Feit 2.
De rechtbank overweegt met betrekking tot het onder 2 ten laste gelegde het volgende.
[slachtoffer 2] (hierna: [slachtoffer 2]) heeft verklaard dat zij in de zomer van 2016 bij verdachte in zijn woning heeft geslapen. Verdachte heeft die nacht seksuele handelingen bij [slachtoffer 2] verricht terwijl zij dit niet wilde. Hij heeft haar onder meer gevingerd. Verdachte heeft tijdens de behandeling ter zitting erkend zijn vingers in de vagina van [slachtoffer 2] te hebben gebracht.
[slachtoffer 2] heeft verklaard dat zij niet kon slapen en dat zij min of meer als verlamd alle handelingen van verdachte heeft ondergaan. Zij kon zich niet bewegen.
De rechtbank gaat bij de beoordeling van het bewijs uit van de verklaring van [slachtoffer 2] en stelt vast dat verdachte misbruik heeft gemaakt van de situatie van aangeefster en acht dat zeer kwalijk. De rechtbank ziet zich evenwel gesteld voor de vraag of in deze situatie juridisch gezien sprake is geweest van (opzet op) het dwingen door verdachte tot het ondergaan van de seksuele handelingen.
dwingen
Voor de beoordeling van de vraag of verdachte heeft gehandeld in strijd met artikel 242 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) dient de vraag te worden beantwoord of er sprake was van dwingen in de zin van dit artikel. Daarvan is sprake indien de verdachte heeft veroorzaakt dat het slachtoffer de seksuele handelingen tegen haar wil heeft ondergaan en dat het opzet van verdachte daarop was gericht. Gelet op de verklaring van [slachtoffer 2] dat zij zich niet kon bewegen en als verlamd in bed lag, zal het voor verdachte hebben geleken alsof [slachtoffer 2] sliep. Van opzettelijk veroorzaken dat het slachtoffer de handelingen tegen zijn of haar wil heeft geduld kan slechts sprake zijn als de verdachte ten minste welbewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat het slachtoffer die handelingen tegen zijn of haar wil heeft geduld. Daarin ligt besloten dat de verdachte in de onderhavige zaak minstens welbewust de aanmerkelijke kans moet hebben aanvaard dat aangeefster wakker was. [slachtoffer 2] heeft verklaard dat zij zich niet kon bewegen vanaf het moment dat verdachte haar aanraakte en zijn vingers in haar vagina bracht. Zij heeft verklaard dat ze steeds niet heeft gereageerd terwijl verdachte seksuele handelingen met haar verrichtte. Uit de bewijsmiddelen kan worden afgeleid dat voor verdachte niet duidelijk was dat [slachtoffer 2] wakker was, maar dat hij niet beter wist dan dat [slachtoffer 2] sliep. Gelet op het voorgaande kan niet worden vastgesteld dat verdachte (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op het tegen de wil van aangeefster haar de seksuele handelingen te laten ondergaan. Verdachte heeft geen gebruik hoeven maken van enige vorm van dwang. De rechtbank is van oordeel dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat er sprake is geweest van dwingen in de zin van artikel 242 Sr en zal verdachte van het onder 2 ten laste gelegde vrijspreken.
Feiten 3 en 4.
De rechtbank stelt op grond van de hierna te noemen bewijsmiddelen die de daartoe redengevende feiten en omstandigheden bevatten, het volgende vast.
Uit het informatieve gesprek met [slachtoffer 3] (hierna: [slachtoffer 3]) op 10 juli 2018 blijkt onder meer het volgende. Verdachte was een vriend van [slachtoffer 3]. Ongeveer 5 weken voor het informatieve gesprek heeft ze bij verdachte in de woning aan de [straatnaam] te [plaats] geslapen. Zij lag op de bank te slapen, maar ze werd wakker toen ze voelde dat verdachte met zijn vingers in haar vagina ging. Verdachte lag achter haar. Ze zag dat haar gulp open stond en haar onderbroek zat helemaal los. Verdachte voelde de hand van verdachte heen en weer bewegen in haar vagina. Ze wilde hem tegenhouden en iets zeggen, maar dat lukte haar niet.
