ECLI:NL:RBNNE:2021:5226

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
15 december 2021
Publicatiedatum
20 december 2021
Zaaknummer
C/18/203956 / HA ZA 21-31
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot opheffing van erfdienstbaarheid tussen buren

In deze zaak, die diende voor de Rechtbank Noord-Nederland op 15 december 2021, hebben eisers, [eiser 1] en [eiser 2], een vordering ingesteld tot opheffing van een erfdienstbaarheid van weg ten behoeve van de gedaagde, die hun buur is. De erfdienstbaarheid is bij notariële akte op 27 oktober 1981 gevestigd en geeft de gedaagde het recht om gebruik te maken van de laan op het perceel van de eisers. Eisers stellen dat gedaagde geen redelijk belang meer heeft bij deze erfdienstbaarheid, omdat zij inmiddels een eigen uitweg heeft via andere percelen die zij bezit. Gedaagde betwist dit en stelt dat de erfdienstbaarheid noodzakelijk blijft voor het gebruik van haar perceel, vooral voor zwaardere voertuigen die niet via de andere uitweg kunnen rijden.

De rechtbank heeft de procedure gevolgd, waarbij onder andere een mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden. De rechtbank overweegt dat de eigenaar van het heersende erf (gedaagde) een redelijk belang moet hebben bij het behoud van de erfdienstbaarheid. De rechtbank concludeert dat gedaagde inderdaad een redelijk belang heeft, omdat de andere uitweg niet geschikt is voor zwaardere voertuigen en de afstand naar haar perceel langer is zonder de erfdienstbaarheid. De rechtbank wijst de vordering van eisers af en veroordeelt hen in de proceskosten van gedaagde, vastgesteld op € 1.716,50.

De voorwaardelijke reconventionele vordering van gedaagde, die afhankelijk was van de uitkomst van de conventionele vordering, wordt niet verder besproken omdat de vordering in conventie is afgewezen. De rechtbank concludeert dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling in de reconventie, aangezien de voorwaarde niet is vervuld.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling privaatrecht
Locatie Groningen
zaaknummer / rolnummer: C/18/203956 / HA ZA 21-31
Vonnis van 15 december 2021
in de zaak van

1.[eiser 1] ,

wonende te Nieuwolda,
2.
[eiser 2],
wonende te Nieuwolda,
eisers in conventie,
verweerders in voorwaardelijke reconventie,
advocaat mr. F.H. Kappelhof te Delfzijl,
tegen
[gedaagde],
wonende te Nieuwolda,
gedaagde in conventie,
eiseres in voorwaardelijke reconventie,
advocaat mr. A.T. Slofstra te Leeuwarden.
Partijen zullen hierna gezamenlijk [eiser 1] en [gedaagde] genoemd worden. Eisers zullen hierna afzonderlijk als [eiser 1] en [eiser 2] worden geduid.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 6 juli 2020 met producties;
  • de conclusie van antwoord in conventie en tevens (voorwaardelijke) eis in reconventie;
  • de mondelinge behandeling van 29 september 2021 waarvan een proces-verbaal is opgemaakt. Namens [gedaagde] zijn op 19 oktober 2021 opmerkingen ingediend naar aanleiding van het proces-verbaal.

2.De feiten

2.1.
[eiser 1] en [gedaagde] zijn buren van elkaar. [gedaagde] is sinds 2001 eigenaar van het perceel met tuin en woning aan de [adres 1] te Nieuwolda. [eiser 1] zijn sinds 1 augustus 2019 eigenaar van het voorgelegen perceel met tuin en woning aan de [adres 2] te Nieuwolda.
2.2.
Op het kadastrale perceel van [eiser 1] (bekend als gemeente Nieuwolda, [perceelnummer 1] ) - hierna 'de laan' - is een erfdienstbaarheid van weg gevestigd ten behoeve van het perceel van [gedaagde] (bekend als gemeente Nieuwolda, [perceelnummer 2] ). Deze erfdienstbaarheid van weg is bij notariële akte, die is gepasseerd op 27 oktober 1981, gevestigd om te komen en te gaan van en naar de [straatnaam] van Nieuwolda langs de op dat moment bestaande laan.
2.3.
[gedaagde] is daarnaast ook eigenaar van het kadastrale perceel waar vroeger een school stond, bekend als gemeente Nieuwolda, [perceelnummer 3] en [perceelnummer 4] (hierna: de andere uitweg).
2.4.
Ter verduidelijking hebben [eiser 1] een kaart in het geding gebracht waarop de percelen zijn aangegeven. Deze kadastrale kaart ziet er als volgt uit:
2.5.
Daarnaast heeft [gedaagde] ter verduidelijking een luchtfoto overgelegd waaruit de situatie blijkt. Deze luchtfoto ziet er zo uit:

