ECLI:NL:RBNNE:2022:2656

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
13 juli 2022
Publicatiedatum
25 juli 2022
Zaaknummer
LEE 20/1258
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Schadevergoedingsuitspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schadevergoeding voor mijnbouwschade aan pand in Groningen

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 13 juli 2022 uitspraak gedaan in een geschil over schadevergoeding voor mijnbouwschade aan een pand in Groningen. Eisers, die hun aanvraag voor schadevergoeding hadden ingediend bij het Instituut Mijnbouwschade Groningen, waren in beroep gegaan tegen een besluit van de minister van Economische Zaken en Klimaat. De rechtbank heeft vastgesteld dat het beroep zich concentreerde op schades 1 en 3, zoals benoemd in het adviesrapport van schade-expert R. Lubbers van 9 augustus 2019. De rechtbank oordeelde dat Lubbers voldoende onderbouwd had waarom schade 3 geen causaal verband vertoonde met bodembeweging door gaswinning. De rechtbank concludeerde dat de eisers geen specifieke aanknopingspunten hadden aangedragen tegen de bevindingen van Lubbers, en dat de enkele verklaring van de eisers niet voldoende was om de conclusies van Lubbers te weerleggen.

Daarnaast heeft de rechtbank vastgesteld dat de minister in een gewijzigde beslissing op bezwaar had erkend dat het eerdere besluit gebrekkig was en een aanvullende schadevergoeding had toegekend. De rechtbank oordeelde dat het beroep gegrond was en vernietigde de gewijzigde beslissing op bezwaar voor wat betreft de hoogte van de aanvullende vergoeding voor schade 1, omdat deze in strijd was met de Algemene wet bestuursrecht. De rechtbank heeft zelf in de zaak voorzien door de aanvullende vergoeding te verhogen met de door Lubbers geadviseerde herstelkosten. De rechtbank heeft ook bepaald dat de minister het griffierecht en de proceskosten aan eisers moest vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 20/1258

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 13 juli 2022 in de zaak tussen

[eisers], te [plaats], eisers

(gemachtigde: mr. O.M.M. Philips),
en

Instituut Mijnbouwschade Groningen, verweerder

(gemachtigden: mr. M. Feenstra en mr. T.W. Franssen).

