ECLI:NL:RBNNE:2022:2222

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
24 juni 2022
Publicatiedatum
30 juni 2022
Zaaknummer
21/2527
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van bijstandsrecht voor alleenstaande ouder met kind en inkomen uit nabestaandenpensioen

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 24 juni 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een alleenstaande ouder en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Leeuwarden. De eiseres, die bijstand ontvangt, had niet gemeld dat haar zoon, geboren op [geboortedatum], recht had op een wezenpensioen van € 13,61 per maand en een eenmalige uitbetaling van € 121,21. De verweerder beschouwde deze bedragen als inkomen en stelde dat er sprake was van schending van de inlichtingenplicht, wat leidde tot herziening van de bijstand en terugvordering van een bedrag van € 452,17. De rechtbank oordeelde echter dat de bedragen te gering waren om als schending van de inlichtingenplicht te worden aangemerkt. De rechtbank benadrukte dat het wezenpensioen vergelijkbaar is met zakgeld en dat het beleid van verweerder ruimte biedt voor incidentele en periodieke giften tot een bepaald bedrag. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde de bestreden besluiten en herstelde de situatie van eiseres. Tevens werd verweerder veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van eiseres.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Zittingsplaats Leeuwarden
Bestuursrecht
zaaknummer: 21/2527

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 24 juni 2022 in de zaak tussen

[naam] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. E.A. van Wieren),
en

college van burgemeester en wethouders van de gemeente Leeuwarden, verweerder

(gemachtigde: A. Krol).

Procesverloop

Bij besluit van 11 november 2020 (het primaire besluit I) heeft verweerder het recht op bijstand herzien over de periode van maart 2018 tot en met augustus 2020 en een bedrag van € 452,17 teruggevorderd.
Bij besluit van 11 januari 2021 (het primaire besluit II) heeft verweerder eiseres een boete opgelegd ter hoogte van € 108,62.
Bij besluit van 12 juli 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar tegen de besluiten deels gegrond verklaard en de bestreden besluiten ten dele herroepen. Voorts heeft verweerder de terugvordering bepaald op € 449,11 en is de boete vastgesteld op
€ 107,86. Het verzoek om vergoeding van de proceskosten is toegekend tot een bedrag van € 1068,00.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 april 2022. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiseres ontvangt met ingang van 8 september 2014 bijstand. Eiseres is alleenstaande ouder van haar zoon, [naam zoon] , geboren op [geboortedatum] .
2. Op 27 augustus 2020 heeft verweerder een heronderzoek opgestart en eiseres onder andere gevraagd om bankafschriften van haar en [naam zoon] . Uit het heronderzoek is volgens verweerder gebleken dat [naam zoon] vanwege het overlijden van zijn vader sinds 1 maart 2018 maandelijks Nabestaandenpensioen op zijn bankrekeningnummer ontvangt. De vader van [naam zoon] is overleden op 10 maart 2018.
3. Bij brief van 15 oktober 2020 heeft verweerder eiseres bericht dat het hem niet bekend is dat [naam zoon] Nabestaandenpensioen ontvangt. Aangezien [naam zoon] tot haar gezin behoort en met alle middelen van het gezin rekening dient te worden gehouden op grond van artikel 31, eerste lid van de PW dient het bedrag gekort te worden op haar uitkering. Verweerder verzoekt eiseres om enkele bewijsstukken.
4. Uit de door eiseres ingebrachte stukken is gebleken dat [naam zoon] vanaf 1 maart 2018 maandelijks recht heeft op een wezenpensioen ter hoogte van € 13,61 per maand en deze ontvangt van Stichting Bedrijfspensioenfonds voor de Rijn- en Binnenvaart.
Voorts is gebleken dat [naam zoon] in maart 2019 een uitbetaling heeft gekregen van netto € 121,21 van Stichting Pensioenfonds voor Personeelsdiensten. Uit de toekenningsbeschikking is gebleken dat dit een afkoopsom is vanwege een wezenpensioen.
5. Bij het primaire besluit I heeft verweerder beslist dat eiseres € 452,17 dient terug te betalen en dat de bijstand van maart 2018 tot en met augustus 2020 is herzien. Het wezenpensioen dat [naam zoon] maandelijks ontvangt alsmede de afkoopsom vanwege het wezenpensioen is inkomen. Tevens is bepaald dat iedere maand een bedrag van € 29,22 zal worden verrekend met de maandelijkse uitkering.
6. Bij het primaire besluit II heeft verweerder eiseres een boete opgelegd ter hoogte van € 108,62 vanwege schending van de inlichtingenplicht.
7. Namens eiseres is bezwaar ingesteld tegen de primaire besluiten. Op 25 maart 2021 heeft er een hoorzitting van de adviescommissie bezwaarschriften plaatsgevonden.
8. In het bestreden besluit heeft verweerder overwogen dat het gaat om gezinsbijstand. De middelen van [naam zoon] zijn van belang bij de verlening van de bijstand. Het wezenpensioen dat [naam zoon] ontvangt betreft inkomen dat moet worden verrekend met het recht op bijstand. Dit betekent ook dat eiseres dit inkomen bij verweerder had moeten melden. Dit had haar ook redelijkerwijs duidelijk moeten en kunnen zijn. Dat ze dit niet begreep, komt voor haar rekening en risico. Nu eiseres geen melding heeft gemaakt van het ontvangen wezenpensioen is er sprake van schending van de inlichtingenplicht. Het recht op bijstand moet dan ook worden herzien en er moet worden teruggevorderd. Bij een dwingendrechtelijke herziening en terugvordering past geen evenredigheidstoetsing. Van dringende redenen om af te zien van terugvordering is niet gebleken. Nu eiseres de inlichtingenplicht heeft geschonden en haar daarvan een verwijt kan worden gemaakt, is verweerder overgegaan tot het opleggen van een boete. Verweerder gaat uit van verminderde verwijtbaarheid. Evenmin is gebleken van dringende redenen om af te zien van het opleggen van een boete.
9. Eiseres kan zich niet met het bestreden besluit verenigen. In de eerste plaats voert zij aan dat de bedragen tot het vermogen van [naam zoon] moeten worden gerekend nu deze bedragen aan hem toekomen en op zijn spaarrekening worden gestort. Omdat het vermogen onder de vermogensgrens valt kunnen ze niet worden teruggestort.
10. De rechtbank is van oordeel dat verweerder niet aannemelijk heeft gemaakt dat in dit geval sprake is van een schending van de inlichtingenplicht die tot gevolg heeft dat verweerder over kan gaan tot herziening en terugvordering van bijstand. Door het overlijden van de vader van [naam zoon] maakt [naam zoon] aanspraak op een nabestaandenpensioen; eenmalig € 121,21 en maandelijks 13,61. Enerzijds gaat het om bescheiden bedragen, anderzijds is het nabestaandenpensioen vergelijkbaar met een bedrag aan zakgeld dat [naam zoon] , zou zijn vader nog leven, maandelijks zou kunnen ontvangen. Daarbij hecht de rechtbank ook zeer aan het feit dat het beleid van verweerder het mogelijk maakt om (incidentele en periodieke) giften onder omstandigheden op jaarbasis tot een bedrag van € 600,- vrij te laten en niet over te gaan tot terugvordering. Ook in dat licht bezien valt niet in te zien waarom verweerder in dit specifieke geval toch overgaat tot korting van maandelijks € 13,61,- op de uitkering van eiseres.
11. Het beroep is gegrond. Hetgeen verder namens eiseres is aangevoerd behoeft geen nadere bespreking meer. Het bestreden besluit komt voor vernietiging in aanmerking. De rechtbank ziet aanleiding om zelf in de zaak te voorzien en herroept het primaire besluit I. Nu er geen schending van de inlichtingenverplichting is die tot een herziening en terugvordering leidt kan ook het primaire besluit II geen stand houden. De rechtbank herroept ook dat besluit.
12. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht van € 49,- vergoedt.
13. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1518,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 759,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond en vernietigt de bestreden beslissing;
- herroept de primaire besluiten;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 49,- aan eiseres te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.518,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Boerlage-van den Bosch, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Derks, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 24 juni 2022.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.