3.Het geschil

In conventie

3.1.
[eiser 1] vorderen bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
- een verklaring voor recht, dat de - bij de notariële akte van 27 oktober 1981 en herhaald bij notariële akte van 1 augustus 2019 - vastgestelde erfdienstbaarheid (recht van weg), ten behoeve van het perceel [perceelnummer 2] (het perceel van [gedaagde] ) en ten laste van het perceel [perceelnummer 1] (het perceel van [eiser 1] ), wordt opgeheven als bedoeld in artikel 5:79 Burgerlijk Wetboek (hierna: BW);
- veroordeling van [gedaagde] in de kosten van deze procedure.
3.2.
[eiser 1] leggen aan de vordering - kort gezegd - ten grondslag dat [gedaagde] geen redelijk belang meer heeft bij de erfdienstbaarheid, omdat zij inmiddels met de percelen [perceelnummer 3] en [perceelnummer 4] ook een eigen uitweg heeft om te komen en te gaan naar de [straatnaam] .
3.3.
[gedaagde] voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vordering en tot veroordeling van [eiser 1] in de kosten van deze procedure. [gedaagde] stelt dat zij wel degelijk een redelijk belang heeft bij het voortbestaan van de erfdienstbaarheid.
In voorwaardelijke reconventie3.4. [gedaagde] vordert bij vonnis [eiser 1] te veroordelen tot betaling van:
- hoofdelijk - waarbij de één betalende de ander voor dat deel zal zijn bevrijd - tegen behoorlijk bewijs van kwijting de door [gedaagde] geleden schade en te lijden schade, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van dit vonnis (of een in goede justitie te bepalen datum), tot aan de dag van algehele voldoening;
- de proceskosten, waaronder de wettelijke rente over de proceskosten wanneer deze niet binnen veertien dagen na dagtekening van dit vonnis zijn betaald;
- de nakosten.
3.5.
[gedaagde] stelt dat - wanneer in conventie de erfdienstbaarheid wordt opgeheven - zij recht heeft op een redelijke vergoeding van [eiser 1] voor het missen van een uitweg. De andere uitweg zal dan verstevigd moeten worden en daarnaast is sprake van een waardedaling van het perceel waar het oude schoolgebouw op was gevestigd.
3.6.
[eiser 1] voeren verweer en concluderen tot afwijzing van de vordering.