Ongeveer twee weken later is [slachtoffer 3] bij verdachte op de bank in slaap gevallen. Op een gegeven moment voelde ze dat verdachte met zijn hand richting haar kruis ging waarop zij zijn hand heeft gepakt en deze heeft weggesmeten.
Tijdens het verhoor op 3 april 2019 heeft [slachtoffer 3] wederom verklaard dat ze in de zomer van 2018 tweemaal bij verdachte op de bank in slaap was gevallen. De eerste keer werd ze wakker en voelde dat verdachte met zijn hand in haar broek en in haar vagina zat. Verdachte lag op dat moment achter haar. Ze kon op dat moment niet praten of bewegen omdat ze in shock was. De tweede keer, twee weken na de eerste keer, sliep [slachtoffer 3] weer bij verdachte thuis op de bank. Ze voelde zijn hand naar haar vagina gaan en heeft zijn hand weggeslagen.
Verdachte heeft tijdens de behandeling ter zitting onder meer het volgende verklaard. [slachtoffer 3] heeft bij hem thuis op de bank geslapen. Verdachte heeft [slachtoffer 3], terwijl ze sliep, aangeraakt bij haar broek waarop zij zijn hand heeft weggeslagen. Hij had de intentie om haar vagina aan te raken. Twee weken daarvoor sliep [slachtoffer 3] bij verdachte thuis. Verdachte is achter [slachtoffer 3] gaan liggen en heeft haar vastgehouden. Hij is de hele nacht bij haar blijven liggen.
De rechtbank overweegt het volgende met betrekking tot feit 3 primair.
seksueel binnendringen
De rechtbank dient allereerst de vraag te beantwoorden of wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte seksueel is binnengedrongen bij [slachtoffer 3].
Op grond van artikel 342, tweede lid, Wetboek van Strafvordering (Sv) kan het bewijs dat iemand een strafbaar feit heeft gepleegd niet uitsluitend worden aangenomen op grond van de verklaring van één getuige. Dat betekent dat de enkele verklaring van een aangever onvoldoende is. Om tot een bewezenverklaring te kunnen komen, dient sprake te zijn van steunbewijs. Die ondersteuning hoeft niet te zien op alle onderdelen van de tenlastelegging. Het gaat erom dat de verklaring op specifieke punten steun vindt in ander bewijsmateriaal, zodat die verklaring “niet op zichzelf staat”, maar als het ware is ingebed in een concrete context die bevestiging vindt in een andere bron. De rechtbank benadrukt dat deze maatstaf omtrent het toereikend zijn van een verklaring dient te worden onderscheiden van de beoordeling of een verklaring betrouwbaar is. De vraag of aan het bewijsminimum van artikel 342, tweede lid, Sv is voldaan, laat zich niet in algemene zin beantwoorden, maar vergt een beoordeling van het concrete geval.
In zijn arrest van 15 mei 2018 (ECLI:NL:HR:2018:717, NJ 2018/298, m.nt. Rozemond) heeft de Hoge Raad geoordeeld dat niet is vereist dat het “steunbewijs betrekking dient te hebben op de tenlastegelegde gedragingen”. In zijn noot onder dit arrest heeft Rozemond opgemerkt dat voldoende is dat “de verklaring van de aangeefster of aangever op concrete punten bevestiging vindt in andere bewijsmiddelen, waarbij die concrete punten ‘specifieke omstandigheden’ van de tenlastegelegde seksuele gedragingen moeten opleveren.” Het moet dan uiteraard wel gaan om een andere bron dan degene die de belastende verklaring heeft afgelegd. Daarbij komt dat een belangrijk vereiste is dat tussen die enige getuigenverklaring en het overige gebezigde bewijsmateriaal een niet te ver verwijderd verband moet bestaan. Wanneer daarvan sprake is laat zich niet in algemene zin verwoorden; de concrete feiten en omstandigheden zijn daarvoor bepalend. [slachtoffer 3] heeft verklaard dat zij in de zomer van 2018 bij verdachte thuis aan de [straatnaam] in [plaats] op de bank in slaap is gevallen. Zij is wakker geworden op het moment dat verdachte met zijn vingers in haar vagina zat. Zij heeft hier aanvankelijk geen aangifte van gedaan, maar nadat verdachte het twee weken later opnieuw probeerde door een hand naar haar vagina te bewegen terwijl zij sliep, was er geen twijfel meer voor [slachtoffer 3]. Verdachte heeft erkend te hebben geprobeerd haar, toen ze twee weken later weer bij hem sliep, te vingeren.
