Uitspraak
RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
1.De procedure
- de dagvaarding en akte inbreng producties;
- de conclusie van antwoord;
- de akte met producties van [eiser] met wijziging van eis in conventie;
- de mondelinge behandeling van 2 september 2021 waarvan een proces-verbaal is opgemaakt. Namens [eiser] zijn op 11 oktober 2021 opmerkingen ingediend naar aanleiding van het proces-verbaal.
2.De feiten
3.Het geschil
- een verklaring voor recht dat [gedaagde] in de uitoefening van de op hem uit hoofde van de overeenkomst van opdracht rustende verplichting richting [eiser] tekort is geschoten en/of onrechtmatig heeft gehandeld en gehouden is om de door [eiser] daardoor geleden schade en nog te lijden schade te vergoeden;
- veroordeling van [gedaagde] tot het betalen van een bedrag € 50.134,21, bestaande uit: € 738,00 aan boetes, € 812,00 aan boeterente, € 24.290,00 aan teveel betaalde belasting, € 17.992,40 aan accountantskosten en € 6.827,81 aan advocaatkosten;
- veroordeling van [gedaagde] tot het betalen van de buitengerechtelijke incassokosten van € 1.559,60;
- veroordeling van [gedaagde] in de kosten van deze procedure en de nakosten.
4.De beoordeling
De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat vastgesteld kan worden dat de aangiften IB en Zvw van 2014, 2015 en 2016 te laat zijn ingediend.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat niet vastgesteld kan worden dat [gedaagde] administratie heeft kwijtgemaakt. Dit gedeelte van de vordering zal dan ook worden afgewezen.