Uitspraak
RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres
de heffingsambtenaar van de gemeente Súdwest-Fryslân, verweerder
de Minister voor Rechtsbescherming, de Minister.
Procesverloop
Overwegingen
nietonder de waarderingsuitzondering valt. Hierna zal de rechtbank deze ondergrond aanduiden als 'ondergrond van de woning'. De oppervlakte van deze ondergrond is niet in geschil.
eerstevierkante meters van het perceel of zijn de uitgezonderde vierkante meters de
laatstevierkante meters van het perceel? In de eerste opvatting wordt eerst de grondstaffel toegepast op het totaal aantal vierkante meters, waardoor de totale grondwaarde wordt gevonden. Vervolgens wordt de waarde van de uitgezonderde vierkante meters bepaald door daarop afzonderlijk de grondstaffel toe te passen (dus door te doen alsof het perceel even groot is als die uitgezonderde vierkante meters). Het verschil is de waarde van de ondergrond van de woning. Deze opvatting zorgt ervoor dat de effectief te waarderen vierkante meters zo laag mogelijk worden gewaardeerd (de grondstaffel wordt als het ware van bovenaf ingestoken). In de tweede opvatting wordt eerst het aantal daadwerkelijk te waarderen vierkante meters bepaald (de ondergrond van de woning). Vervolgens wordt de grondstaffel toegepast op dat aantal effectief te waarderen vierkante meters. Deze opvatting zorgt ervoor dat de effectief te waarderen vierkante meters zo hoog mogelijk worden gewaardeerd (de grondstaffel wordt als het ware van onderaf ingestoken).
binnende gemeente Súdwest-Fryslân is niet gebleken. Integendeel, in de vier berechte zaken tegen de heffingsambtenaar van de gemeente Súdwest-Fryslân die gezamenlijk op de zitting zijn behandeld, heeft verweerder steeds dezelfde waarderingsmethode toegepast.
stand van de procedurehield de rechtbank er rekening mee dat de uitkomst van het hoger beroep bij het Hof Arnhem-Leeuwarden voor partijen aanleiding zou kunnen zijn om er onderling uit te komen, zonder dat daarvoor een uitspraak van de rechtbank nodig zou zijn. Het zou dan niet doelmatig zijn geweest om toch een zitting in te plannen, wetende dat beide partijen, wat de rechtsvraag over de ondergrond van de bijgebouwen betreft, hetzelfde standpunt zouden innemen als de partijen in hoger beroep voor het Hof Arnhem-Leeuwarden hadden gedaan. Ook het doen van een uitspraak door de rechtbank zou - zonder de uitspraak van het Hof Arnhem-Leeuwarden te kennen - niet doelmatig zijn geweest. De verliezende partij zou dan immers naar alle waarschijnlijkheid meteen hoger beroep hebben ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank.
stand van de jurisprudentieop 20 februari 2020 was de aanhoudingsbeslissing naar het oordeel van de rechtbank redelijk. De rechtbank is het niet met eiseres eens dat de rechtsvraag over de ondergrond van de bijgebouwen in de jurisprudentie waar de gemachtigde van eiseres zich in het hoger beroep voor het Hof Arnhem-Leeuwarden op heeft gebaseerd, al was beantwoord. Ook leest de rechtbank in de uitspraak van het Hof Arnhem-Leeuwarden niet dat het Hof bij zijn oordeel over die rechtsvraag rechtstreeks teruggrijpt op die jurisprudentie, zodanig dat het oordeel van het Hof in wezen slechts een invuloefening betrof.
grond, te weten de tuin en (een deel van) de oprijweg. Het Hof had geoordeeld dat deze tot de onroerende zaak behorende grond,
niet zijnde de ondergrond van het bouwwerk, buiten aanmerking moest blijven bij de bepaling van de waarde van de onroerende zaak. Dat oordeel liet de Hoge Raad in stand. Op het moment van het wijzen van het arrest was dus duidelijk dat het enkel dienstbaar zijn aan de woning niet betekent dat er sprake is van ‘dienen als woning’. Uit het arrest kan echter niet rechtstreeks en onmiskenbaar worden afgeleid hoe het dan zit met de ondergrond van bijgebouwen. Het ging in de zaak voor Hof Den Haag immers niet om de ondergrond van opstallen, zoals het Hof ook uitdrukkelijk had overwogen.