ECLI:NL:RBNNE:2022:173

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
27 januari 2022
Publicatiedatum
27 januari 2022
Zaaknummer
C/18/208351 / FA RK 21-2917
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van het ouderlijk gezag van vier minderjarigen na ernstige zorgen over kindermishandeling en de rol van religieuze overtuigingen

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 27 januari 2022 een beschikking gegeven over de beëindiging van het ouderlijk gezag van vier minderjarigen, naar aanleiding van ernstige zorgen over hun welzijn. De ouders, die een affectieve relatie hebben, zijn samen de ouders van vier kinderen. Er zijn herhaaldelijk zorgen geuit over de fysieke en emotionele mishandeling van de kinderen, die voortkomen uit de opvoedingsmethoden van de ouders, die sterk beïnvloed zijn door hun religieuze overtuigingen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de ouders hun kinderen stelselmatig hebben mishandeld door hen te slaan en hen te indoctrineren met hun geloofsovertuigingen, wat heeft geleid tot een onveilige en schadelijke opvoedsituatie.

De kinderrechter heeft eerder kinderbeschermingsmaatregelen genomen, waaronder ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van de oudste drie kinderen. Ondanks de zorgen van de Raad voor de Kinderbescherming en de gecertificeerde instelling, hebben de ouders geweigerd om mee te werken aan deskundigenonderzoeken en hulpverlening. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de ouders niet in staat zijn om de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van hun kinderen te dragen en dat er geen perspectief is op verbetering binnen een aanvaardbare termijn.

De rechter heeft besloten het gezag van de ouders te beëindigen en de Stichting Leger des Heils Jeugdbescherming & Jeugdreclassering als voogd aan te stellen. De beschikking is openbaar uitgesproken en de ouders hebben het recht om in hoger beroep te gaan tegen deze beslissing.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling privaatrecht
Locatie Groningen
zaakgegevens:
C/18/208351 / FA RK 21-2917 (schorsing gezag en voogdij);
C/18/208238 / FA RK 21-2848 (gezagsbeëindiging [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] );
C/18/208666 / FA RK 21/3144 (gezagsbeëindiging [minderjarige 4] );
C/18/208728 / JE RK 21-718 (ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing);
beschikking over de beëindiging van het ouderlijk gezag van 27 januari 2022 in de zaken die betrekking hebben op

[minderjarige 1] ,

die is geboren op [geboortedatum 1] 2015 in [geboorteplaats 1] ,
en die hierna “ [minderjarige 1] ” wordt genoemd,

[minderjarige 2] ,

die is geboren op [geboortedatum 2] 2016 in [geboorteplaats 1] ,
en die hierna “ [minderjarige 2] ” wordt genoemd,

[minderjarige 3] ,

die is geboren op [geboortedatum 3] 2019 in [geboorteplaats 1] ,
en die hierna “ [minderjarige 3] ” wordt genoemd,

[minderjarige 4] ,

die is geboren op [geboortedatum 4] 2021 in [geboorteplaats 1] ,
die hierna “ [minderjarige 4] ” wordt genoemd.
De rechter wijst als belanghebbenden in deze zaken aan:

de Raad voor de Kinderbescherming,

regio Noord-Nederland, locatie Groningen,
die hierna “de Raad” wordt genoemd,

[de moeder] en [de vader] ,

die beiden wonen in [woonplaats] ,
en die hierna “de moeder” en “de vader” worden genoemd,
advocaat: G. Meijer, die zich in de loop van de procedure aan de zaak heeft onttrokken,
de gecertificeerde instelling
Stichting Leger des Heils Jeugdbescherming & Jeugdreclassering,
die is gevestigd in Groningen,
en die hierna "de GI" wordt genoemd.

