen bij het dossier met het nummer 20190721072016210726, doorgenummerd 1 tot en met 250.
Pagina 75, 76
Pagina 34
Pagina 38
Pagina 38
Pagina 40
Pagina 54
Verklaring ter zitting van 25-11-2021
Pagina 201