De verklaring van [slachtoffer 3] die zij ruim een half jaar na de incidenten heeft afgelegd komt op essentiële onderdelen overeen met de inhoud van haar verklaring tijdens het informatieve gesprek, afgelegd kort na de incidenten. [slachtoffer 3] heeft uitgebreid en gedetailleerd verklaard. Feiten of omstandigheden op grond waarvan moet worden aangenomen dat [slachtoffer 3] in strijd met de waarheid een voor verdachte belastende verklaring heeft afgelegd, zijn niet aannemelijk geworden. De rechtbank ziet, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen geen aanleiding om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de verklaringen van [slachtoffer 3]. Te meer omdat verdachte een deel van haar verklaring bevestigt. Hij heeft verklaard dat [slachtoffer 3] tweemaal bij hem op de bank heeft geslapen. Hij is ook beide keren bij haar op de bank gaan liggen. De eerste keer is hij achter haar gaan liggen en heeft hij haar vastgehouden. Hij is de hele nacht bij haar blijven liggen. De tweede keer heeft hij geprobeerd haar te vingeren.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de verklaringen van [slachtoffer 3] op voldoende overtuigende wijze wordt ondersteund door ander bewijsmateriaal. Op grond hiervan concludeert de rechtbank dat de verklaring van [slachtoffer 3] niet op zichzelf staat, maar is ingebed in een concrete context die bevestiging vindt in een andere bron, namelijk de verklaring van verdachte. De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsvrouw en stelt op grond van het voorgaande vast dat verdachte seksueel is binnengedrongen in het lichaam van aangeefster zoals onder 3 ten laste is gelegd.
dwingen
Zoals hierboven reeds is overwogen, dient voor de beoordeling van de vraag of verdachte heeft gehandeld in strijd met artikel 242 Sr, zoals onder 3 primair is tenlastegelegd, de vraag te worden beantwoord of er sprake was van dwingen in de zin van dat artikel. Daarvan is sprake indien de verdachte heeft veroorzaakt dat het slachtoffer de seksuele handelingen tegen haar wil heeft ondergaan en dat het opzet van verdachte daarop was gericht
8. Van dulden tegen zijn of haar wil kan geen sprake zijn als het slachtoffer zich niet van de betreffende handelingen bewust is. Van een dergelijke bewustheid is volgens de Hoge Raad geen sprake als het slachtoffer slaapt. Van opzettelijk veroorzaken dat het slachtoffer de handelingen tegen zijn of haar wil heeft geduld kan slechts sprake zijn als de verdachte ten minste welbewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat het slachtoffer die handelingen tegen zijn of haar wil heeft geduld. Daarin ligt besloten dat de verdachte in de onderhavige zaak minstens welbewust de aanmerkelijke kans moet hebben aanvaard dat aangeefster wakker was. Uit de verklaringen van [slachtoffer 3] leidt de rechtbank af dat verdachte de handelingen aanvankelijk verrichte terwijl zij sliep. Vervolgens heeft zij zich slapende gehouden. Uit de bewijsmiddelen kan worden afgeleid dat voor verdachte niet duidelijk was dat zij wakker was. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen kan niet worden vastgesteld dat verdachte op dat moment opzet heeft gehad op het tegen de wil van [slachtoffer 3] haar de seksuele handelingen te laten ondergaan. Voor hem zal het hebben geleken alsof [slachtoffer 3] sliep. De rechtbank is van oordeel dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat er sprake is geweest van dwingen in de zin van artikel 242 Sr. en zal verdachte van het onder 3 primair ten laste gelegde vrijspreken.