Het (verdere) procesverloop

In alle bovengenoemde zaken
In de beschikking van 19 oktober 2021 heeft de rechter een deskundigenonderzoek gelast. Hij heeft hiertoe een aan het UMCG verbonden psychiater benoemd als deskundige, ter beantwoording van een zestal vragen. De ouders hebben toegezegd mee te werken aan dit onderzoek. Zij hebben het aan de rechter gelaten om de keuze te maken wie als deskundige wordt benoemd en zij hebben zich gerefereerd aan de vragen die de rechter de deskundige wil stellen.
Op 19 oktober 2021 heeft de rechtbank voornoemde beschikking en kopieën van de dossiers van alle bovengenoemde zaken aan de deskundige toegestuurd.
Op 22 oktober 2021 heeft de advocaat de rechtbank namens ouders bericht dat zij lang hebben nagedacht, met elkaar hebben gesproken over het persoonlijkheidsonderzoek en daarover informatie hebben ingewonnen. De ouders hebben uiteindelijk de weloverwogen keuze gemaakt om toch niet te willen meewerken aan een persoonlijkheidsonderzoek.
Op 25 oktober 2021 heeft de rechtbank een brief, met bijlagen, van de GI ontvangen. De GI meldt dat de jeugdbeschermers een “zeer onpluis” en onveilig gevoel hebben bij de ouders. Er hangt volgens de GI een dreigende spanning in de lucht bij het samenzijn met ouders, en ook voor de kinderen is dit volgens de GI voelbaar. Het laatste omgangsmoment tussen de ouders en de kinderen is volgens de GI ernstig geëscaleerd. De GI heeft ouders tweemaal uitgenodigd om dit voorval te evalueren en nieuwe afspraken te maken, voordat de omgang kan worden voortgezet. De ouders hebben aangegeven hieraan niet te willen meewerken, ook niet in aanwezigheid van hun advocaat. Het voorgaande en het gegeven dat ouders hun medewerking aan het persoonlijkheidsonderzoek hebben ingetrokken, heeft gemaakt dat de GI in het kader van de veiligheid heeft besloten het contact tussen de ouders en de kinderen op te schorten in afwachting van een nieuwe zitting.
De rechtbank heeft op 27 oktober 2021 een kopie van de nagekomen brieven van de advocaat en de GI aan de deskundige gestuurd. Daarbij heeft de rechter aangegeven het belangrijk te vinden dat de ouders vanuit het UMCG alsnog worden uitgenodigd voor het onderzoek. De rechter heeft ook aangegeven het belangrijk te vinden dat voor zover mogelijk, zo nodig alleen aan de hand van de stukken, onderzoek wordt gedaan naar de ouders, al was het maar ter beantwoording van de vraag hoe de hulpverlening beter kan aansluiten bij de gesignaleerde problematiek. Een kopie van die brief is verzonden aan de Raad, de GI en de advocaat van de ouders.
Op 25 november 2021 heeft de rechtbank een brief ontvangen van de deskundige. De deskundige bericht dat de ouders ondanks herhaalde oproep niet zijn verschenen en dat hij niet in staat is om het onderzoek te verrichten op basis van alleen het dossier. Om die reden kan de deskundige aan de rechter geen advies geven. De deskundige maakt uit de stukken op, dat de samenwerking tussen de ouders met de betrokken instanties moeizaam verloopt en hij meldt dat hij graag bijdraagt aan een oplossing daarvoor. Hij heeft dat aanbod ook rechtstreeks gedaan aan (de advocaat van) de ouders. De ouders hebben van dat aanbod geen gebruik gemaakt.
Op 28 december 2021 heeft de rechtbank een brief ontvangen van de GI. De GI bericht dat op 11 december 2021 [minderjarige 4] is geboren. [minderjarige 4] is enkele uren na de geboorte in een pleeggezin geplaatst. De GI heeft verder in haar brief vermeld dat zij sinds het laatste omgangsmoment in september geen enkel contact meer heeft met de ouders. De ouders hebben aangegeven hier geen prijs op te stellen. Omdat de ouders iedere (rechtstreekse) communicatie met de GI vermijden, informeert de GI de ouders schriftelijk over het welzijn van hun kinderen.
Op 21 januari 2021 heeft de rechter het verzoek van de Raad opnieuw mondeling behandeld. De rechter heeft toen gesproken met [naam 1] , die de GI vertegenwoordigt en [naam 2] , die de Raad vertegenwoordigt.
De ouders zijn hoewel zij behoorlijk zijn opgeroepen voor de mondelinge behandeling, niet verschenen. De advocaat van de ouders heeft zich aan de zaak onttrokken en is daarom ook niet voor de mondelinge behandeling verschenen.
Ten slotte is bepaald dat vandaag deze beschikking wordt gegeven.