Procesverloop

In het besluit van 24 januari 2019 (het primair besluit) heeft de minister van Economische Zaken en Klimaat (de minister) de aanvraag van eisers voor toekenning van schadevergoeding op grond van het Besluit mijnbouwschade Groningen (het Besluit mijnbouwschade) wegens schade aan het pand op het perceel [perceel] (het pand) afgewezen.
In het besluit van 20 februari 2020 (het bestreden besluit) heeft de minister het bezwaar van eisers tegen het primaire besluit gedeeltelijk gegrond verklaard, het primaire besluit herroepen, beslist dat aan eisers een schadevergoeding van € 10.540,56 wordt toegekend en bijkomende kosten (€ 3.118,27), een proceskostenvergoeding (€ 525,00) en wettelijke rente (€ 475,60). Het bezwaar is voor het overige ongegrond verklaard.
Op 1 juli 2020 is de Tijdelijke wet Groningen in werking getreden. Op grond van artikel 2, eerste lid, van deze wet is er een Instituut Mijnbouwschade Groningen (Instituut). Op grond van artikel 21, eerste lid, van deze wet worden de besluiten die zijn genomen door de deelcommissie mijnbouwschade en de deelcommissie bezwaar aangemerkt als besluiten van het Instituut. Op grond van het vierde lid van artikel 21 neemt het Instituut de zaken over in de staat waarin ze zich bevinden. De rechtbank duidt in deze uitspraak daarom zowel de minister als het Instituut als verweerder aan.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Bij brief van 14 juni 2021 is door verweerder verzocht de zitting uit te stellen, omdat er aanleiding wordt gezien een ander standpunt in te nemen ten aanzien van een aantal schades.
Op 6 augustus 2021 is door R. Lubbers, schade-expert van schade-expertisebureau 10BE (Lubbers), een adviesrapport opgesteld, waarbij is geadviseerd een schadevergoeding toe te kennen van € 15.605,81. Dit komt neer op een aanvullende vergoeding van € 5.065,25.
In het besluit van 26 augustus 2021 (gewijzigde beslissing op bezwaar) heeft verweerder het bezwaar van eisers tegen het primaire besluit gedeeltelijk gegrond verklaard, het primaire besluit herroepen, het bestreden besluit gedeeltelijk herzien en aan eisers een aanvullende schadevergoeding van € 5.448,33 inclusief rente toegekend. Ten aanzien van schade 2 en 3 en de bijkomende kosten heeft verweerder geen aanleiding gezien de beslissing op bezwaar van 20 februari 2020 te herzien. De beslissing wijzigt op die punten niet.
Op 31 augustus 2021 is een door R. Lania (Lania), werkzaam bij Vergnes Expertise B.V (Vergnes), opgestelde contra-expertise overgelegd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 september 2021. Eisers zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.
Tevens is Lubbers verschenen.
Op de zitting heeft de rechtbank het onderzoek geschorst om partijen de gelegenheid te bieden hun standpunten op schrift te zetten.
Op 11 oktober 2021 heeft verweerder een schriftelijk verweer, voorzien van een nadere toelichting van Lubbers, ingediend.
Op 25 november 2021 hebben eisers een reactie, voorzien van een reactie van Vergnes, ingediend.
Op 26 november 2021 heeft de rechtbank partijen meegedeeld dat zij het niet nodig acht om in deze zaak opnieuw een zitting te houden. Zij heeft partijen in de gelegenheid gesteld om aan te geven of zij mondeling op een nadere zitting willen worden gehoord.
Partijen hebben geen gebruik gemaakt van die gelegenheid.
De rechtbank heeft het onderzoek nadien gesloten.