staat van bewusteloosheid, verminderd bewustzijn of lichamelijke onmacht
Voor de beoordeling van de vraag of verdachte heeft gehandeld in strijd met artikel 243 Sr, zoals onder 3 subsidiair is tenlastegelegd, dient vervolgens de vraag te worden beantwoord of [slachtoffer 3] ten tijde van de seksuele handelingen verkeerde in een staat van bewusteloosheid, verminderd bewustzijn of lichamelijke onmacht.
Uit de behandeling ter terechtzitting en de stukken van het dossier leidt de rechtbank af dat [slachtoffer 3] ten tijde van de seksuele handelingen verkeerde in een staat van verminderd bewustzijn. [slachtoffer 3] heeft verklaard dat ze sliep en pas wakker werd toen ze de vingers van verdachte in haar vagina voelde. Verdachte heeft verklaard dat [slachtoffer 3] lag te slapen en dat hij achter haar is gaan liggen en haar heeft vastgehouden. Hij is vervolgens de hele nacht bij haar blijven liggen.
Voor een bewezenverklaring van artikel 243 Sr is verder vereist dat de dader wist of willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat het slachtoffer verkeerde in een toestand van verminderd bewustzijn en daar misbruik van heeft gemaakt. Uit de verklaring van verdachte blijkt dat hij wist dat [slachtoffer 3] sliep. Verdachte is vervolgens bij haar blijven liggen. Dat [slachtoffer 3] op enige wijze en op enig moment heeft ingestemd met de handelingen van verdachte die bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam is niet gebleken. Dit blijkt te meer uit de reactie van [slachtoffer 3] twee weken later wanneer zij de hand van verdachte wegslaat als hij weer naar haar vagina toe beweegt.
Verdachte heeft door zijn handelen op zijn minst de aanmerkelijke kans aanvaard dat [slachtoffer 3] ten tijde van het seksueel binnendringen van haar lichaam in een staat van verminderd bewustzijn verkeerde.
De rechtbank is van oordeel dat op grond van voorgaande overwegingen in samenhang bezien met de genoemde bewijsmiddelen, het onder 3 subsidiair en 4 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden.
Feit 1.
De rechtbank stelt op grond van de hierna te noemen bewijsmiddelen die de daartoe redengevende feiten en omstandigheden bevatten, het volgende vast.
Op 18 maart 2019 heeft [slachtoffer 1], geboren op [geboortedatum] 2008, (hierna: [slachtoffer 1]) een gesprek over seksualiteit met [naam 2], gedragswetenschapper bij [instelling], waar [slachtoffer 1] woont. Op de vraag of ze wel eens heeft gevreeën met meisjes antwoord [slachtoffer 1] “Nee”. Ze vult haar antwoord aan: “Wel met een vriend van papa, hij deed zijn hand bij mijn dinges.” Hiermee bedoelt [slachtoffer 1] desgevraagd haar vagina. Ze vertelt dat het plaatsvond op de slaapkamer bij haar vader thuis. De vriend van papa heet Oom [verdachte].
Uit het studioverhoor met [slachtoffer 1] op [geboortedatum] 2019 blijkt het volgende. [slachtoffer 1] sliep in haar bed in haar slaapkamer bij haar vader. Verdachte was bij haar vader op bezoek. Ze noemt verdachte [verdachte]. Verdachte kwam bij [slachtoffer 1] op haar kamer en maakte haar wakker. Hij heeft de broek van [slachtoffer 1] omhoog gedaan en ging met zijn hand naar haar plasser. Verdachte heeft zijn duim in de plasser van [slachtoffer 1] gedaan. [slachtoffer 1] was 9 of 10 jaar toen het gebeurde.