De feiten

De kinderrechter kan bij de beoordeling van de verzoeken uitgaan van de volgende feiten, die blijken uit de onweersproken gebleven inhoud van de verzoekschriften en (onderzoeks)rapporten van de Raad en de GI en de daarop tijdens de mondelinge behandelingen gegeven toelichting.
De vader en de moeder hebben een affectieve relatie en wonen samen. Zij zijn samen de ouders van vier kinderen, de nu zes jaar oude [minderjarige 1] , de nu vijf jaar oude [minderjarige 2] , de nu twee jaar oude [minderjarige 3] en de pasgeboren baby [minderjarige 4] .
In een langere periode van tijd zijn steeds opnieuw zorgen opgekomen over het welzijn van de oudste drie kinderen van de ouders. Die zorgen hebben uiteindelijk geleid tot een verzoek tot onderzoek aan de Raad, een onderzoek door de Raad en het op de onderzoeksbevindingen van de Raad gebaseerde verzoek aan de kinderrechter om kinderbeschermingsmaatregelen te nemen.
Op 23 juli 2021 zijn [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] met een spoedmaatregel voorlopig onder toezicht gesteld en uit huis geplaatst. De kinderrechter heeft in een op 16 augustus 2021 gegeven beschikking beslist dat beide maatregelen moeten voortduren tot 23 oktober 2021. In de beschikking van 16 augustus 2021 heeft de kinderrechter daartoe overwogen, voor zover hier van belang:
''De ernstige bedreiging in de ontwikkeling komt voort uit de voortdurende fysieke en emotionele mishandeling van de kinderen en de overtuiging die daaraan ten grondslag ligt. De ouders “tuchtigen” hun kinderen door hen te slaan met een stokje. De kinderen worden ook emotioneel mishandeld, doordat de ouders hen bij voortduring inprenten dat uit naam van God of vanuit het geloof kinderen getuchtigd moeten worden. De kinderrechter overweegt dat eenieder het recht heeft om zijn godsdienst of levensovertuiging vrij te belijden, maar dat die vrijheid niet zo ver gaat dat kinderen vanuit die overtuiging op welke wijze dan ook mogen worden mishandeld, zoals de ouders wel doen. De ouders zijn volhardend in hun opvatting dat het tuchtigen van hun kinderen hoort bij een liefdevolle opvoeding en zijn niet bereid om op dat punt iets te veranderen aan de opvoedsituatie van de kinderen. Daardoor kan hulpverlening in een vrijwillig kader niet effectief zijn om de ontwikkelingsbedreiging van de kinderen weg te nemen.''
Op 25 augustus 2021 heeft de Raad besloten om het onderzoek naar [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] ambtshalve uit te breiden naar de toen nog ongeboren [minderjarige 4] . De Raad heeft op grond van zijn onderzoeksbevindingen besloten om ten aanzien van [minderjarige 4] als kinderbeschermingsmaatregel schorsing van het gezag van de moeder te verzoeken.
In een op 24 september 2021 gegeven beschikking is het daarop gerichte verzoek van de Raad toegewezen en is de moeder geschorst in de uitoefening van het gezag over (de toen nog ongeboren) [minderjarige 4] tot 24 december 2021. Daarbij is bepaald dat de schorsing ook na 24 december 2021 doorloopt, wanneer voor die datum bij de rechtbank een verzoek tot beëindiging van het ouderlijk gezag is ingediend. Dan loopt de schorsing door tot het moment dat op het verzoek tot beëindiging van het gezag is beslist. De kinderrechter heeft de GI met de voorlopige voogdij over (de toen nog ongeboren) [minderjarige 4] belast.
De Raad heeft binnen de daarvoor gegeven termijn beëindiging van het gezag van de moeder verzocht, zodat het gezag van de moeder over [minderjarige 4] nog steeds is geschorst.
De Raad en de GI hebben zich in de afgelopen periode ingespannen om in contact te komen met de ouders en om hulpverlening in te zetten die erop is gericht het contact tussen de oudste drie kinderen en de ouders te herstellen.
Het lukt echter vanaf een zeker moment niet meer om in contact te komen met de ouders en de zorgen over [minderjarige 1] , [minderjarige 2] , [minderjarige 3] en (de toen nog ongeboren) [minderjarige 4] te bespreken. De ouders vermijden iedere (rechtstreekse) communicatie.
Tijdens de door de GI begeleide contactmomenten tussen de ouders en [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] is bovendien gebleken dat de ouders de kinderen (emotioneel) belasten en zorgelijke uitspraken doen en daar niet op kunnen worden aangesproken of daarin kunnen worden gecorrigeerd.
Tegen de achtergrond van al deze feiten en omstandigheden heeft de rechter in de op 19 oktober 2021 gegeven beschikking een deskundigenonderzoek gelast. In diezelfde beschikking zijn [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] definitief onder toezicht gesteld van de GI tot 23 februari 2022 of zoveel korter of langer als de rechter nader bepaalt. De machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] in een voorziening voor pleegzorg is verlengd tot 23 februari 2022 of zoveel korter of langer als de rechter nader bepaalt. De rechter heeft geconstateerd dat het gezag van de moeder geschorst blijft en dat de GI daarom de voogdij over (de toen nog ongeboren) [minderjarige 4] blijft uitoefenen. De rechtbank heeft iedere verdere beslissing aangehouden en een nieuwe mondelinge behandeling bepaald in de maand januari 2022 of zoveel eerder of later als de rechter nader bepaalt.
De beschikking is gegeven in samenspraak met de ouders die hebben toegezegd mee te zullen werken aan het deskundigenonderzoek.
De ouders hebben ondanks hun uitdrukkelijke toezegging om dat wel te doen, toch niet meegewerkt aan deskundigenonderzoek.
De GI heeft eind oktober 2021 besloten het contact tussen de ouders en de kinderen op te schorten, in afwachting van een nieuwe mondelinge behandeling.