4.De beoordeling

In conventie

Opheffing erfdienstbaarheid4.1. De rechter heeft de mogelijkheid om op basis van artikel 5:79 BW de erfdienstbaarheid op te heffen, als de eigenaar van het heersende erf (in dit geval [gedaagde] ) geen redelijk belang meer heeft bij de uitoefening ervan en niet aannemelijk is dat het redelijk belang bij de uitoefening zal terugkeren. Anders dan in de door [eiser 1] aangehaalde oudere uitspraken [1] gaat het volgens de rechtspraak van de Hoge Raad daarbij alleen om het belang van diegene met het heersende erf (in dit geval [gedaagde] ), tenzij sprake is van misbruik van bevoegdheid. Alleen in dat laatste geval spelen de belangen van het dienende erf (in dit geval [eiser 1] ) ook een rol. [2] De rechtbank overweegt dat voor zover [eiser 1] hebben willen betogen dat sprake is van misbruik van bevoegdheid zij daarin niet worden gevolgd, omdat daarvoor onvoldoende is gesteld. Dit betekent dat de belangen van het dienende erf geen rol spelen bij de beoordeling van de rechtbank.
4.2.
De vraag die de rechtbank dus moet beantwoorden is of [gedaagde] een redelijk belang heeft bij het behoud van de erfdienstbaarheid. De rechtbank is van oordeel dat [gedaagde] een redelijk belang heeft bij het behoud van de erfdienstbaarheid en legt dat hierna uit.
4.3.
[gedaagde] stelt in de eerste plaats dat zij een redelijk belang heeft, omdat de andere uitweg (richting het oude schoolgebouw) minder breed is dan de laan waar de erfdienstbaarheid op rust. Daardoor kunnen zwaardere en bredere voertuigen - zoals een camper met aanhanger - niet langs de andere uitweg. De andere uitweg, zo stelt [gedaagde] , is 2,70 meter breed, terwijl de laan 3,50 meter breed is. Daarbij verwijst zij ter onderbouwing op de zitting naar de luchtfoto en de kadasterkaart, zoals weergegeven onder rechtsoverweging 2.4. en 2.5. [eiser 1] betwisten dat de andere uitweg (richting het oude schoolgebouw) minder breed is. [eiser 1] verwijzen ter zitting op de foto van productie 7 bij de conclusie van antwoord, waaruit volgens [eiser 1] volgt dat een maximaal breed motorvoertuig langs de andere uitweg kan rijden.
4.4.
De rechtbank overweegt dat [eiser 1] onvoldoende gemotiveerd hebben betwist dat de andere uitweg minder breed is. De rechtbank acht hierbij van belang dat [eiser 1] de verwijzing van [gedaagde] naar de luchtfoto en kadasterkaart niet - dan wel onvoldoende gemotiveerd - hebben betwist. De rechtbank overweegt dat uit de luchtfoto en kadasterkaart, zoals weergegeven onder rechtsoverweging 2.4. en 2.5., voldoende blijkt dat de andere uitweg minder breed is dan de laan waar de erfdienstbaarheid op rust. Dat op de foto van productie 7 bij de conclusie van antwoord een aanhanger zichtbaar is die precies past op de andere uitweg, maakt vorenstaande niet anders. Uit deze foto blijkt namelijk niet dat andere zwaardere of bredere voertuigen - zoals de bij productie 8 weergegeven foto van een camper met aanhanger - over de andere uitweg kunnen rijden. Daar komt bij dat [gedaagde] onbetwist heeft gesteld dat, om - in tegenstelling tot de laan - vanaf de andere uitweg de [straatnaam] op te rijden of vanaf de [straatnaam] de andere uitweging in te rijden, sprake is van een scherpe draai die langere voertuigen niet kunnen maken. [eiser 1] betogen daarnaast ter zitting tevergeefs dat sprake is van door [gedaagde] eigen gemaakte en verwijderbare belemmeringen, waardoor de andere uitweg door langere voertuigen niet gebruikt kan worden. Zoals [gedaagde] in haar reactie terecht heeft gesteld hebben de beide buren naast de andere uitweg ervoor gekozen om hun tuinen af te schermen met een schutting en heeft [gedaagde] hier geen eigen belemmeringen in aangebracht.
4.5.
Ook betrekt de rechtbank hierbij dat [gedaagde] ter zitting onweersproken heeft aangevoerd dat zij een kortere afstand hoeft af te leggen als zij haar perceel via de laan wil bereiken dan wanneer zij gebruik maakt van de andere uitweg. De rechtbank wijst in dit kader op een arrest van de Hoge Raad van 21 december 2018. [3] De Hoge Raad zegt in dat arrest dat de eigenaar van een heersend erf (in dit geval [gedaagde] ) een redelijk belang kan hebben wanneer hij bij uitoefening van de erfdienstbaarheid een kortere afstand tot zijn perceel hoeft af te leggen dan die hij anders zou moeten afleggen. Dat geldt ook als de omweg die hij zonder de erfdienstbaarheid zou moeten maken, kort is en in korte tijd kan worden afgelegd.
4.6.
Hieruit volgt naar het oordeel van de rechtbank dat [gedaagde] bij het gebruik van de erfdienstbaarheid nog steeds een redelijk belang heeft en dat de vordering tot opheffing van de erfdienstbaarheid moet worden afgewezen. De overige door [gedaagde] gestelde - en door [eiser 1] betwiste - belangen behoeven gelet op het voorgaande geen nadere bespreking.
Verder ziet de rechtbank, gelet op het voorgaande, geen aanleiding om aan het verzoek van [eiser 1] tot plaatsopneming in de zin van artikel 201, eerste lid, Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering tegemoet te komen.
Wie dient de proceskosten te betalen?
4.7.
[eiser 1] worden in de proceskosten van [gedaagde] veroordeeld omdat zij in conventie in het ongelijk zijn gesteld. Die kosten aan de zijde van [gedaagde] worden vastgesteld op € 1.716,50: € 309,00 aan griffierecht en € 1.407,50 aan salaris advocaat (2,5 punten x € 563,00 aan salaris advocaat).
In voorwaardelijke reconventie
4.8.
De voorwaardelijke reconventionele vordering van [gedaagde] ziet op een (schade)vergoeding voor het geval de erfdienstbaarheid zou worden opgeheven. Aangezien de vordering in conventie is afgewezen, is de voorwaarde voor de reconventionele vordering van [gedaagde] niet vervuld en deze hoeft daarom niet nader besproken te worden.
4.9.
Wanneer aan de voorwaarde waaronder een reconventionele vordering is ingesteld niet is voldaan, geldt als uitgangspunt dat in reconventie geen proceskostenveroordeling wordt uitgesproken. [4] De rechtbank ziet geen aanleiding om van dit uitgangspunt af te wijken.

5.De beslissing

De rechtbank:
In conventie
5.1.
wijst de vorderingen af;
5.2.
veroordeelt [eiser 1] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] tot op heden vastgesteld op € 1.716,50, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 14 dagen na betekening van dit vonnis indien en voor zover deze niet binnen die termijn zijn voldaan;
5.3.
veroordeelt [eiser 1] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 163,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 85,00 aan salaris advocaat;
In voorwaardelijke reconventie5.4. verstaat dat de voorwaarde voor het instellen van de voorwaardelijke reconventie niet is vervuld en dat voor een proceskostenveroordeling met betrekking tot de voorwaardelijke reconventie geen aanleiding bestaat.
Dit vonnis is gewezen door mr. V.A.G. van Dijk en in het openbaar uitgesproken op 15 december 2021. [5]

Voetnoten

1.Rechtbank Leeuwarden, 13 januari 2010 (ECLI:NL:RBLEE:2010:BK9078) en rechtbank Midden-Nederland, 17 september 2014 (ECLI:NL:RBMNE:2014:4076).
2.HR 28 maart 2014 (ECLI:NL:HR:2014:736) en HR 21 december 2018 (ECLI:NL:HR:2018:2373).
3.HR 21 december 2018 (ECLI:NL:HR:2018:2373).
4.HR 11 februari 2011 (ECLI:NL:HR:2011:BO9673).
5.type: 876.