ECLI:NL:RBNNE:2022:2752

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
13 juli 2022
Publicatiedatum
29 juli 2022
Zaaknummer
LEE 22/893
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van mijnbouwschade en bijkomende kosten in bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak heeft eiser, eigenaar van een boerderij in Groningen, schadevergoeding aangevraagd voor schade aan zijn woning als gevolg van mijnbouwactiviteiten. De aanvraag is ingediend bij het Centrum Veilig Wonen op 10 januari 2018 en is later overgedragen aan het Instituut Mijnbouwschade Groningen. In het primaire besluit van 28 april 2021 is een schadevergoeding van € 15.717,57 toegekend. Eiser heeft bezwaar gemaakt en na een hoorzitting is in het bestreden besluit van 2 februari 2022 de vergoeding verhoogd naar € 17.993,54. Eiser is het niet eens met de hoogte van de vergoeding voor bijkomende kosten en heeft beroep ingesteld.

De rechtbank heeft de zaak op 28 juni 2022 behandeld. Eiser heeft aangevoerd dat hij recht heeft op een hogere vergoeding voor de tijd die hij en zijn vrouw hebben besteed aan het onderzoek in de kruipruimte van de woning. De rechtbank overweegt dat de kosten voor aan de procedure bestede tijd in principe niet onder de proceskosten vallen. Eiser heeft een overlastvergoeding ontvangen die ook betrekking heeft op de schade die hij stelt, waardoor de rechtbank concludeert dat hij op dit punt is vergoed.

De rechtbank oordeelt dat het beroep van eiser ongegrond is, omdat de wet een regeling kent voor de vergoeding van proceskosten die niet de tijd voor voorbereidende handelingen dekt. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 22/893

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 13 juli 2022 in de zaak tussen

[eiser] , uit [plaats] , eiser,

en

Instituut Mijnbouwschade Groningen, verweerder

(gemachtigden: mr. K. Winterink en mr. S.C. Goldbohm).

Procesverloop

Op 10 januari 2018 heeft eiser bij het Centrum Veilig Wonen (CVW) een aanvraag ingediend tot schadevergoeding voor het gebouw aan de [adres] .
Op 14 maart 2018 is het schadeafhandeling overgedragen van het CVW naar de Tijdelijke Commissie Mijnbouwschade Groningen (thans: Instituut Mijnbouwschade Groningen, verweerder).
In het besluit van 28 april 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag toegewezen en besloten om een vergoeding toe te kennen van € 15.717,57.
Eiser heeft op 16 mei 2021 tegen het primaire besluit bezwaar ingediend.
Op 24 november 2021 heeft eiser zijn bezwaren tegen het primaire besluit tijdens een hoorzitting nader toegelicht.
In het besluit van 2 februari 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit gedeeltelijk gegrond verklaard en besloten dat eiser in totaliteit een vergoeding krijgt van € 17.993,54.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 28 juni 2022 op zitting behandeld. Eiser is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat uit van het volgende.
1.1.
Het betreffende gebouw aan de [adres] is gebouwd in 1899 en betreft een boerderij met een woning (hierna: woning). Eiser is sinds 1955 de eigenaar van de woning.
1.2.
Op 10 januari 2018 heeft eiser een aanvraag ingediend tot vergoeding van de schade aan de woning door mijnbouwactiviteiten.
1.3.
Op 24 augustus 2020 zijn de schades aan de woning opgenomen. In het adviesrapport van 28 oktober 2020 – opgesteld door [naam] , deskundige van CED – zijn de schades beschreven en onderverdeeld in schade 1 tot en met 43. In het adviesrapport wordt geadviseerd om een schadevergoeding toe te kennen van € 12.952,22.
1.4.
Eiser heeft vervolgens op 3 december 2020 zijn zienswijze naar voren gebracht.
1.5.
Naar aanleiding van de zienswijze heeft deskundige [naam] op 16 april 2021 een herzien adviesrapport uitgebracht. In het herzien adviesrapport wordt geadviseerd om een schadevergoeding toe te kennen van € 13.685,43.
1.6.
In het primaire besluit heeft verweerder een schadevergoeding van € 15,717,57 inclusief wettelijke rente en bijkomende kosten, toegekend wegens fysieke schade aan de woning door mijnbouwactiviteiten.
1.7.
Tegen het primaire besluit heeft eiser bezwaar gemaakt.
1.8.
In het kader van de behandeling van dat bezwaarschrift is eiser op 24 november 2021 door de Bezwaaradviescommissie van het Instituut Mijnbouwschade Groningen (de bezwaaradviescommissie) gehoord. Op 9 december 2021 heeft de bezwaaradviescommissie geadviseerd om het bezwaar gedeeltelijk gegrond te verklaren en aanvullend € 2.052,74 te vergoeden.
1.9.
Bij het bestreden besluit van 2 februari 2022 heeft verweerder het advies van de bezwaaradviescommissie overgenomen en het bezwaar gedeeltelijk gegrond verklaard. Verweerder heeft besloten dat eiser in totaliteit een vergoeding krijgt van € 17.993,54.
Deze vergoeding bestaat uit:
- een vergoeding van de schade (primair besluit): € 13.685,43;
- de wettelijke rente: € 937,14;
- de bijkomende kosten: € 1.095,-;
- een vergoeding van de schade (beslissing op bezwaar): € 2.052,74;
- de wettelijke rente: € 173,23;
- de bijkomende kosten: € 50,-.
1.10.
De bijkomende kosten van € 50,- bij het bestreden besluit zijn toegekend voor het (digitaal) bijwonen van de hoorzitting.
2. Eiser is het niet eens met het bestreden besluit en voert in beroep het volgende aan. Eiser heeft recht op een vergoeding van € 500,- (10 x € 50,-) voor bijkomende kosten in plaats van de toegekende € 50,-. Hij voert aan dat hij samen met zijn vrouw onderzoek heeft gedaan in de kruipruimte van de woning en dat dit onderzoek ertoe heeft geleid dat er schades zijn ontdekt die zijn vergoed. Eiser stelt dat zijn vrouw en hij hiermee het werk van de schade-expert hebben gedaan. Hij stelt het aantal uren dat hiermee gemoeid was op 4. Zij hebben een boerenbedrijf dus elk uur is er één. Ook is eiser vier uur bezig geweest met het doorlezen van het nieuwe en het oude adviesrapport en het schrijven van een bezwaarschrift. Tot slot voert hij aan dat hij ook twee uur bezig geweest met het opnieuw inlezen ter voorbereiding op en het bijwonen van de hoorzitting.
3. Verweerder verzoekt om het beroep ongegrond te verklaren en het bestreden besluit in stand te laten en voert daartoe, samengevat, het volgende aan. Voor het bijwonen van de hoorzitting in bezwaar is een vergoeding van € 50,- (1 uur) toegekend. Eiser heeft verder niet gevraagd om een vergoeding van kosten die op grond van artikel 7:15 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in samenhang met artikel 1 van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) voor vergoeding in aanmerking komen. Er is daarnaast een overlastvergoeding toegekend. Deze vergoeding strekt onder meer ter vergoeding van ongemak die verband houdt met de procedure. De hoogte van de deze vergoeding wordt forfaitair vastgesteld, omdat het onwerkbaar is om deze individueel vast te stellen. Eiser heeft een bedrag van in totaal € 1.000,- ontvangen. Ook verwijst verweerder naar de uitspraak van deze rechtbank van 9 september 2021 (ECLI:NL:RBNNE:2021:3998).
De rechtbank overweegt als volgt.
4. Bij de beoordeling moet onderscheid worden gemaakt tussen enerzijds de vergoeding die eiser vraagt voor het opnemen van de schades in de kruipruimte en de vergoeding die betrekking heeft op de tijd die is besteed aan de bezwaarschriftprocedure.
4.1.
Bij deze laatste kostenpost is van belang dat de wet een regeling kent voor de vergoeding van proceskosten (artikel 7:15 van de Awb). Een vergoeding kan volgens deze regeling alleen betrekking hebben op specifieke kostenposten, zoals kosten voor een door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, kosten van getuigen, tolken, reiskosten en verletkosten (artikel 1 van het Bpb). De kosten voor aan de procedure bestede tijd vallen hier in principe niet onder. Ze vallen ook niet onder de verletkosten waar de regeling op doelt. Deze betreffen volgens vaste rechtspraak niet het tijdverzuim door voorbereidende handelingen, zoals het opstellen of lezen van processtukken en het voorbereiden van een zitting (HR van 21 maart 2001, BNB 2001/235 en CRvB van 31 januari 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:415). Gelet hierop komen de kosten waarvoor eiser in verband met het bezwaar een bedrag wil ontvangen, niet voor vergoeding in aanmerking.
4.2.
Over de vergoeding die eiser wil ontvangen voor het onderzoek in de kruipruimte wordt als volgt overwogen.
4.3.
Het debat tussen partijen roept verschillende vragen op, bijvoorbeeld hoe het zat met de mogelijkheid om een nieuwe aanvraag in te dienen ten aanzien van de schades in de kruipruimte en of de vergoeding die eiser wil een compensatie is voor verlies van privétijd of gemiste arbeidsuren. Het antwoord op die vragen kan echter in het midden blijven. Vast staat namelijk dat eiser een overlastvergoeding heeft ontvangen op grond van artikel 2.7 van de Procedure en werkwijze van het Instituut Mijnbouwschade Groningen. Deze overlastvergoeding strekt onder andere tot vergoeding van “nadeel dat een gevolg is van de procedure tot afhandeling van de fysieke schade”. Naar het oordeel van de rechtbank kan het aan eiser als overlastvergoeding betaalde bedrag worden gezien als vergoeding voor schade die eiser stelt, zodat de conclusie moet zijn dat hij op dit punt is vergoed. Dat eiser hoe dan ook die overlastvergoeding had ontvangen en ook anderen standaard die uitkering ontvangen, maakt niet dat deze vergoeding deze schade niet dekt.
5. Gelet op het voorgaande komt de rechtbank tot het oordeel dat het beroep van eiser ongegrond is.
6. Omdat het beroep ongegrond is bestaat er voor een proceskostenveroordeling geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Dijkstra, rechter, in aanwezigheid van mr. S.J. Versteeg, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 13 juli 2022.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.