De (verdere) beoordeling

Waar gaat het in de gevoegd behandelde zaken om?
De rechter heeft eerder kinderbeschermingsmaatregelen genomen die ertoe hebben geleid dat de drie oudste kinderen van de ouders onder toezicht zijn gesteld van de GI, het gezag van de moeder over het jongste kind van de ouders is geschorst en dat alle kinderen uit huis zijn geplaatst. In deze beschikking gaat de rechter beoordelen of het laten voortduren van die maatregelen nog steeds geëigend is, of dat het noodzakelijk is om het gezag van de ouders over hun kinderen te beëindigen.
Omdat de wet de “kinderrechter” aanwijst als de rechter die de verzoeken gericht op de kinderbeschermingsmaatregelen behandelt en “de rechtbank” om het verzoek gericht op de gezagsbeëindiging te behandelen, moet steeds wanneer in deze beschikking staat “de rechter” dit worden gelezen als “de kinderrechter” of “de rechtbank” al naar gelang het verzoek dat wordt behandeld en beslist.
Wat vindt de rechter dat hij moet beslissen?De rechter overweegt dat op grond van artikel 1:266, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) het gezag van een ouder kan worden beëindigd, indien (i) een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en de ouder niet in staat is de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid, BW te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, of (ii) de ouder het gezag misbruikt.
De rechter heeft op 18 oktober 2021 een tussenbeschikking gegeven. Daarin is overwogen, voor zover hier van belang:
"De rechter begrijpt de grote zorgen die de Raad en de GI zich maken. Hij heeft ook tijdens de mondelinge behandeling verteld dat die zorgen op zichzelf genomen voldoende grond kunnen geven om het gezag van de ouders te beëindigen. Het verzoek tot beëindiging van het gezag is wel snel gedaan nadat de Raad in beeld is gekomen, maar gelet op de onderbouwing ervan is dat verzoek niet te snel of te lichtvaardig gedaan. Een en ander brengt echter niet met zich dat de rechter nu al het gezag van de ouders wil beëindigen. Hij vindt dat eerst meer onderzoek nodig is, omdat over de ouders weinig bekend is en hun stem nog niet voldoende is gehoord.
De rechter vindt ook dat meer onderzoek nodig is omdat uit de onderzoeksrapporten van de Raad en de wat de GI rapporteert ook aanknopingspunten blijken voor persoonlijke en persoonlijkheids- en/of psychiatrische problematiek die verklarend kan zijn voor de zorgen die vanuit de hulpverlening worden geuit. Onderzoek kan ook duidelijk maken waar de kansen liggen voor de hereniging van ouders en kinderen. Onderzoek kan immers duidelijk maken welke hulpverlening aansluit op wat de ouders nodig hebben, ofwel om weer zelf voor hun kinderen te kunnen zorgen, dan wel om contact met hun kinderen te hebben dat beantwoordt aan wat naar algemene inzichten voor de fysieke en emotionele veiligheid van de kinderen nodig is.
De rechter houdt verder rekening met de op hem als rechter rustende verplichting om zich in te spannen om het in artikel 8 van het Europese Verdrag voor de Rechten van de Mens geborgde recht op “family life” tussen ouders en hun kinderen mogelijk te maken. Ook daarom is het nodig dat nader onderzoek wordt verricht."
Anders dan verwacht en gehoopt, hebben de ouders ondanks hun uitdrukkelijke toezegging dat wel te doen, niet meegewerkt aan het deskundigenonderzoek. De rechter mag op de grond van artikel 22 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering hieraan de conclusie verbinden die hem geraden voorkomt en hij had daarom nadat bleek dat de ouders niet meer wilden meewerken, een eindbeschikking kunnen geven.