Overwegingen

Omvang van het geding
1. Ingevolge artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) moet het beroep worden geacht mede gericht te zijn tegen de gewijzigde beslissing op bezwaar van
26 augustus 2021. Gelet op hetgeen is opgenomen in dat besluit stelt de rechtbank vast dat verweerder het bestreden besluit van 20 februari 2020 gedeeltelijk heeft herzien en gedeeltelijk heeft vervangen door het besluit van 26 augustus 2021 omdat de beroepsgronden en nader onderzoek hem daartoe aanleiding hebben gegeven.
2. De rechtbank stelt voorts vast dat eisers ter zitting hebben meegedeeld dat zij hun beroepsgronden betreffende verweerders standpunt over schades 2 en 4 laten vervallen. De rechtbank laat die beroepsgronden en schades daarom buiten verdere beschouwing.
De rechtbank stelt vast dat het beroep zich concentreert op schades 1 en 3 als benoemd in het adviesrapport van Lubbers van 9 augustus 2019.
Feiten
3. Bij de beoordeling van dit beroep gaat de rechtbank van de volgende feiten en omstandigheden – voor zover hier van belang – uit.
3.1.
Op 9 januari 2018 hebben eisers bij het Centrum Veilig Wonen (het CVW) een aanvraag ingediend wegens schade aan het pand. Op 14 maart 2018 heeft het CVW eisers meegedeeld dat de behandeling van de aanvraag is overgenomen door verweerder.
3.2.
Op 11 juli 2018 heeft P. Venema, als deskundige aangesloten bij NIVRE (Venema), een schadeopname van het pand verricht. De bevindingen zijn opgenomen in het adviesrapport van 12 augustus 2018. Hierbij is vermeld dat de woning circa zeven jaar geleden (na aankoop) is gestukt, dat veel krimpscheuren worden gezien en dat dit geen (verergering door) mijnbouwgerelateerde schade is. Hierover hebben eisers op 24 oktober 2018 hun zienswijze gegeven. Op 4 januari 2019 heeft Venema in een addendum op de zienswijze gereageerd.
3.3.
Op 24 januari 2019 heeft verweerder het hiervoor onder ‘Procesverloop’ genoemde primaire besluit genomen. Hiertegen hebben eisers bezwaar gemaakt.
3.4.
Ter onderbouwing van hun bezwaarschrift hebben eisers een contra-expertise van ing. D. Huizinga, schade-expert bij Vergnes, van 25 april 2019 ingediend. De contra-expertise is opgesteld na een opname van het pand door Huizinga op 28 maart 2019. In die contra-expertise zijn de herstelkosten begroot op € 27.641,20.
3.5.
In het kader van de behandeling van het bezwaarschrift heeft de Commissie Advisering Bezwaarschriften Schade door Mijnbouw (de bezwaaradviescommissie) besloten dat er een second opinion moet worden uitgevoerd. Aan Lubbers is verzocht om een adviesrapport uit te brengen. Op 24 juni 2019 heeft Lubbers een schadeopname van het pand verricht. Zijn bevindingen zijn opgenomen in het adviesrapport van 9 augustus 2019. Over schade 1 zijn de volgende bevindingen in dat adviesrapport opgenomen:
“Hoofdzakelijk kan in het algemeen worden gesteld dat de primaire oorzaak van de schade voorkomt uit de renovatie van het pand en de toegepaste materialen en de wijze van afwerking ervan. (…) De uitgevoerde werkzaamheden van stucwerk zijn hoofdzakelijk van een redelijke goede kwaliteit, echter missen de noodzakelijke scheurvoorkomende voorzieningen als ingesneden hoeken en kitwerk. (…) Ik deel niet de mening dat alle schade na de beving van Zeerijp op 8 januari 2018 in een keer aanwezig was. (…) Wel is er gekeken of er een bijdrage kan zijn tot een lichte verergering van de schades. Voor een groot gedeelte van de schades is het niet 100% uit te sluiten dat dit zo is, ondanks dat het maar heel beperkt zal zijn. (…) Daardoor komen de schades voor herstel in aanmerking. Echter is het belangrijk te herstellen en uit te voeren zoals eigenlijk 7 jaar geleden had gemoeten. (…) Totaal schadebedrag: € 9.658,42.”
Voor schade 3 (rolluik, schuifpui en draai-kiep-raam) heeft Lubbers geconcludeerd dat er geen causaal verband is tussen de bodembeweging door mijnbouwactiviteiten en de schade.
3.6.
Op 25 september 2019 hebben eisers een zienswijze ingediend. Daarbij is een reactie van Vergnes van 24 september 2019 gevoegd.
3.7.
Eisers hebben desgevraagd te kennen gegeven geen gebruik gemaakt van de gelegenheid om hun bezwaarschrift tijdens een hoorzitting toe te lichten.
3.8.
Op 25 oktober 2019 heeft verweerder gereageerd op de zienswijze van
25 september 2019.
3.9.
Op 4 december 2019 heeft P. de Graaf, schade-expert bij 10BE (De Graaf), een nadere toelichting gegeven op het rapport van Lubbers, naar aanleiding van vragen van de bezwaaradviescommissie.
3.10.
Bij e-mailbericht van 10 december 2019 heeft verweerder een reactie ingediend.
3.11.
Bij e-mailbericht van 13 december 2019 hebben eisers een reactie ingediend, waarbij een reactie van P.J. Vrieling van Vergnes van 13 december 2019 is gevoegd.
3.12.
Bij advies van 20 december 2019 heeft de bezwaaradviescommissie verweerder geadviseerd. Op 20 februari 2020 heeft verweerder het hiervoor onder ‘Procesverloop’ genoemde bestreden besluit genomen.
Schade 3 (rolluik, schuifpui en draai-kiep-raam)
4. Met betrekking tot schade 3 komt de rechtbank tot het volgende oordeel.
4.1.
Lubbers heeft in zijn rapport van 9 augustus 2019 voor de onder 3 genoemde schade geconcludeerd dat er geen causaal verband is tussen de bodembeweging door mijnbouwactiviteiten en de schade. Het aanlopen van het rolluik moet volgens Lubbers worden gezocht in het mechanisme zelf en aanvrager zou hebben gemeld dat dit inmiddels is verholpen. Het zwaar lopen van de schuifpui wordt geweten aan de grootte van de pui en het onderhoud van het loopmechanisme. Het slecht sluiten van het raam is tijdens de schade-opname niet meer waargenomen.
4.2.
In de gewijzigde beslissing op bezwaar heeft verweerder – kort samengevat – overwogen dat hij in de beroepsgronden aanleiding heeft gezien om Lubbers om nader advies te vragen. Dat nader advies is opgenomen in het herziene adviesrapport van Lubbers van 6 augustus 2021. In het licht van dat herziene adviesrapport heeft verweerder ten aanzien van schade 3 geen aanleiding gezien om het bestreden besluit te herzien. Voor een verdere motivering heeft verweerder verwezen naar het bestreden besluit en het daaraan ten grondslag liggende advies van de bezwaaradviescommissie van 20 december 2019.
4.3.
Eisers betogen – kort samengevat – dat schade 3 voor vergoeding in aanmerking moet komen en wijzen op het advies van Vergnes. Verder is aangevoerd dat er scheefstand is geconstateerd, dat volgens de monteur alleen door externe krachten van buitenaf kon komen.
4.4.
De rechtbank stelt vast dat verweerder het bewijsvermoeden in de praktijk zo toepast dat het bewijsvermoeden pas weerlegd is indien er voor de betreffende schade met een voldoende grote mate van zekerheid een andere uitsluitende oorzaak dan bodembeweging door gaswinning kan worden aangewezen (vgl. de uitspraak van deze rechtbank van 18 mei 2020, ECLI:NL:RBNNE:2020:1935, overweging 5.5). Dit betekent dat verweerder het bewijsvermoeden met succes weerlegt als het aan de hand van een adviesrapport aantoont dat de schadeoorzaak evident en aantoonbaar uitsluitend een andere is dan bodembeweging als gevolg van of exploitatie van een mijnbouwwerk (vgl. de uitspraak van de ABRvS van 24 februari 2021, ECLI:NL:RVS:2021:374, overweging 70).
4.5.
Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS), waaronder de uitspraak van 18 december 2019, ECLI:NL:RVS:2019:4250, mag een bestuursorgaan, indien in een advies van een door dat bestuursorgaan benoemde deskundige op objectieve en onpartijdige wijze verslag is gedaan van het door de deskundige verrichte onderzoek en daarin op inzichtelijke wijze is aangegeven welke feiten en omstandigheden aan de conclusies ervan ten grondslag zijn gelegd en deze conclusies niet onbegrijpelijk zijn, bij het nemen van een besluit van dat advies uitgaan, tenzij concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de juistheid of volledigheid ervan naar voren zijn gebracht.
4.6.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft Lubbers in het rapport van 9 augustus 2019 voldoende inzichtelijk onderbouwd waarom hij voor schade 3 een andere uitsluitende oorzaak dan bodembeweging door gaswinning in het Groningenveld aangewezen acht en mocht verweerder bij het nemen van het bestreden besluit daarvan uitgaan. Eisers hebben, ook in de reactie van 25 november 2021, geen specifieke aanknopingspunten tegen de juistheid of volledigheid van de bevindingen van Lubbers aangedragen.
De rechtbank betrekt daarbij dat Vergnes niet concreet is ingegaan op de constateringen van Lubbers. Er is enkel gesteld dat volgens eisers de schuifpui sinds de aardbeving van Zeerijp moeilijk open gaat en er geen evident en aantoonbare andere oorzaak is gevonden. De enkele verklaring van eisers acht de rechtbank, anders dan Vergnes, ontoereikend om dit als vaststaand aan te (kunnen) nemen (vgl. de uitspraak van deze rechtbank van 25 september 2020, ECLI:NL:RBNNE:2020:3324, overweging 5.2).
Deze beroepsgrond slaagt niet.
Schade 1 (scheurvorming in aansluitingen en naden aan binnenkant pand; schades 5 t/m 35, 38 en 39)
5. Met betrekking tot schade 1 komt de rechtbank tot het volgende oordeel.
5.1.
Bij besluit op bezwaar van 20 februari 2020 heeft verweerder een schadevergoeding toegekend van € 10.540,56.
5.2.
De rechtbank stelt vast dat verweerder in de gewijzigde beslissing op bezwaar, onder verwijzing naar het herziene adviesrapport van Lubbers van 6 augustus 2021, heeft erkend dat het bestreden besluit gebrekkig is. In dat herziene adviesrapport heeft Lubbers het advies voor de mijnbouwgerelateerde schades die vallen onder schade 1 immers herzien, waarna verweerder dat herziene rapport aan de gewijzigde beslissing ten grondslag heeft gelegd en aan eisers een aanvullende schadevergoeding van € 5.448,33 inclusief rente heeft toegekend. De rechtbank stelt vast dat het beroep reeds daarom terecht was ingediend.
5.3.
Voorts stelt de rechtbank vast dat Lubbers tijdens deze beroepsprocedure zijn herzien adviesrapport van 6 augustus 2021, dat de basis vormt voor verweerders conclusie over schade 1 in de gewijzigde beslissing op bezwaar, heeft gecorrigeerd. In de nadere toelichting van 11 oktober 2021 heeft Lubbers immers, in reactie op vragen van verweerder, geconcludeerd dat voor het herstel van schades 9 en 10 een aanpassing in het gecalculeerde herstel moet worden gemaakt en dat een extra bedrag van € 55,55 inclusief BTW moet worden gecalculeerd. Tevens heeft Lubbers geconcludeerd dat er naar aanleiding van de opmerking van Vergnes een correctie geldt op het herstel voor het de- en hermonteren van een extra radiator, nu bij schade 14 het de- en hermonteren van de eerste radiator is gecalculeerd. Volgens Lubbers geeft dit een extra bedrag voor herstel van € 162,49 inclusief BTW.
5.4.
Het beroep is gegrond. De gewijzigde beslissing op bezwaar moet worden vernietigd voor wat betreft de vaststelling van de hoogte van de aanvullende vergoeding voor schade 1 wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Awb.
6. De rechtbank onderzoekt hieronder in hoeverre zij zelf in deze zaak kan voorzien.
7. In geschil is of verweerder voor schade 1 -de scheurvorming in aansluitingen en naden aan de binnenkant van het pand- kan volstaan met de thans door Lubbers berekende vergoeding.
7.1.
Eiser betogen – kort samengevat – dat om kleur- en structuurverschil te voorkomen het stucwerk van de hele wand en plafond dient te worden overgezet met dezelfde afwerking. Volgens eisers staat Lubbers een herstelmethodiek voor die geen recht doet aan het hoge afwerkingsniveau van het pand en vindt zo geen herstel plaats in de oorspronkelijke situatie. Zij vinden voor hun betoog steun in de door Vergnes uitgebrachte adviezen. Eisers menen dat zij daarmee concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de juistheid van het advies van Lubbers naar voren hebben gebracht.
7.2.
Verweerder heeft zich -in de reactie van 11 oktober 2021- op het standpunt gesteld dat de herstelmethodieken die Vergnes voorstelt verder gaan dan noodzakelijk is om eisers terug te brengen in de toestand waarin zij zouden hebben verkeerd indien de schadeveroorzakende gebeurtenis zich niet zou hebben voorgedaan. Verweerder heeft er daarnaast op gewezen dat de primaire oorzaak van de geconstateerde krimpscheuren is gelegen in het feit dat de inwendige hoeken en aansluitingen in het pand niet zijn ingesneden en veelal niet zijn voorzien van een kitvoeg. Omdat verergering door mijnbouwactiviteiten niet is uitgesloten is een schadevergoeding toegekend, maar ook dit levert volgens verweerder in feite een verbetering van de woning op.
7.3.
De ABRvS is van oordeel dat verweerder het calculatiemodel mag hanteren om de gemelde schades op uniforme wijze af te handelen. Aan de hand van de beroepsgronden moet worden beoordeeld of het calculatiemodel op juiste wijze is toegepast of dat er aanknopingspunten zijn voor twijfel en of er aanleiding is om van het calculatiemodel af te wijken (vgl. de uitspraak van de ABRvS van 1 december 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2682, overweging 67).
7.4.
Lubbers heeft in de reactie van 11 oktober 2021 een toelichting gegeven en daarbij onder meer het volgende naar voren gebracht:
“Daar waar de scheurvorming zich bevindt in of nabij de aansluiting, zoals bijvoorbeeld bij schade 5, geldt dat de scheur hetzelfde is als de noodzakelijke insnijding op een aansluiting tussen twee verschillende bouwdelen/elementen. De schade wordt namelijk afgedekt onder een ruime hoeveelheid duurzaam blijvende elastische kit. Een ruime massa/hoeveelheid kit is weer noodzakelijk om voldoende elasticiteit te hebben. (…) Het is anders dan Vergnes aangeeft niet noodzakelijk de wand of het plafond over te sausen c.q. stucen, omdat de schade wordt afgedekt met een ruime hoeveelheid duurzaam blijvende elastische kit.
(…)
Er zijn enkele locaties waar de scheur iets de ruimte van het wandvlak inloopt, vanaf de scheurrand in de aansluiting, en niet wegvalt onder een kitvoeg. Dit is maar (op) een zeer beperkte lengte/plek aanwezig (soms nog geen 1 cm²). Gezien de hoeveelheid, het materiaal en de locatie is het herstel (…) prima te doen middels ‘spot’ repair, zoals bijvoorbeeld bij schade 18.
(…)
Op een enkele locatie loopt de scheur iets de ruimte van het plafonddeel in (…). Dit is maar op een zeer beperkte lengte/plek aanwezig. Hiervoor kan (…) plaatselijk herstel middels spotrepair worden toegepast, zoals bijvoorbeeld bij schade 7. Spotrepair wordt uitgevoerd met geelband met dezelfde kleur en samenstelling, welke goed aansluit bij de onbehandelde bestaande geelband stuclaag. Om voor deze schades het gehele plafond over te zetten met een nieuwe laag geelband, zoals Vergnes aangeeft, zie ik hiervoor geen noodzaak. Omdat er bij geelband herstel geen structuur en kleurverschil optreedt.
(…)
Er zijn enkele locaties, zoals bij schade 12, waarbij de scheur grotendeels in de hoeknaad zit, maar ook op diverse plekken niet afgedekt zal worden met de kitvoeg. (…) De kleine delen scheuren kunnen plaatselijk worden hersteld met gipsvulmiddel. Voor herstel wordt hierna de gehele wand gesausd.
(…)
Er zijn enkele locaties, zoals bij schade 28, waarbij de schade zich in het wandvlak bevindt. Bij deze schades is in tegenstelling tot vorige schades het overzetten van het stucwerk van het gehele wandvlak gecalculeerd (…).
(…)
Vanwege het werkingsverschil tussen binnenmuur en kozijn/spouwlat, wordt er over de aansluitnaad in de dagkant normaliter een afwerklat aangebracht. Dit voorkomt een gegarandeerde naad/scheur op de aansluiting van kozijn/spouwlat en stenen binnenblad. (…) Een duurzame oplossing voor het herstel van deze schade (een verbetering) is dus het aanbrengen van een daglat (…).”
7.5.
De rechtbank is van oordeel dat Lubbers voldoende inzichtelijk heeft gemaakt waarom met de geadviseerde herstelwerkzaamheden kan worden volstaan. Door Lubbers is in de nadere toelichting van 11 oktober 2021 voldoende duidelijk uitgelegd waarom de door Vergnes voorgestane herstelwerkzaamheden ofwel onvoldoende zijn om herstel te bewerkstelligen, ofwel dat die voorgestane werkzaamheden een verbetering van onderdelen van het pand teweeg brengen. Daarmee hebben eisers niet aannemelijk gemaakt dat de door Lubbers geadviseerde herstelwerkzaamheden niet voldoende zijn. Gelet daarop bestaan er in dit geval geen aanknopingspunten voor twijfel aan de adviezen van Lubbers. Evenmin bestaat aanleiding om in dit geval van het calculatiemodel af te wijken bij het vaststellen van de aan eisers toe te kennen aanvullende schadevergoeding. De adviezen van Lubbers zijn terecht gebaseerd op het uitgangspunt dat eisers zoveel mogelijk in de toestand moeten worden gebracht waarin zij zouden verkeren als er geen bevingen waren geweest. Niet vereist is dat eisers in exact dezelfde toestand worden gebracht: een verschil is al gegeven met het feit dat herstel een nieuwe toestand in het leven roept. Eisers hebben onvoldoende onderbouwd dat dit verschil te groot is (vgl. de uitspraak van 20 oktober 2021, ECLI:NL:RBNNE:2021:4444).
7.6.
In het licht van het voorgaande ziet de rechtbank aanleiding om op grond van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Awb zelf in de zaak te voorzien door de bij gewijzigde beslissing op bezwaar toegekende aanvullende vergoeding aan te vullen met de door Lubbers aanvullend geadviseerde berekende herstelkosten van € 218,04 (€ 55,55 + € 162,49, beide bedragen inclusief BTW) en de wettelijke rente aan eisers toe te kennen. De rechtbank zal tevens bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde gedeelte van de gewijzigde beslissing op bezwaar.
Proceskosten en griffierecht
8. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eisers het door hen betaalde griffierecht van € 178,- vergoedt.
9. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eisers gemaakte proceskosten voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) vast op € 1.897,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting en ½ punt voor de reactie van 25 november 2021; met een waarde per punt van € 759,- en een
wegingsfactor 1). De rechtbank ziet in het Bbp geen aanleiding om andere proceskosten voor vergoeding in aanmerking te laten komen.
10.1.
De rechtbank ziet daarnaast aanleiding om de kosten van het inroepen van Vergnes in deze beroepsprocedure in dit geval voor vergoeding in aanmerking te laten komen (vgl. de uitspraak van de ABRvS van 18 december 2019, ECLI:NL:RVS:2019:4351).
10.2.
Daarbij komen de door Vergnes opgestelde facturen voor de contra-expertise van 30 augustus 2021 (10 uren, € 1.149,50) en de reactie van 25 november 2021 (2 uren, € 229,90) voor vergoeding in aanmerking. De totale kosten van de door eisers ingeschakelde deskundige stelt de rechtbank vast op € 1.379,40.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de gewijzigde beslissing op bezwaar van 26 augustus 2021, voor wat betreft de hoogte van de aanvullende vergoeding van de schade;
- vult de in de gewijzigde beslissing op bezwaar toegekende aanvullende vergoeding aan met een bedrag van € 218,04, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 9 januari 2018 tot en met de dag van betaling;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde gedeelte van de gewijzigde beslissing op bezwaar van 26 augustus 2021;
- laat het besluit van 20 februari 2020, zoals gewijzigd middels de gewijzigde beslissing op bezwaar van 26 augustus 2021, voor het overige in stand;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 178,- aan eisers te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers tot een totaalbedrag van € 3.276,90.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.W. Wassink, rechter, in aanwezigheid van
mr.R.A. Schaapsmeerders, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 13 juli 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
typ: SCHA

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een hoger beroepschrift. U moet dit hoger beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.