Verdachte heeft verklaard met regelmaat bij de vader van [slachtoffer 1] op bezoek te komen. Hij brengt [slachtoffer 1] dan altijd naar bed en neemt afscheid van haar met een knuffel en een zoen op de mond.
De rechtbank dient de vraag te beantwoorden of wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte seksueel is binnengedrongen bij [slachtoffer 1].
De algemene overweging van de rechtbank ten aanzien van het bewijsminimum zoals hiervoor bij de feiten 3 en 4 opgenomen dient als hier herhaald en ingelast te worden beschouwd.
[slachtoffer 1] heeft tijdens een gesprek met een hulpverlener, tevens gedragswetenschapper, over seksualiteit spontaan verklaard over Oom [verdachte] en het aanraken van haar plasser door hem. De gedragswetenschapper stelde haar op dat moment een vraag waarop deze reactie van [slachtoffer 1] in het geheel niet te verwachten was. Vervolgens is [slachtoffer 1] in een kindvriendelijke studio verhoord door de politie. [slachtoffer 1] heeft naar het oordeel van de rechtbank consistent en authentiek verklaard over het seksueel binnendringen van haar vagina door verdachte met een duim. Feiten of omstandigheden op grond waarvan moet worden aangenomen dat zij in strijd met de waarheid een voor verdachte belastende verklaring heeft afgelegd, zijn niet aannemelijk geworden. De rechtbank ziet, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, geen aanleiding om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de verklaringen van [slachtoffer 1].
modus operandi
De rechtbank ziet ten aanzien van de seksuele handelingen van feit 1 ondersteuning in de aangiften en verklaringen uit het dossier van [slachtoffer 2], [slachtoffer 3] en [naam 3]. Volgens vaste jurisprudentie mogen aangiften van andere slachtoffers in zedenzaken slechts dan als schakelbewijs worden gebruikt indien sprake is van een modus operandi die in overwegende mate in de verschillende gevallen overeenkomt én bovendien in tenminste één van die zaken naast de aangifte uit het dossier blijkt van onweerlegbaar steunbewijs.
In de feiten 3 en 4 is hieronder overwogen dat er sprake is van onweerlegbaar steunbewijs, namelijk onder meer de verklaring van verdachte zelf. Ook de seksuele handelingen die hebben plaatsgevonden bij aangeefster [slachtoffer 2] neemt de rechtbank hierin mee. Verdachte heeft deze eveneens bekend.
De rechtbank is van oordeel dat er sprake is van een in overwegende mate overeenkomende modus operandi. De verdachte was steeds een goede vriend van de minderjarige slachtoffers. Bij [slachtoffer
1] was hij bevriend met haar vader en hij had een goede band met [slachtoffer 1]. Voor alle slachtoffers geldt dat zij – elk op hun eigen manier – kwetsbaar waren vanwege ervaringen uit hun verleden en/of problemen in hun opvoedsituatie. Hij ging ’s nachts, als de slachtoffers in bed lagen, steeds naar de meisjes toe, waarna hij met de vinger of vingers in hun vagina ging.
De rechtbank constateert voorts dat de verklaringen voor wat betreft de modus operandi ook overeenkomen met hetgeen getuige [naam 3] (hierna: [naam 3]) heeft verklaard. Naar aanleiding van wat [slachtoffer 2] haar had verteld over de handelingen die verdachte met haar had verricht, heeft [naam 3] verklaard dat het in hun relatie wel vaker gebeurde dat hij haar als ze in bed lag wilde vingeren en dat hij dit probeerde en dat zij dan wakker werd.
De verklaringen van [slachtoffer 2], [slachtoffer 3] en [naam 3] worden als schakelbewijs gebruikt voor hetgeen onder 1 ten laste is gelegd.
De rechtbank is van oordeel dat op grond van voorgaande overwegingen in samenhang bezien met de genoemde bewijsmiddelen, het onder 1 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden.