ECLI:NL:RBNNE:2021:5631

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
13 oktober 2021
Publicatiedatum
18 februari 2022
Zaaknummer
130624 HA ZA 20-53
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake overeenkomst van werk met betrekking tot oplevering en gebreken

In deze zaak, die voor de Rechtbank Noord-Nederland is behandeld, betreft het een geschil tussen AANNEMINGSBEDRIJF [naam 1] B.V. (hierna: eiseres) en twee gedaagden, [naam 2] en [naam 3], over de oplevering van een woning en de daaruit voortvloeiende gebreken. De rechtbank heeft op 13 oktober 2021 vonnis gewezen in deze civiele zaak, waarin eiseres vorderingen heeft ingesteld tegen gedaagden wegens onbetaalde facturen en gedaagden in reconventie vorderingen hebben ingesteld wegens schade als gevolg van te late oplevering.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de contractuele opleverdatum van 20 maart 2019 niet is gehaald en dat de woning op 10 april 2019 is opgeleverd. Gedaagden zijn in verzuim met betrekking tot hun betalingsverplichtingen voor de facturen van de 4e en 5e termijn, en de rechtbank heeft geoordeeld dat eiseres het afwerken van eventuele resterende opleverpunten mocht opschorten totdat gedaagden aan hun betalingsverplichtingen voldeden. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de 6e termijn opeisbaar is, ondanks de vertraging in de oplevering.

De rechtbank heeft de vordering van eiseres in hoofdsom toegewezen tot een bedrag van € 49.515,80, vermeerderd met wettelijke rente. Daarnaast zijn gedaagden veroordeeld in de proceskosten. In reconventie heeft de rechtbank geoordeeld dat eiseres tekort is geschoten in de nakoming van haar verplichtingen, maar andere tekortkomingen zijn niet vastgesteld. De proceskosten in reconventie zijn gecompenseerd, zodat elke partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Afdeling privaatrecht
Locatie Assen
zaaknummer / rolnummer: C/19/130624 / HA ZA 20-53
Vonnis van 13 oktober 2021
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
AANNEMINGSBEDRIJF [naam 1] B.V.,
gevestigd te [plaats 1],
eiseres in conventie, verweerster in reconventie,
hierna:
[eiseres],
advocaat mr. W.R. de Vries te Enschede,
tegen

1.[naam 2]

wonende te [plaats 2],

2.[naam 3],

wonende te [plaats 2],
gedaagden in conventie, eisers in reconventie,
hierna samen in enkelvoud:
[gedaagden],
advocaat mr. M.J. Jager te Zwolle.

1.De procedure in conventie en in reconventie

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 17 maart 2021;
  • de akte van [eiseres] van 12 mei 2021;
  • de akte van [gedaagden] van 26 mei 2021; - de antwoordakte van [eiseres] van 30 juni 2021; - de antwoordakte van [eiseres] van 30 juni 2021.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling in conventie

2.1.
De rechtbank heeft in haar tussenvonnis van 17 maart 2021 op een aantal geschilpunten uitdrukkelijk en zonder voorbehoud beslist, namelijk:
  • dat de contractuele opleverdatum van 20 maart 2019 niet is gehaald en dat de woning op 10 april 2019 is opgeleverd,
  • dat in elk geval de vertraging na 23 augustus 2019, en zelfs nog iets eerder, in de mogelijkheidom de opgeleverde woning in gebruik te nemen voor rekening van [gedaagden] komt,
  • dat [gedaagden] in verzuim is met betrekking tot zijn verplichting tot betaling van de facturenvoor de 4e en 5e termijn (€ 8.080,00 en € 43.560,00), en dat het [eiseres] dan ook vrij stond en staat het afwerken van eventueel resterende opleverpunten op te schorten totdat [gedaagden] aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan,
  • dat de rechtbank van te betalen factuurbedragen € 700,00 zal aftrekken omdat [eiseres] geengevolg heeft gegeven aan een aangekondigde eisvermindering met dat bedrag, en
  • dat de rechtbank rekening zal houden met een bedrag van -/- € 13.944,20 wegens meer- enminderwerk.
De rechtbank is in het verdere verloop van dit geding in beginsel aan deze eindbeslissingen gebonden. Dat ligt anders als blijkt dat die beslissingen berusten op een onjuiste juridische of feitelijke grondslag. Daarvan kan bijvoorbeeld sprake zijn als het oordeel was gegrond op een onhoudbare feitelijke lezing van een of meer gedingstukken, welke lezing, bij handhaving, zou leiden tot een einduitspraak waarvan de rechter overtuigd is dat die ondeugdelijk zou zijn (vgl. HR 26 november 2010, ECLI:NL:HR:2010:BN8521).
2.2.
In het laatste tussenvonnis heeft de rechtbank partijen ieder een opdracht gegeven.
[eiseres] is opgedragen zich uitlaten over het herstel van de door [naam 4] geconstateerde gebreken voor zover die niet bestaan uit stucwerk en daarbij aan te geven wat het al dan niet plaatsgevonden hebbende herstel betekent voor de opeisbaarheid van de factuur voor de 6e termijn.
[gedaagden] is opgedragen zich uitlaten over welke schade hij heeft geleden door de vertraagde oplevering/mogelijkheid tot ingebruikneming. Daarbij is overwogen dat [gedaagden] ervan moet uitgaan dat in elk geval de vertraging vanaf eind augustus 2019 voor zijn eigen rekening komt en dat een deel van de vertraging in de periode daarvoor voor zijn rekening komt vanwege het niet maken van afspraken omtrent een plan van aanpak op 26 april 2019.
2.3. [
[gedaagden] heeft in zijn (antwoord)akte gesteld teleurgesteld en verrast te zijn door het oordeel van de rechtbank. Volgens hem staan er (feitelijke) onjuistheden in het vonnis van 17 maart 2021. Voor zover [gedaagden] daarmee heeft bedoeld de rechtbank te verzoeken terug te komen op haar bindende eindbeslissingen, passeert de rechtbank dit. Uit [gedaagden]
(antwoord)akte volgt weliswaar dat hij het kennelijk met het oordeel van de rechtbank oneens is, maar of en hoe de bindende eindbeslissingen berusten op een onjuiste juridische of feitelijke grondslag laat [gedaagden] onbesproken.
Aan [gedaagden] kan best worden toegegeven dat de rechtbank onder de feiten in plaats van " [adres 1]" "[adres 2]" had moeten opnemen. Daar heeft de rechtbank zich verschreven.
[gedaagden], en zeker zijn advocaat, zal begrijpen dat deze kennelijke verschrijving geen enkele relevantie heeft in relatie tot de gegeven oordelen van de rechtbank.
[gedaagden] opmerking dat de partijen, in tegenstelling tot wat de rechtbank als feit aanneemt, niet hebben gesproken over inschakeling van VEH ten behoeve van een oplevering, is onjuist. Partijen hebben wel degelijk herhaaldelijk gesproken/gecorrespondeerd over oplevering en in relatie daarmee VEH genoemd. De rechtbank verwijst naar de producties 9, 10 en 11 bij dagvaarding. [eiseres] schreef expliciet: "we willen opleveren met een onafhankelijke partij. (…) Hier zijn ook organisaties voor als vereniging eigen huis. Door ons is ook aangegeven dat het rapport van een dergelijke vereniging voor ons bindend zou zijn." [gedaagden] gemachtigde reageerde met dat een herkeuring door VEH een optie is, waarna de gemachtigde van [eiseres] schreef dat er geen reden is oplevering te weigeren, dat [eiseres] bereid is de geconstateerde opleverpunten te herstellen en dat [eiseres] herhaalt dat zij bereid is een onafhankelijke herkeuring door VEH te laten plaatsvinden voor het geval [gedaagden] meent dat er meer herstelpunten zijn. [eiseres] noemt die eventuele herstelpunten later expliciet "opleverpunten". Aansluitend heeft herkeuring door VEH plaatsgevonden. Als uit deze gang van zaken al niet ondubbelzinnig voortvloeit dat sprake is geweest van een opleveringskeuring door VEH, heeft [eiseres] daar in dat opzicht naar het oordeel van de rechtbank in elk geval redelijkerwijs op mogen vertrouwen.
De rechtbank constateert dat zij is gebonden aan haar gegeven bindende eindbeslissingen.
2.4. [
eiseres] heeft in haar akte opgemerkt dat de rechtbank kennelijk heeft aangenomen dat het op te stellen plan van aanpak alle 55 door [naam 4]/VEH geconstateerde gebreken zou omvatten. Dat klopt. De rechtbank merkt vervolgens op dat [eiseres] er terecht op heeft gewezen dat zij bij dagvaarding heeft gesteld dat het op te stellen plan van aanpak alleen zou zien op het stuc- en schilderwerk. [eiseres] verwijst naar haar in dit opzicht niet tegengesproken stelling in nummer 28 van de dagvaarding. [gedaagden] betwist dit in zijn antwoordakte weer niet. Hij volstaat met de stelling dat er op 16 april 2019 geen overleg heeft plaatsgevonden en dat ook later geen plan van aanpak is opgesteld. Wat [gedaagden] daarmee wil zeggen, is de rechtbank onduidelijk.
[gedaagden] mist het punt. Ook [eiseres] stelt dat er geen plan van aanpak is gemaakt. Het gaat erom dat op 16 april 2019 een overleg over een plan van aanpak zou plaatsvinden. Dat is op verzoek van [gedaagden] verplaatst naar 26 april 2019 en op die dag wilde [gedaagden] geen afspraken meer maken. De rechtbank verwijst naar overweging 4.3 van het vorige vonnis: [gedaagden] heeft niet betwist dat op 26 april 2019 geen plan is gemaakt omdat [gedaagden] toen liet weten zich niet te kunnen vinden in het rapport van [naam 4]. Dat het plan van aanpak alleen zou zien op het stuc- en schilderwerk, zoals [eiseres] een en andermaal heeft gesteld, is door [gedaagden] niet betwist. De vertraging die het gevolg is van [gedaagden] weigering een plan van aanpak te maken, rekent de rechtbank aan [gedaagden] toe. En het ontbreken van dat plan van aanpak zegt verder niets over of herstel heeft plaatsgevonden van andere gebreken dan gebreken die zien op het stuc- en schilderwerk.
2.5. [
eiseres] stelt dat ook de gefactureerde 6e termijn opeisbaar is. Zij verwijst voor de oplevering van het stuc- en schilderwerk naar de eerdere processtukken en benadrukt dat het schilderwerk als minderwerk is verrekend. De overige punten heeft [eiseres] naar haar zeggen eind mei 2019 allemaal deugdelijk afgewerkt. [eiseres] heeft in dit verband weekstaten met bestede werkuren overgelegd.
[gedaagden] stelt dat [eiseres] de overige werkzaamheden niet op een ordentelijke wijze heeft uitgevoerd. Er zou slechts zo nu en dan iemand naar [gedaagden] zijn gestuurd om een klusje te doen. Volgens [gedaagden] zijn schilderwerken niet uitgevoerd en de punten 1, 17, 30, 48, 51, 52 en 53 van het rapport van [naam 4] evenmin. [gedaagden] verwijst voor deze punten naar door hem overgelegde foto's. Verder voert [gedaagden] enkele nieuwe gebreken op.
De rechtbank laat de nieuw opgevoerde gebreken onbesproken. [gedaagden] komt daar in een te laat stadium mee. Daar komt nog eens bij dat de rechtbank in haar tussenvonnis al overwoog dat vanaf de oplevering ingevolge art. 7:758 BW een ander aansprakelijkheidsregime voor gebreken geldt. Waarom [eiseres] aansprakelijk zou zijn voor de niet in het opleveringsrapport genoemde, nu door [gedaagden] opgevoerde en ten tijde van de oplevering kennelijk wel zichtbare gebreken, heeft [gedaagden] niet toegelicht.
Het stucwerk is herhaaldelijk hersteld en uiteindelijk, met enkele opleverpunten, op 23 augustus 2019 door een deskundige als voldoende bestempeld. Dat [gedaagden] het daar niet mee eens was en opnieuw uitgebreid stucwerk wilde laten doen, laat de rechtbank voor zijn rekening. De rechtbank beschouwt het stucwerk als opgeleverd.
Het schilderwerk is naar het oordeel van de rechtbank weinig relevant in relatie tot de opeisbaarheid van de factuur voor de 6e termijn. Tussen partijen is immers niet in geschil dat het schilderwerk als minderwerk heeft te gelden.
Dan benoemt [gedaagden] nog zeven concrete punten uit de lijst van [naam 4]. Bij één daarvan geeft hij geen enkele toelichting. Bij de andere wijst hij telkens op een overgelegde foto. Hij stelt daarbij dat dit foto's zijn van dit moment en dat eruit blijkt dat de herstelwerkzaamheden nog niet zijn uitgevoerd. De rechtbank kan daar weinig mee. De foto's zijn niet concreet in relatie tot het rapport van [naam 4] toegelicht.
Meer in het algemeen kan de rechtbank nog toevoegen dat [eiseres], anders dan [gedaagden] stelt, niet alleen maar zo nu en dan iemand naar [gedaagden] heeft gestuurd om een klusje te doen. Uit het door [eiseres] overgelegde en door [gedaagden] niet betwiste overzicht blijkt dat
[eiseres] in de periode van 26 april 2019 tot en met 29 mei 2019 50 uren ten behoeve van
[gedaagden] heeft gewerkt. Het lag naar het oordeel van de rechtbank op de weg van
[gedaagden] beter te motiveren dat er nog opleverpunten van de lijst van [naam 4] resteren. Dat geldt temeer nu [gedaagden] al geruime tijd in verzuim verkeerde ter zake van het betalen van de 4e en 5e termijn en [eiseres] in verband daarmee bevoegd was het afwerken van eventueel resterende opleverpunten op te schorten. [eiseres] heeft dat niet gedaan, maar ondanks de forse betalingsachterstand van [gedaagden], 50 uren aan herstelwerk besteed. Als [gedaagden] meende dat de opleverpunten niet goed waren opgelost, had redelijkerwijs van hem mogen worden verwacht dat hij eind mei 2019 aangaf wat er dan nog aan schortte. Dat deed hij echter niet.
De rechtbank komt tot de conclusie dat ook de 6e termijn opeisbaar is.
2.6.
De rechtbank kan dus vaststellen dat [gedaagden] de openstaande facturen moet betalen. Wel moet daar mogelijk een bedrag van af vanwege de te late oplevering. Dat te laat is opgeleverd staat vast evenals dat de opleverpunten zodanig waren dat de woning direct na oplevering niet in gebruik kon worden genomen. Eerder overwoog de rechtbank al dat gesteld noch gebleken is dat partijen bijzondere afspraken hebben gemaakt in relatie tot het overschrijden van de overeengekomen opleverdatum.
In zijn conclusie van antwoord in conventie (verwijzend naar zijn conclusie van eis in reconventie) stelt [gedaagden] een aantal schadeposten. In het laatste tussenvonnis heeft de rechtbank [gedaagden] opgedragen zich bij akte uit te laten over de schade die hij heeft geleden door de vertraagde oplevering/mogelijkheid tot ingebruikneming. Daarbij heeft de rechtbank aangegeven met welke periode [gedaagden] rekening moet houden. Waarom [gedaagden] meent dat deze opdracht te onbepaald is en enkele door [gedaagden] benaderde deskundigen zich met de vraag geen raad weten, ontgaat de rechtbank. Wat daar verder ook van zij, [gedaagden] heeft in zijn akte na tussenvonnis onder nummer 15 een aantal schadeposten genoemd en verwezen naar productie 14 bij conclusie van antwoord. Daarbij heeft hij niet gemotiveerd dat en hoe die schadeposten samenhangen met de vertraging in de oplevering/mogelijkheid tot ingebruikneming. Van een aantal posten is zonder die toelichting slechts vast te stellen dat ze niet samenhangen met vertraging. Het gaat dan om de eerste acht punten en het tiende punt. Het negende punt (schoonmaakkosten) zal de rechtbank zoals in overweging 4.4 van het vorige vonnis aangekondigd, verwerken tot een bedrag van € 700,00. Met betrekking tot punt 11 (gemiste huuropbrengsten) kan de rechtbank [gedaagden] wel volgen in zijn stelling dat hij hier schade heeft geleden. De rechtbank kan echter niet zomaar meegaan in de gedachte dat de oude woning direct na het betrekken van de nieuwe zou zijn verhuurd. Zo is bij de eerdergenoemde productie 14 is een verklaring van een makelaar gevoegd waarin staat te lezen dat de woning sinds half april 2019 niet langer wordt bewoond en per 1 mei 2019 was te verhuren. En uit zijn productie 19 volgt dat [gedaagden] de woning per 15 juli 2020 heeft verhuurd voor een periode van zes maanden voor € 1.000,00 per maand (en € 255,00 als voorschot voor elektriciteit, gas en water), terwijl vaststaat dat [gedaagden] zijn nieuwe woning op 22 mei 2020 heeft betrokken. De rechtbank heeft eerder vastgesteld dat de nieuwe woning moest worden opgeleverd op 20 maart 2019, dat de woning is opgeleverd op 10 april 2019 en dat het stucwerk gereed was op 23 augustus 2019. Op basis van het voorgaande wil de rechtbank wel aannemen dat [gedaagden] zijn oude woning na enige tijd in de periode van 20 maart 2019 tot 23 augustus 2019 had kunnen verhuren. De rechtbank zal in verband hiermee naar redelijkheid een bedrag van € 2.000,00 verrekenen met de facturen van [eiseres].
Het laatste schadepunt (koeien slachten) is naar het oordeel van de rechtbank niet relevant. Volgens [gedaagden] zijn de koeien uitgebroken op 16 oktober 2019. Dat ligt buiten het vertragingstijdvak waarvoor [eiseres] aansprakelijk is. Alleen al om die reden moet deze schadepost worden gepasseerd.
2.7.
Gelet op al het voorgaande zal de rechtbank de vordering van [eiseres] in hoofdsom als volgt toewijzen:
  • 4 e termijn, d.d. 13 november 2018 (restant) € 8.080,00
  • 5 e termijn, d.d. 25 maart 2019 € 43.560,00
  • 6 e termijn, d.d. 19 februari 2020
€ 66.160,00
  • meer-/minderwerk € 13.944,20
  • schoonmaakkosten
€ 51.515,80
- schade door te late oplevering
€ 2.000,00Totaal € 49.515,80.
De ingangsdatum van de te vergoeden wettelijke rente hangt samen met de opeisbaarheid van de vorderingen. De rechtbank verwijst hiervoor naar overweging 4.4 van het laatste tussenvonnis. De rechtbank zal wettelijke rente toewijzen voor de totale hoofdsom met ingang van 23 augustus 2019.
2.8. [
[eiseres] heeft vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten gevorderd. [gedaagden] heeft tegen deze vordering geen zelfstandig verweer gevoerd. Nu [eiseres] deze vordering voldoende heeft onderbouwd, zal de rechtbank deze toewijzen tot een bedrag dat past bij de toegewezen hoofdsom, te weten € 1.270,20.
2.9. [
[gedaagden] zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiseres] worden begroot op:
  • dagvaarding € 90,12
  • griffierecht 2.042,00
  • salaris advocaat
2.10.
De gevorderde veroordeling in de nakosten zal worden toegewezen op de wijze zoals in de beslissing vermeld.
in reconventie
2.11.
De rechtbank verwijst naar wat zij in haar tussenvonnis en in dit vonnis in conventie heeft overwogen. Daaruit volgt dat [eiseres] is tekortgeschoten door te laat op te leveren. De gevorderde verklaring voor recht kan in zoverre worden toegewezen. Andere tekortkomingen van [eiseres] heeft de rechtbank niet vastgesteld. Voor zover [eiseres] opleverpunten nog niet heeft verholpen staat vast dat het haar vrij stond het afwerken van eventueel resterende opleverpunten op te schorten. Met betrekking tot door [gedaagden] als gevolg van de aan [eiseres] toe te rekenen tekortkoming geleden schade constateert de rechtbank dat zij die schade in conventie heeft verwerkt in de betalingsverplichting van [gedaagden] aan [eiseres]. Bij een verklaring voor recht dat [gedaagden] het recht heeft de schade te verrekenen, bestaat dus geen belang, omdat die schade al is verrekend.
2.12. [
gedaagden] vordering wordt slechts gedeeltelijk toegewezen. De rechtbank ziet daarin en in de grote mate van samenhang met de conventie aanleiding om de proceskosten in reconventie te compenseren in die zin dat elke partij de eigen kosten draagt.

3.De beslissing De rechtbank

in conventie

3.1.
veroordeelt [gedaagden] hoofdelijk, zodat indien en voor zover de één betaalt ook de ander zal zijn bevrijd, om aan [eiseres] te betalen een bedrag van € 49.515,80 (negenenveertigduizend vijfhonderdvijftien euro en tachtig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag van met ingang van 23 augustus 2019 tot de dag van volledige betaling,
3.2.
veroordeelt [gedaagden] hoofdelijk, zodat indien en voor zover de één betaalt ook de ander zal zijn bevrijd, om aan [eiseres] te betalen een bedrag van € 1.270,20 (twaalfhonderdtwintig euro en twintig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag van met ingang van 23 maart 2020 tot de dag van volledige betaling,
3.3.
veroordeelt [gedaagden] hoofdelijk, zodat indien en voor zover de één betaalt ook de ander zal zijn bevrijd, in de proceskosten, aan de zijde van [eiseres] tot op heden begroot op € 5.354,12, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van 14 dagen na dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
3.4.
veroordeelt [gedaagden] hoofdelijk, zodat indien en voor zover de één betaalt ook de ander zal zijn bevrijd, in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 157,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [gedaagden] niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 82,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over de nakosten met ingang van veertien dagen na de betekening van dit vonnis tot aan de voldoening,
3.5.
verklaart dit vonnis in conventie tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
3.6.
wijst het meer of anders gevorderde af,
in reconventie
3.7.
verklaart voor recht dat [eiseres] tekort is geschoten in de nakoming van haar verplichting de woning op tijd op te leveren,
3.8.
wijst het meer of anders gevorderde af,
3.9.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.W. van Weringh en in het openbaar uitgesproken op 13 oktober 2021.
1
type:279/EW