Op 25 augustus 2021 heeft de Raad besloten om het onderzoek naar [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] ambtshalve uit te breiden naar de toen nog ongeboren [minderjarige 4] . De Raad heeft op grond van zijn onderzoeksbevindingen besloten om ten aanzien van [minderjarige 4] als kinderbeschermingsmaatregel schorsing van het gezag van de moeder te verzoeken.
In een op 24 september 2021 gegeven beschikking is het daarop gerichte verzoek van de Raad toegewezen en is de moeder geschorst in de uitoefening van het gezag over (de toen nog ongeboren) [minderjarige 4] tot 24 december 2021. Daarbij is bepaald dat de schorsing ook na 24 december 2021 doorloopt, wanneer voor die datum bij de rechtbank een verzoek tot beëindiging van het ouderlijk gezag is ingediend. Dan loopt de schorsing door tot het moment dat op het verzoek tot beëindiging van het gezag is beslist. De kinderrechter heeft de GI met de voorlopige voogdij over (de toen nog ongeboren) [minderjarige 4] belast.
De Raad heeft binnen de daarvoor gegeven termijn beëindiging van het gezag van de moeder verzocht, zodat het gezag van de moeder over [minderjarige 4] nog steeds is geschorst.
De Raad en de GI hebben zich in de afgelopen periode ingespannen om in contact te komen met de ouders en om hulpverlening in te zetten die erop is gericht het contact tussen de oudste drie kinderen en de ouders te herstellen.
Het lukt echter vanaf een zeker moment niet meer om in contact te komen met de ouders en de zorgen over [minderjarige 1] , [minderjarige 2] , [minderjarige 3] en (de toen nog ongeboren) [minderjarige 4] te bespreken. De ouders vermijden iedere (rechtstreekse) communicatie.
Tijdens de door de GI begeleide contactmomenten tussen de ouders en [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] is bovendien gebleken dat de ouders de kinderen (emotioneel) belasten en zorgelijke uitspraken doen en daar niet op kunnen worden aangesproken of daarin kunnen worden gecorrigeerd.
Tegen de achtergrond van al deze feiten en omstandigheden heeft de rechter in de op 19 oktober 2021 gegeven beschikking een deskundigenonderzoek gelast. In diezelfde beschikking zijn [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] definitief onder toezicht gesteld van de GI tot 23 februari 2022 of zoveel korter of langer als de rechter nader bepaalt. De machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] in een voorziening voor pleegzorg is verlengd tot 23 februari 2022 of zoveel korter of langer als de rechter nader bepaalt. De rechter heeft geconstateerd dat het gezag van de moeder geschorst blijft en dat de GI daarom de voogdij over (de toen nog ongeboren) [minderjarige 4] blijft uitoefenen. De rechtbank heeft iedere verdere beslissing aangehouden en een nieuwe mondelinge behandeling bepaald in de maand januari 2022 of zoveel eerder of later als de rechter nader bepaalt.
De beschikking is gegeven in samenspraak met de ouders die hebben toegezegd mee te zullen werken aan het deskundigenonderzoek.
De ouders hebben ondanks hun uitdrukkelijke toezegging om dat wel te doen, toch niet meegewerkt aan deskundigenonderzoek.