Dat heeft de rechter niet gedaan. Gelet op de ingrijpende gevolgen van de door de Raad verzochte gezagsbeëindiging en ook gelet op de grote zorgen die de GI zich maakt over de ontwikkeling van de kinderen door het wegvallen van ieder contact met de ouders, heeft de rechter besloten om opnieuw een mondelinge behandeling te bepalen.
De rechter hoopte dat de ouders de mondelinge behandeling zouden aangrijpen om gehoord te worden over wat hen beweegt, duidelijk te maken wat zij zelf willen, wat zij nodig hebben om wel contact met hun kinderen te hebben en welke mogelijkheden zij zelf zien om zelf voor hun kinderen te zorgen.
De rechter vindt het jammer dat de ouders niet hebben meegewerkt aan het deskundigenonderzoek, dat zij hebben besloten om geen gebruik meer te maken van een advocaat en dat zij ook de mogelijkheid niet hebben benut om met de rechter tijdens de mondelinge behandeling te praten over wat er moet worden beslist op de verzoeken die ten aanzien van hen zijn gedaan.
De rechter vindt dat onderzoek door een psychiater wel geboden en ook onmisbaar is voor een goede beoordeling van de problematiek van de ouders. Er zijn aanwijzingen dat persoonlijke, persoonlijkheids- en/of psychiatrische problematiek bij de ouders speelt die de zorgen van de hulpverlening over de ouders kunnen verklaren en die ook de belemmeringen voor het contact met de kinderen in stand houden. Bekend is ook dat de moeder een belaste voorgeschiedenis heeft waarbij sprake is geweest van veelvuldig schoolverzuim, jeugddelinquentie en dat zij (ook als jeugdige) als prostituee heeft gewerkt. De moeder kan op onnavolgbare wijze zeer escalerend gedrag vertonen bij hulpverleners en de vader volgt haar hierin telkens op een passieve wijze. Ook het door de rechter zelf waargenomen gedrag van de ouders roept in dit verband vragen op. Zo hebben de ouders gedurende een van de mondelinge behandelingen niets willen zeggen, heeft de moeder tijdens die behandeling alleen maar hardop willen lachen op het moment dat de Raad de grote zorgen verwoordde die bij de hulpverlening over de kinderen zijn opgekomen en spoorde zij steeds de vader non-verbaal aan om dat ook te doen.
Het bizarre gedrag van de ouders tijdens die mondelinge behandeling staat in schril contrast met de coöperatieve en vriendelijke opstelling op een volgende mondelinge behandeling. Hoewel de ouders geen verklaring hebben gegeven over hun bizarre gedrag, toonden zij zich uitdrukkelijk bereid om mee te werken aan het deskundigenonderzoek, ook omdat door dat onderzoek zij de kans kregen zich te bewijzen als ouders of passende hulpverlening mogelijk te maken. Wat tijdens de mondelinge behandeling is besproken en afgesproken, heeft echter tot niets geleid. De ouders hebben niet meegewerkt.
Tegen de achtergrond van de voorgaande feiten en omstandigheden kan de rechter niet anders dan uitgaan van de door de ouders niet weersproken informatie die de Raad en de GI hebben verstrekt. De rechter kan bovendien niet anders, dan in de beoordeling betrekken dat dat de ouders ieder contact met de hulpverlening afhouden, geen contact (meer) willen hebben met hun kinderen en dat zij geen enkele mogelijkheid aangrijpen om toe te lichten wat hen beweegt.
Het is vervolgens de vraag of een en ander met zich brengt dat de huidige kinderbeschermingsmaatregelen niet meer volstaan en het beëindigen van het gezag van de ouders noodzakelijk is. Bij beantwoording van die vraag slaat de rechter acht op de navolgende feiten en omstandigheden.
Uit de tot zover beschikbaar gekomen informatie blijkt dat de ouders aan hun kinderen een opvoedsituatie hebben geboden die wellicht bedoeld is geweest om de kinderen liefdevol te verzorgen en op te voeden, maar die feitelijk neerkwam op een vorm van langdurige fysieke en emotionele kindermishandeling. De ouders hebben hun kinderen stelselmatig fysiek en emotioneel mishandeld door de wijze waarop zij vanuit een eigen gevonden geloofsovertuiging, de verzorging en opvoeding van hun kinderen vorm en inhoud hebben gegeven.
Voor ouders is niet de Nederlandse wet, maar hun eigen geloof leidend. De op dat geloof gebaseerde overtuigingen zijn zo krachtig, dat een correctie daarop niet mogelijk is. Dat klemt, omdat de overtuigingen ook leiden tot kindermishandeling.
De ouders maken zich schuldig aan fysieke kindermishandeling. Volgens de ouders hoort het om hun kinderen door middel van pijnprikkels te corrigeren. Veilig Thuis heeft in dit verband kindermishandeling vastgesteld: de kinderen worden geslagen met een stokje en zij moeten gedurende bepaalde periodes vasten, waardoor zij met honger en zonder eten op school komen. Ouders hebben verklaard niet bereid te zijn iets te veranderen aan hun handelen als opvoeders.
Van fysieke mishandeling is ook sprake wanneer aan een kind de medische zorg wordt onthouden die het nodig heeft. De huisarts heeft geconstateerd dat [minderjarige 3] een afwijkende stand heeft aan zijn benen, wat onderzoek en behandeling vergt. De ouders geven géén toestemming voor dat onderzoek en die behandeling.
De ouders maken zich ook schuldig aan emotionele kindermishandeling. De ouders creëren voor hun kinderen een opvoedsituatie die gebaseerd is op eigen geloofsovertuigingen die voor een kind niet te begrijpen zijn en die hun leefwereld beangstigend en onvoorspelbaar maakt. Daarvan getuigt ook wat gerapporteerd wordt over de omgangsmomenten. De ouders doen tijdens de omgangsmomenten zorgelijke uitspraken in de richting van de kinderen en belasten hen emotioneel. Zo heeft de moeder tegen de kinderen gezegd dat zij hen niet mist en dat ze niet weet of ze hen ooit weer ziet. Deze boodschappen leiden tot bij de hulpverlening waarneembare gevoelens bij de kinderen van angst en onzekerheid. Ondanks dat de ouders hierop meerdere keren zijn aangesproken, past de moeder haar gedrag niet aan en corrigeert de vader haar niet.
De ouders hebben hun voorspelling aan de kinderen tijdens omgangsmomenten over het lot dat hen treft, waar willen laten worden door vanaf een zeker moment ieder contact af te houden. Een wreedheid die in de gegeven omstandigheden zijn weerga niet kent. De kinderen zijn opeens uit huis geplaatst en missen hun ouders. Hun ouders wijzen echter ieder contact met hen af. Het is voor de betrokken jeugdbeschermers niet te begrijpen en ook niet aan de kinderen uit te leggen, waarom hun ouders geen deel meer van hun leven willen uitmaken.
De rechter beschouwt in dit verband het religieus indoctrineren van kinderen en de geestelijke manipulatie zoals die door de Raad en de GI over de ouders wordt gerapporteerd, ook als een ernstige vorm van kindermishandeling.
Van kindermishandeling is daarnaast sprake doordat de oudste drie kinderen oor- en ooggetuige zijn geweest van huiselijk geweld. Het blootstellen van kinderen aan ruzies tussen hun ouders en huiselijk geweld, is voor het verloop van een positieve, sociaal-emotionele ontwikkeling van ieder kind schadelijk. Dit komt onder meer omdat huiselijk geweld inspeelt op het (emotionele) veiligheidsgevoel van kinderen. Huiselijk geweld belemmert kinderen ook om te leren om emoties op een adequate en sociaal geaccepteerde wijze te uiten.
Uit wetenschappelijk onderzoek blijkt dat in het algemeen kinderen die worden blootgesteld aan huiselijk geweld, ongeacht of zij zelf het slachtoffer zijn of daarvan enkel getuige zijn geweest, in hun ontwikkeling ernstig worden bedreigd. Kinderen die slachtoffer zijn geweest van geweld, ervaren vrijwel dezelfde emotionele- en gedragsproblemen als kinderen die getuige zijn geweest van huiselijk geweld.
Uit dat wetenschappelijke onderzoek blijkt ook dat kinderen die zijn blootgesteld aan huiselijk geweld het post-traumatisch stresssyndroom kunnen vertonen, vaak concentratie-, gedrags- en leerproblemen hebben, vaak verkeerd worden gediagnosticeerd en meer risico lopen om zelf dader van geweld te worden. Ook lopen deze kinderen een verhoogd risico om depressieve klachten te ontwikkelen, spijbelen ze meer, vertonen ze meer delinquent gedrag, lopen ze vaker weg van huis en lopen ze zelf een verhoogd risico om slachtoffer te worden van de geweldspleger in huis. Deze kinderen hebben vrijwel altijd specifieke ondersteuning en hulp nodig om een harmonische persoonlijkheidsontwikkeling mogelijk te maken. Naar het oordeel van de rechter vormt blootstelling aan huiselijk geweld om al deze redenen altijd een ernstige bedreiging in de ontwikkeling van een kind.
De rechter heeft bij dit alles in overweging te nemen dat de ouders stelselmatig hulpverlening afhouden en consistent zijn in hun weigering om samen te werken met de Raad, de GI of welke hulpverlening dan ook. De ouders zijn ook niet bereid om hun eigen (geloofs)overtuigingen aan te passen als het gaat om de verzorging en opvoeding van hun kinderen. De (processuele) houding van de ouders maakt ook duidelijk dat er geen aanknopingspunten zijn om aan te kunnen nemen dat binnen een termijn die voor de kinderen en hun ontwikkeling aanvaardbaar is, in de opstelling van de ouders een wezenlijke verandering kan worden verwacht.
Uit al wat er schriftelijk is gerapporteerd en wat daarover tijdens de mondelinge behandelingen is besproken, blijkt dat de drie oudste kinderen waarschijnlijk al jarenlang opgroeien in een ernstig verwaarlozende opvoedsituatie. Gelet op het aanhoudende jarenlange patroon van ernstig huiselijk geweld, lijken de ouders niet in staat te zijn om te voorzien in de basisbehoeften van hun kinderen, zoals affectie, veiligheid en structuur. Gelet op hun (religieuze) overtuigingen en daaruit voortvloeiende extreem afwerende houding van de ouders in de richting van de hulpverlening, moet de conclusie zijn dat de inzet van hulpverlening gericht op hereniging van de ouders van de kinderen, kansloos is. De ouders geven er immers blijk van niet in te (willen) zien wat voor desastreuse gevolgen hun overtuigingen in de door hen geboden opvoedsituatie heeft op de kinderen en hoezeer zij een normale ontwikkeling van hun kinderen bedreigen.
Intensieve hulpverlening aan de ouders zou nodig zijn omdat bij hen ieder probleembesef en -inzicht mist. Die hulpverlening is beschikbaar, maar wordt door de ouders stelselmatig afgewezen.
Onder zodanige omstandigheden ontbreekt ieder perspectief dat binnen afzienbare termijn of binnen welke termijn dan ook, er opvoedperspectief bij de ouders kan worden gevonden. De huidige kinderbeschermingsmaatregelen zijn daarom niet meer geëigend. Die maatregelen zijn naar hun aard bedoeld om tijdelijke maatregelen te zijn die bovendien op de GI de verplichting leggen om actief toe te werken naar een hereniging van de kinderen met de ouders.
Omdat de beëindiging van het gezag van de ouders ertoe leidt dat een gezagsvoorziening over de kinderen ontbreekt, zal de rechter op grond van artikel 1:275, eerste lid BW een voogd over hen benoemen. De Raad heeft in zijn rapport geadviseerd de GI te benoemen tot voogd. De GI heeft zich bereid verklaard de voogdij op zich te nemen. De rechter volgt het advies van de Raad en hij zal de GI tot voogd over de kinderen benoemen.
Omdat het gezag van de ouders wordt beëindigd, rest geen belang meer bij een behandeling en beslissing op de overige verzoeken.
Een en ander brengt met zich dat de volgende beslissingen moeten worden genomen.

De beslissing

De rechtbank:
beëindigt het ouderlijk gezag van
[de moeder] ,die is geboren op [geboortedatum 5] in [geboorteplaats 2] en
[de vader] ,die is geboren op [geboortedatum 6] in [geboorteplaats 3] , over:
  • [minderjarige 1],
  • [minderjarige 2] ,
  • [minderjarige 3];
beëindigt het ouderlijk gezag van
[de moeder] ,die is geboren op [geboortedatum 5] in [geboorteplaats 2] , over:
-
[minderjarige 4];
benoemt tot voogd over genoemde minderjarigen de gecertificeerde instelling
Stichting Leger des Heils Jeugdbescherming & Jeugdreclassering,die is gevestigd in Groningen;
gelast de griffier in deze rechtbank deze wijziging van het gezag over alle kinderen in te schrijven in het gezagsregister;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
ontslaat de deskundige van zijn taken en stelt de kosten van de deskundige vast op nihil;
wijst af wat meer of anders is verzocht.
Deze beschikking is gegeven door mr. B.R. Tromp, kinderrechter, in tegenwoordigheid van de griffier en in het openbaar uitgesproken op 27 januari 2022. De beschikking is ondertekend door de rolrechter.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet door tussenkomst van een advocaat worden ingediend ter griffie van het gerechtshof
Arnhem-Leeuwarden
fn:SLV/SE